KOLONIËN ITALIË 8
Protectoraat Albanië (1939-1943) – Deel 2
Nadat de Italianen en Grieken in 1920 na de Vlora-oorlog waren vertrokken werd Albanië formeel een vorstendom, maar omdat er geen koning was benoemd en er ook geen sterke regering was, werd het land in de praktijk geregeerd door grootgrondbezitters en krijgsheren. In januari 1925 riep de machtige krijgsheer Ahmed Zogu, stamhoofd van de machtige islamitische Mati-stam, de republiek uit en benoemde zichzelf als president en premier. Zogu had in de voorgaande jaren heel wat politieke moorden op zijn naam staan en volgens de Albanese eerwraak mocht hij daarom door familieleden van omgekomenen worden gedood. Daarbij gold dat dit niet mocht gebeuren als hij werd vergezeld door een vrouw, zodat Zogu ervoor zorgde dat hij bij de zeldzame keren dat hij het paleis verliet door zijn moeder werd vergezeld. Zogu verplaatste de hoofdstad naar Tirana. In 1928 werd hij als Zog 1 koning van Albanië en voerde een despotisch regime. Om zich te beschermen tegen een steeds toenemend aantal vijanden zocht hij bescherming bij Italië, dat de olievoorraden mocht exploiteren en de Bank van Albanië ging runnen. Door de samenwerking met de Italianen kon elke mogelijke Joegoslavische invloed in het land worden gepareerd. In de jaren 1925-1939 werden door Italië en Albanië diverse verdragen gesloten:
Op 15 maart 1925 werd een verdrag gesloten voor de oprichting van de Albanese Nationale bank met de Credito Italiano als grootste aandeelhouder. De Albanese staatsschuld kwam via een maatschappij in Italiaanse handen, die nu alle Albanese financiën beheerden;
Op 23-26 augustus 1925 werd een geheime militaire overeenkomst gesloten waarin wederzijdse bijstand bij een aanval werd overeengekomen, waarbij het Albanese leger dan onder Italiaans commando zou staan. Ook zei Albanië toe dat men geen militaire overeenkomst met andere landen zou afsluiten zonder Italiaanse instemming. Italië beloofde dat, mocht het komen tot gebiedswijzigingen op de Balkan, de aansluiting van door Albanezen bewoonde gebieden buiten Albanië actief te steunen;
Op 27 november 1926 werd de Eerste Overeenkomst van Tirana gesloten. Het ‘Vriendschapsverdrag’ stelde dat elke wijziging van de politieke, juridische en territoriale status quo van Albanië de belangen van zowel Albanië als van Italië zou schaden. De regering van president Zogu was nu van Italiaanse steun verzekerd, maar Albanië bevond zich vanaf nu volledig binnen de Italiaanse invloedssfeer. De facto was Albanië een Italiaans protectoraat geworden;
In juli 1927 werd een Driepuntenplan van Mussolini aanvaard, waarmee Albanië nog meer binnen de Italiaanse invloedssfeer kwam: (1) President Zog moest onderhandelen over een nieuwe, openbare, militaire overeenkomst tussen Italië en Albanië, (2) President Zogu mocht koning van Albanië worden; (3) President Zogu mocht trouwen met een prinses uit het huis Savoye, de Italiaanse koninklijke familie;
Op 2 november 1927 werd de Tweede Overeenkomst van Tirana gesloten, dat een aanvulling was op de militaire bepalingen van de militaire overeenkomst uit 1925;
Op 1 september 1928 proclameerde president Zogu de Albanese monarchie, met Italiaanse instemming en zichzelf als Koning Zog 1. Met de titel ‘Koning van de Albanezen’ maakte hij ook de Albanese en Italiaanse aanspraken duidelijk op door Albanezen buiten Albanië bewoond gebieden. Het voorgenomen huwelijk ging niet door omdat de Italiaanse koning niet instemde met een huwelijk van zijn dochter met een moslim. Een door Mussolini voorgedragen nieuwe kandidate werd door Zog 1 niet goed genoeg gevonden. Uiteindelijk trouwde hij op 27 april 1938 met een dochter uit een oud Hongaars adellijk geslacht. Het nieuwe koninkrijk werd internationaal snel erkend door Italië, Griekenland, Hongarije, de Verenigde Staten en Joegoslavië. Zog 1 probeerde vergeefs na zijn kroning onder de Italiaanse invloed uit te komen. Zo wist hij de totstandkoming van een douane-unie tegen te houden. Hij slaagde er echter niet in Albanië lid te maken van het Balkanpact en ook pogingen om financiële steun van Duitsland te krijgen mislukten. Albanië bleef financieel totaal afhankelijk van Italië, dat jaarlijks het begrotingstekort aanvulde. Internationaal bleef het land geheel geïsoleerd; de internationale gemeenschap leek zich te hebben neergelegd bij de dominante Italiaanse positie in Albanië;
Op 23 juni 1934 bezoekt de Italiaanse vloot onaangekondigd de havenstad Durrës, om nogmaals voor de Albanezen de Italiaanse machtspositie duidelijk te maken. Aansluitend kwam Italië met enkele eisen: (1) Albanië mocht geen eigen buitenlands beleid meer voeren; (2) Italië eiste een marinebasis in Durrës en een luchtmachtbasis in Tirana; (3) Het Albanese leger en de politie zouden worden opgeleid door Italiaanse adviseurs; (4) Alle andere buitenlandse adviseurs dienden te worden ontslagen. Deze eisen betekenden in feite het einde van de Albanese onafhankelijkheid, maar vanwege de oorlog die Italië op dat moment in Abessinië voerde, kreeg Albanië kreeg voor de uitvoering van deze eisen een jaar uitstel;
Op 19 maart 1936 werden twaalf overeenkomsten getekend, merendeels van economische aard. Zo kreeg Albanië tegen zeer zachte voorwaarden leningen om de begroting op orde te brengen en voor het uitvoeren van infrastructurele werken. Ook het kleine Albanese leger van 6000 man werd financieel ondersteund. Albanië moest als tegenprestatie wel accepteren dat Italiaanse land- en luchtmachteenheden werden gestationeerd. Met deze twaalf overeenkomsten was Albanië feitelijk een satellietstaat van Italië geworden;
Op 25 maart 1939 werd koning Zog 1 een nieuw bijstandsverdrag voorgesteld door Mussolini, die zich blijkbaar had laten inspireren door de manier waarop Hitler in maart 1938 Oostenrijk had geannexeerd. Al in april 1938 had de Duce besloten Albanië definitief onder volledige Italiaanse controle te brengen. In maart 1939 deed Italië de volgende eisen: (1) Het oppercommando van het Albanese leger komt in Italiaanse handen; (2) Er komt een douane-unie;(3) Italië mag gebruikmaken van alle wegen, havens en vliegvelden; (4) Italianen krijgen in Albanië dezelfde rechten als de Albanezen; (5) Elke Albanese minister krijgt een Italiaanse ‘secretaris’ toegevoegd; (6) Albanië moet de vorming van een fascistische organisatie toestaan. Koning Zog durfde niet publiekelijk te weigeren, maar instemmen deed hij ook niet. Daarop stelde Italië op 6 april 1939 een ultimatum en toen ook daar geen reactie op volgde, landde op 7 april 1939 Italiaanse troepen in Durrës.
Na die aanval op 7 april 1939 werd binnen drie dagen heel Albanië bezet en toegevoegd aan het ‘Impero Fascista’ van Mussolini. Koning Zog 1 en het merendeel van zijn regering vluchtte naar hert buitenland. Op 16 april 1939 kreeg de Italiaanse koning Victor Emanuel III ook de titel ‘Koning van Albanië’ en werd op de Albanese vlag het embleem van het fascisme toegevoegd. De koning werd de hoogste wetgevende én uitvoerende macht, maar kreeg wel een stadhouder (de fascistische ambassadeur) en een Hoogste Fascistische Corporatieve Raad naast zich, waarvan de leden werden benoemd uit leden van de ‘Albanese Fascistische Partij’, de enig toegestane politieke partij die op 23 april werd opgericht. In juni 1939 werd het Albanese ministerie van buitenlandse zaken opgeheven en werd het Albanese leger in het Italiaanse leger ingelijfd. Met de nieuwe grondwet van 4 juni 1939 ging het (formeel onafhankelijke) koninkrijk Albanië een personele unie met Italië aan. De internationale gemeenschap legde zich gedwee neer bij de Italiaanse aanval. Wel werden de ambassades in Tirana teruggebracht tot consulaten, maar alleen de Verenigde Staten protesteerden tegen de Italiaanse bezetting van Albanië.
Lang zou het Italiaanse protectoraat van Albanië echter niet duren. Op 10 juni 1940 verklaarde het tot dat moment neutrale Italië de oorlog aan Frankrijk en Engeland en bij koninklijk decreet was bepaald dat Albanië ook in oorlog was met alle landen waarmee Italië in oorlog raakte. Op 28 oktober 1940 begon Mussolini, zeer tegen de instructies van Adolf Hitler, een aanval op Griekenland dat een Brits steunpunt op de Balkan zou kunnen worden en dat de Britten van daaruit de Middellandse Zee zouden controleren. Die positie had Mussolini nu juist voor Italië in gedachten. Om de Albanezen voor de strijd tegen Griekenland werd in propaganda-uitzendingen voortdurend gewezen op de oude onderdrukking van de Albanese minderheid in noordwest Griekenland. Slechts weinig Albanezen streden mee aan Italiaanse zijde. Hoewel Italiaanse historici zeggen dart er geen bewijzen waren voor desertie of plichtsverzuim door Albanezen, meldden Albanese historici juist op een massaal overlopen naar de Griekse strijdkrachten. In elk geval, de Italiaanse aanval werd een totale mislukking. Op 14 november 1940 begon Griekenland met een tegenoffensief en begin 1941 hadden zij 40% van Albanië onder controle.
Om de situatie om te keren vielen Duitse troepen op 6 april 1941 zowel Joegoslavië als Griekenland aan, die op respectievelijk 17 april en 24 april 1941 capituleerden. Duitsland en Italië verdeelden medio 1941 Joegoslavië en Griekenland in bezettingszones. Het door Albanezen bewoonde gebied van Joegoslavië werd in drie zones verdeeld: (1) het grootste deel van Kosovo, het westen van Noord-Macedonië en de door Albanezen bewoonde districten Ulcinj en Plav-Gusinje van Montenegro werden door Italiaanse troepen bezet; (2) er kwam een Bulgaarse bezetting van de rest van Noord-Macedonië, het deel van Kosovo rond de stad Kačanek; (3) Noord-Kosovo met de steden Kosovska, Mitrovica, Podujevo en Vučitrn werd door de Duitsers bezet.
Hieruit ontstond op 12 augustus 1941 een door de Italianen gecreëerd Groot-Albanië, dat tot september 1943 zou bestaan. Het door Albanezen bewoonde deel van Joegoslavië werd samengevoegd met het al bestaande protectoraat Albanië. Alle Serven en Montenegrijnen werden door de Italianen uit de ’bevrijde gebieden’ verdreven. De Italianen kwamen er al snel achter dat ze veel minder controle over de Albanezen hadden dan ze dachten. Er was constant verzet door partizanen en steeds opnieuw moest de Italiaanse regering nieuwe regeringsleider uit de Albanese grootgrondbezitters benoemen om een beetje stabiele politieke situatie te scheppen. In juli 1943 landden geallieerde troepen in Sicilië en rukten snel op in Italië. Op 8 september 1943 capituleerden Italië, dat direct van kamp wisselde en Duitsland de oorlog verklaarde. De Duitse Wehrmacht bezette daarna Albanië om te verhinderen dat het land een springplank naar de Balkan zou worden. Met die Duitse invalkwam een definitief einde aan het Italiaanse protectoraat Albanië.