KOLONIËN ITALIË 6
Italië had al direct na de stichting van de staat koloniale ambities, om in de paste lopen met de andere Europese landen. Bij het Congres van Berlijn (1878) lieten de Italianen al weten dat ze bij de opdeling van het Osmaanse Rijk graag het eiland Rodos en de andere eilanden van de Dodekanesos voor zichzelf opeisten. Ook keek men al met een begerig oog naar de provincie Albanië. De prille staat kon op dat moment die ambities niet realiseren. Meer succes had men tijdens de Koloniale Conferentie van Berlijn (november 1884 – februari 1885), waar veertien Europese landen en de Verenigde Staten onbeschaamd Afrika verdeelden. Italië kreeg Somalië-Eritrea en Libië toebedeeld, wat eigenlijk een teleurstelling voor hen was, omdat men vooral belangstelling had voor Tunesië. Daar waren in 1881 de Fransen hen echter te slim af geweest, waarna de interesse verschoof naar de Osmaanse provincies Cyrenaica, Tripolitanië en Fezzan. In 1902 sloten Italië en Frankrijk een overeenkomst, waarmee Italië de vrije hand kreeg in die drie provincies, terwijl Frankrijk de vrijheid kreeg in Marokko. In 1911 werd Marokko een Frans protectoraat en begon Italië met de verovering van Libië. De Italianen wilden van de zwakte van de Osmanen ook gebruikmaken door haar oude ambities in de Balkan en het oostelijk deel van de Middellandse Zee te realiseren. Op 25 september 1911 verklaarde Italië de oorlog aan het Ottomaanse Rijk.
De Italiaanse-Turkse Oorlog begon op 29 september 1911 en eindigde op 18 oktober 1912. De oorlog staat ook bekend als de Tripolitaanse Oorlog of als Italiaanse verovering van Libië, want daar lag de kern van de oorlog. Hoewel de Italianen vele malen sterker waren dan de Osmaanse Turken, die nog volop bezig waren met de modernisering van hun leger, wisten de Osmaanse legers met de hulp van Libische stammen onverwacht veel weerstand te bieden. Vanwege de moeizame oorlog in Libië, zochten de Italianen daarop steun op de Balkan. Daar stonden de Bulgaren, Grieken, Serven en Montenegrijnen in een gezamenlijke liga klaar om de wapens op te nemen tegen hun overheersers. Op 13 maart 1912 kwamen deze vier christelijke volken in opstand, wat in 1912-1913 zo leiden tot de Eerste Balkanoorlog.
Aan het einde van de oorlog in mei 1913 hadden de landen van de liga alle Europese bezittingen van het Ottomaanse Rijk veroverd, uitgezonderd Albanië en delen van Oost-Thracië met Constantinopel. Daar konden de Osmanen standhouden door de hulp van een politiemacht uit het Verenigd Koninkrijk en Rusland. Het veroverde land werd onder de leden van de Liga verdeeld, op basis van ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Hierbij werd Macedonië verdeeld tussen Griekenland, Servië en Bulgarije. De veroverde gebieden van Thracië gingen naar Bulgarije en de overige gebieden werden verdeeld tussen Servië en Montenegro. In enkele maanden tijd verloor het Ottomaanse Rijk bijna alle Europese bezittingen aan de Balkanlanden. Op 3 december 1912 tekenden Servië, Montenegro en Bulgarije een wapenstilstand met het Osmaanse Rijk; Griekenland bleef de oorlog nog voortzetten. De Osmanen vonden de vredesbepalingen niet acceptabel, wat in 1913 binnen het rijk tot een staatsgreep leidde en een oplaaien van de gevechten met de Balkanstaten. Op 19 april 1913 werd voor de tweede maal en wapenstilstand gesloten. Via bemiddeling van de Europese grootmachten werd op 30 mei 1913 in Londen het vredesverdrag ondertekend, waarin werd vastgelegd dat het Osmaanse Rijk zich grotendeels uit Europa zou terugtrekken. Albanië, dat geen deel uitmaakte van de liga, profiteerde van de situatie door op 28 november 1913 in Vlorë de onafhankelijkheid uit te roepen. De Grieken, Serven en Montenegrijnen waren echter niet van plan deze zelfstandigheid te erkennen en maakte aanspraak op grote delen van het Albanese gebied. Ook was men ontevreden over de manier waarop uiteindelijk Macedonië was opgedeeld. Aan het einde van de Eerste Balkanoorlog waren daarmee alle landen van de Balkanunie ontevreden over het vredesverdrag van Londen. Het gevolg was dat er onderling in 1913 een Tweede Balkanoorlog uitbrak om de opdeling van het gebied anders te regelen.
Op 10 augustus 1913 werd in Boekarest een vredesverdrag getekend, waarbij de Bulgaren de grote verliezer van deze Tweede Balkanoorlog waren. Ze moesten een groot deel van de winst uit de Eerste Balkanoorlog afstaan. Macedonië werd nu bijna geheel tussen Griekenland en Servië verdeeld. Roemenië verkreeg de zuidelijke Dobroedzja en verder heroverden de Jong-Turken een klein deel van het verloren gebied in Thracië, waaronder het historisch belangrijke Adrianopel, dat nu weer Edirne werd. In september 1913 werd het Verdrag van Constantinopel gesloten om deze nieuwe situatie voor Turkije vast te leggen. Het stelde de Jong-Turken in staat nog in 1913alle oppositiepartijen binnen het rijk uit te schakelen en een dictatuur te vestigen.
De resultaten van de twee Balkanoorlogen waren verstrekkend. Het grootste deel van de islamitische bevolking van de Balkan werd koelbloedig vermoord of verdreven uit het Europese continent. Miljoenen Turken, Pomaken, Albanezen, Bosniërs, Serviërs, Macedoniërs en Roma moesten vluchten naar Anatolië en de meeste moskeeën werden platgebrand. Servië werd de sterke macht op de Balkan, wat leidde tot spanningen met Oostenrijk-Hongarije, dat in 1908 delen van Bosnië en Herzegovina had geannexeerd. De acties van Servische en Bosnische nationalisten tegen deze annexatie resulteerde op 28 juni 1914 tot de aanslag in Sarajevo op de Oostenrijkse aartshertog en troonopvolger Frans Ferdinand. Toen als gevolg daarvan in juli 1914 Oostenrijk-Hongarije Servië aanviel, stond dit conflict korte tijd bekend als de Derde Balkanoorlog. Dat conflict escaleerde al snel doordat alle Europese landen erin eerden betrokken. De term Derde Balkanoorlog zou snel worden ingewisseld voor de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Turkije en Bulgarije, die ontevreden waren achtergelaten, kozen hierbij de kant van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, dat teruggave van hun verloren gebieden in het vooruitzicht stelden. In de periode 1992-2001 zou de term Derde Oorlog nogmaals worden gebruikt bij de Joegoslavische oorlogen op de Balkan, waar de oude onderlinge ressentimenten weer oplaaiden.
De oorlog tussen de Italianen en Osmanen in Libië verliep voor de Italianen zeker niet voorspoedig, maar gezien de verpletterende nederlaag van de Osmanen in de Eerste Balkanoorlog werden de Osmanen toch gedwongen met Italië een overeenkomst te sluiten. Op 18 oktober 1912 werd in Zwitserland tussen beide landen de Vrede van Lausanne gesloten, die om misverstanden te voorkomen met de latere gelijknamige overeenkomst uit 1923 ook de Vrede van Ouchy werd genoemd, naar de voorstad van Lausanne waar de besprekingen plaatsvonden. Met dit verdrag kwam een einde aan de Italiaans-Turkse Oorlog (Tripolitaanse Oorlog) en werd naast de bepalingen die betrekking hadden op de gevechten in Libië ook vastgelegd dat Italië Rhodos en de andere eilanden in de Egeïsche Zee, die men in 1911 gedurende de Eerste Balkanoorlog had bezet, zou teruggeven aan het Osmaanse Rijk. Daar kwam echter niets van terecht, want eerst maakte Italië weinig haast met de ontruiming en kort daarop brak de Eerste Wereldoorlog uit. Turkije had de kant van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije gekozen. Italië verliet echter haar noordelijke bondgenoten en sloot zich aan bij de Triple Entente, waarmee ze zichzelf neerzette als een onbetrouwbaar bondgenoot.
De Ottomaanse en Italiaanse delegaties in Lausanne. Van links naar rechts (zittend): Pietro Bertolini, Mehmet Nabi Bey, Guido Fusinato, Rumbeyoglu Fahreddin en Giuseppe Volpi.
De eilandengroep Dodekanesos bestaan uit twaalf grotere eilanden (Astypalaia, Kalymnos, Karpathos, Kasos, Kastelorizo, Kos, Leros, Nisyros, Patmos, Rodos, Simi en Tilos) en 25 kleine eilandjes (Agathonisi, Alimnia, Arkoi, Armathia, Astakida, Chalki, Chamili, Farmakonisi, Gaidaros, Gyali, Kalolimnos, Kandelioussa, Kinaros, Lebinthos, Lipsi, Marathi, Nimos, Pacheia, Plati, Pserimos, Rho, Strongyli, Syrna, Telendos, Zafora), waarvan een deel onbewoond. De Dodekanesos was in 1522 veroverd door het Osmaanse Rijk, maar werd in 1911 net voor de Eerste Balkanoorlog door de Italianen bezet. Slechts Kastellorizo en de nog kleinere eilandjes Ro en Strongili, nu de oostelijkste eilanden van Griekenland en vlak voor de Turkse kust gelegen, werden niet bezet.
Doordat Italië tijdens de Eerste Wereldoorlog de zijde van de geallieerden koos en Turkije die van de centralen konden ze de Dodekanesos eilanden blijven bezetten. Tijdens de oorlog waren er op de Dodekanesos belangrijke Britse en Franse marinehavens. Van hieruit werden vele campagnes tegen Turkije gevoerd, onder meer de beruchte aanval op Gallipoli (februari 1915 – januari 1916). In 1915 zouden de Fransen ook Kastellorizo bezetten om de druk op Turkije nog verder op te voeren. Op 29 juli 1919 werd het zogenaamde Tittoni-Venizelos Verdrag gesloten, waarin de Italianen overeenkwamen dat de meeste eilanden van de Dodekanesos zouden worden overgedragen aan Griekenland, maar dat Rhodos wel onder Italiaans bestuur zou blijven. Als compensatie zouden Antalya in zuidwest-Anatolië aan Italië toevallen. De Griekse nederlaag in hun oorlog met Turkije zou de uitvoering van het verdrag echter verhinderen. Bij de Vrede van Sèvres in 1920 werden de eilanden alsnog officieel aan Italië toegekend. Vanaf de bezetting deden Italiaanse archeologen onderzoek, onder meer naar Lindos op Rhodos, de oudste akropolis van Griekenland. Mussolini startte een proces van ‘italianisering’ van de eilanden, in de hoop dat de eilanden zouden zorgen voor blijvende Italiaanse invloed in de Levant en samen met Libië en Ethiopië borg stonden voor een stevig Italiaans koloniaalbeleid. De bewoners spraken overwegend Grieks, met Turkssprekende minderheden en verspreiden Joodse bewoners; het Italiaans zou een zeer marginale taal op de eilanden blijven. Niet verwonderlijk want van de bevolking van 129.135 volgens een volkstelling in 1936 was er slechts 7.015 Italiaans. De bewoners van de Dodekanesos kregen, anders dan bij de andere delen van het koloniaal deel, een ‘Italiaans-Egeïsch burgerschap’ met politieke rechten en aanvankelijk vrijstelling van militaire dienst. Vanaf 1934 moesten ze wel in militaire dienst, maar konden ze ook het volledig Italiaanse burgerschap krijgen. Omdat hier grote financiële voordelen aan verbonden waren, omarmden veel eilandbewoners het fascisme en kozen voor de Italiaanse nationaliteit. Het Italiaanse beleid zorgde ook voor het uitsterven van malaria als belangrijke ziekte. Er werden ziekenhuizen, aquaducten en elektriciteitsbedrijven gebouwd. Ook werd het vervallen kasteel in het centrum van Rhodos herbouwd. Veel gebouwen op de eilanden in Italiaanse fascistische stijl herinneren nog aan deze tijd, hoewel er na de oorlog veel is vernietigd of herbouwd om niet al te veel aan het fascistische verleden herinnerd te worden.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog koos Italië wel de zijde van Duitsland, die de eilanden ook gebruikte als marinehavens voor onder meer de aanval op Kreta in 1941. Toen Italië in september 1943 capituleerden, werden de eilanden een tijdlang zwaar betwist tussen de Duitse en geallieerde legers. De Duitsers werden inmiddels op het Griekse vasteland steeds meer teruggedreven, maar op de Dodekanesos wonnen ze de strijd. Tot het eind van de oorlog bleven de eilanden in de handen van Duitsers en fanatieke Italiaanse fascisten. In deze periode werd bijna de voltallige Joodse bewoning van ongeveer 6.000 personen afgevoerd naar de Duitse concentratiekampen. Slechts 1.200 Joden wist te ontsnappen naar het Turkse vasteland. Op 8 mei 1945 droeg de Duitse generaal Otto Wagener de eilanden over aan de Britten, waarbij ze 5.000 Duitse en 600 Italiaanse krijgsgevangenen maakten.
Onder het Britse protectoraat kregen de eilanden zeer snel de bevoegdheid de eigen zaken te regelen en werden na een tijdje overgedragen aan de Griekse regering, hoewel eerst nog onder Britse militaire controle. Op 10 februari 1947 werd de Vrede van Parijs gesloten tussen enkele van Asmogendheden Italië, Roemenië, Hongarije, Bulgarije en Finland en de geallieerden. Voor Italië had het verdrag de volgende belangrijke punten:
– De Midden- en Noord-Adriatische eilanden, Istrië ten zuiden van de rivier de Mirna en het huidige West-Slovenië kwamen aan Joegoslavië. Aan Joegoslavië moest bovendien 125 miljoen dollar aan herstelbetalingen worden betaald;
– Er wordt een Vrije Zone Triëst opgericht, een stadstaat tussen het communistisch Joegoslavië en de republiek Italië. Deze zone omvatte het noorden van Istrië vanaf de rivier de Mirna, het gebied gelegen tussen de Sloveense Karst en de Adriatische Zee plus het zuidelijke deel van de West-Sloveense regio Primorska (voorheen bekend als Küstenland). Het gebied werd in zone A (Triëst) en zone B (rond Koper in het zuiden) gesplitst. Uiteindelijk werd zone A Italiaans en zone B Joegoslavisch. De vrije zone werd gecreëerd om een oplossing te vinden voor de Italiaanse en Joegoslavische aanspraken op Triëst, dat van strategisch belang was voor de handel in Centraal-Europa. De vrije zone bleek echter onbestuurbaar en ze werd in 1954 in het Verdrag van Londen tussen de twee buurlanden verdeeld. Dit werd in 1975 bevestigd in de verdragen van Osimo die in 1977 in werking traden. Toen werd de vrije zone formeel opgeheven en werd het gebied definitief verdeeld tussen Joegoslavië en Italië;
– De Dodekanesos in de Egeïsche Zee kwamen aan Griekenland, hoewel ook Turkije een tijdlang aandrong op teruggave van de eilanden die immers tot 1911 onderdeel van het Osmaanse Rijk was geweest. De Grieken ontvingen verder 105 miljoen dollar aan herstelbetalingen. Het merendeel van de eilanden werd in 1948 aan Griekenland overgedragen, maar de laatste gebieden waren tot 1951 in Italiaanse handen.;
– De onafhankelijkheid van Albanië werd voortaan door Italië erkend en het land kreeg 5 miljoen aan herstelbetalingen;
– Italië zag af van enige vordering inzake, of recht op koloniën.
– Alle bevoordelende handelsverdragen met China werden geannuleerd.
– Er waren een paar, minimale grenscorrecties met Frankrijk. Op 12 oktober werden in de Italiaanse plaatsen Briga Marittima en Tenda een volksraadpleging gehouden om de overgang naar Frankrijk te bekrachtigen. Sedertdien heten de plaatsen in het arrondissement Nice respectievelijk La Brigue en Tende;
– Bevestiging van de Gruber-De Gasperi-overeenkomst die op 5 september 1946 in Parijs werd gesloten tussen de Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken Karl Gruber en de Italiaanse premier Alcide De Gasperi over het lot van de Duitstalige bevolking van Zuid-Tirol. Er werd afgesproken dat de positie van Duitstaligen gelijkgesteld werd aan die van Italiaanstaligen. De Duitstaligen kregen autonomie binnen Italië en er werd Duitstalig onderwijs toegelaten. Ook werd Oostenrijk als beschermmacht van de Duitstaligen door Italië erkend. De overeenkomst werd als annex aan de Vrede van Parijs (1947) toegevoegd;
– Naast de al genoemde herstelbetalingen aan Joegoslavië, Griekenland en Albanië diende Italië 100 miljoen dollar aan de Sovjet-Unie en 25 miljoen dollar aan Ethiopië te betalen.
.
De opgravingen aan de akropolis van Lindos, 1920