FRITS NIEUWENHUIJSEN (63)

Frits Nieuwenhuijsen (Amsterdam, 3 oktober 1905 – Haarlem, 12 februari 1945) volgde in zijn geboortestad eerst de HBS, studeerde aansluitend werktuigbouwkunde aan de MTS en na dat diploma te hebben gehaald studeerde hij bedrijfseconomie aan de universiteit van Amsterdam. Zijn ouders leefden in goede welstand. Zijn vader was directeur/mede-eigenaar van de technische handelsonderneming Stieltjes & Co. Het gezin was begin twintiger jaren verhuist naar Hilversum, toen de nieuwe spoorverbinding forenzen naar Amsterdam mogelijk maakte. Toen Frits net zijn kandidaatsexamen had afgerond, vond in New York de beurskrach plaats, die vaders bedrijf zwaar zou treffen. Binnen een paar jaar ging de onderneming failliet, maar omdat vader Nieuwenhuijsen al zijn geld in dat zinkende schip had gestoken, hing ook alle privévermogen verloren. Vanwege deze financiële malaise moest Frits zijn studie afbreken. In 1932 kreeg hij toen via een kennis van zijn ouders een baan bij de Hollandse Sociëteit van Levensverzekeringen (een bedrijf dat rond 1968 gefuseerd tot Delta Lloyd). Daar werd Nieuwenhuijsen als stagiair aangenomen op het regiokantoor in Utrecht. Na zes maanden werd hij benoemd tot hoofdagent. In 1937 kreeg Frits de opdracht in Rotterdam een nieuw kantoor voor de Hollandse Sociëteit op te bouwen. In Rotterdam richtte deze afdeling zich vooral op een totaal nieuw product van de verzekeringsmaatschappij, namelijk op het afsluiten van collectieve bedrijfsverzekeringen met de Rotterdamse zakenwereld. Eind mei 1940, twee weken na het bombardement op Rotterdam, werd Nieuwenhuijsen overgeplaatst naar het hoofdkantoor in Amsterdam en kreeg daar eerst de functie van generaal-agent voor collectieve zaken en snel daarna tot generaal-agent in algemene dienst. Dat hield in dat hij werd belast met de coördinatie van de binnen- en de buitendienst en de publiciteit voor het bedrijf. Vanwege deze overplaatsing verhuisde Frits en zijn gezin in juni 1940 van Hillegersberg naar Amstelveen.

In Amstelveen kwam Nieuwenhuijsen al snel in aanraking met het Comité voor Vrij Nederland, een van de eerste Nederlandse verzetsorganisaties. Dat comité werd in augustus 1940 opgericht door Anne Anton (Tom) Bosschart (Paramaribo, 5 oktober 1897 – Hilversum/Bussumerheide, 29 september 1941), een directeur van een reclamebureau, die vanaf de dertiger jaren al actief actie voerde tegen het fascisme en sinds 1937 ook als agent werkte voor de Nederlandse inlichtingendienst GS III, de afkorting voor Generale Staf sectie III. Dat was de eerste Nederlandse moderne inlichtingendienst die in juni 1914 door de Generale Staf in Den Haag werd opgericht met als doel militaire gegevens over diverse Europese landen te verzamelen. Begonnen als militaire inlichtingendienst werd de dienst al snel steeds meer gericht op binnenlandse veiligheid en extreem-links. De dienst onderhield contacten met de Britse Secret Intelligence Service. Daardoor had men bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog al een radioverbinding met Engeland. Bosschart bracht in 1940 een groot aantal illegale groepjes met elkaar in contact en richtte een contraspionagegroep op.  Het Comité voor Vrij Nederland gaf twee illegale bladen uit: ‘Mededeelingen van het Comité voor Vrij Nederland’ en ‘De Vrije Pers: orgaan ter voorlichting van het Nederlandsche volk’. Op 16 december 1940 werd Bosschart echter gearresteerd en tot 26 juli 1941 gevangen gehouden in het Oranjehotel te Scheveningen. Op 29 september 1941 werd hij op de Bussumerheide gefusilleerd.

Het Comité voor Vrij Nederland wilde sabotagedaden verrichten en inlichtingen doorgeven aan de regering in Londen. De leden van het Comité kwamen uit Amsterdam, Velp en Groningen. De groep bestond vooral uit hoger geschoolden uit de Amsterdamse zakenwereld en riep op tot passief en ook actief burgerlijk verzet tegen de bezetter. Het comité publiceerde in december 1940 een sarcastische openbrief aan rijkscommissaris Seyss-Inquart met dramatische, merkwaardig nauwkeurig uitgekomen voorspellingen voor Duitsland als Hitler niet spoedig de strijd zou staken. De groep hield zich ook bezig met de hulpverlening aan bemanningsleden van neergeschoten Britse bommenwerpers, die het verzamelde spionagemateriaal moesten meenemen op hun terugreis naar Engeland. De groep was een onderdeel van het landelijk pilotenhulp-netwerk van de Amsterdamse Jean Lenglet, die later enige bekendheid kreeg onder de auteursnaam Edouard de Nève. Via zijn netwerk werden dertien Britse piloten in veiligheid gebracht. Toen in het voorjaar van 1941 bijna alle medewerkers van het illegale dagblad Vrij Nederland werden gearresteerd, name Lenglet direct tijdelijk de redactionele leiding op zich. Hij zou eind 1941 worden opgevolgd door Henk van Randwijk, nadat hij door verraad was gearresteerd. Lenglet kwam toen vanaf juni 1942 terecht op een afdeling voor criminele psychopaten in een krankzinnigengesticht bij Dortmund. Vrienden hadden namelijk buiten zijn medeweten gezorgd voor een verklaring van ontoerekeningsvatbaarheid om hem daarmee te redden voor de doodstraf. Lenglet wilde echter niet in deze afgrijselijke plaats blijven en besloot alsnog een bekentenis af te leggen. Dit leidde op 4 september 1944 tot de onvermijdelijke doodstraf, maar per ongeluk werd hij doorgestuurd naar concentratiekamp Sachsenhausen, waar hij het eind van de oorlog meemaakte. Na de oorlog schreef hij een boek over zijn verblijf in Duitse gevangenschap.

Toen in het voorjaar van 1941 zowel het Comité voor Vrij Nederland als het pilotenhulpnetwerk van de Nève bijna geheel door de Sicherheitsdienst werd opgerold, werd ook Frits Nieuwenhuijsen gearresteerd en opgesloten in de strafgevangenis te Scheveningen. Eind mei 1940 werd hij echter vanwege gebrek aan voldoende bewijs tegen hem weer vrijgelaten. Voordat hij zijn verzetswerk weer oppakte zorgde Nieuwenhuijsen via het Rode Kruis vanuit zijn huis in Amstelveen voor de verzending van voedselpakketten voor oud-militaire officieren die kort daarvoor als krijgsgevangenen naar Polen waren overgebracht. Via bevriende relaties uit zijn verzekeringsnetwerk (Verkade, Nutricia en bakkerij van der Meer en Schoep) waren de pakketten goed voorzien met voedzame versnaperingen. Direct daarna werd hij voor het verzet onder meer als contactman en subdistributeur voor de Zaandamse bankier Walraven van Hall, die een steunfonds had opgericht voor de achtergebleven gezinnen van Nederlandse zeevarenden, wat zou uitgroeien tot een Nationaal Steunfonds.

Nieuwenhuijsen werd ook actief in de nieuwe Spionagesectie V van de Ordedienst en onderhield de contacten met de hoogleraar C.G. Heringa, de Amsterdamse voorman van het Medisch Verzet, met het doel een verzetsnetwerk onder betrouwbare ambtenaren op te zetten. Via Gideon Boissevain, een oud-collega bij de Hollandse Sociëteit, werd hij ‘inspirator’ voor de Amsterdamse sabotagegroep CS-6. die zich bezighield met de liquidatie van notoire jodenverraders en het vernielen van spoorwegverbindingen om het transport van joden naar Westerbork te belemmeren. In januari 1943 was Nieuwenhuijsen met Walraven van Hall en Lambertus Neher betrokken bij de oprichting van het Nationaal Comité van Verzet, de eerste samenwerking van Nederlandse verzetsorganisaties. Nieuwenhuijsen was er aanwezig als vertegenwoordiger van het artsenverzet en als verbindingsman met de Sectie V van de Ordedienst.

In dat begin van 1943 moest Nieuwenhuijsen ook onderduiken. Hij deed dat in de directiewoning van zijn oom Max van der Horst op het terrein van de Amsterdamse Westergasfabriek. Toen in juli 1944 een algehele coördinatie van het Nederlandse verzet werd gerealiseerd, werd Nieuwenhuijsen de secretaris de beleidsvormende Contact-Commissie van de Illegaliteit, plus secretaris van het daarna opgerichte operationele Landelijk Werkcomité en het Amsterdams Werkcomité. De vergaderingen van de Contact-Commissie vonden plaats op het kantoor van Nieuwenhuijsen bij de Hollandse Sociëteit op de Herengracht. Eind januari 1945 werd Frits Nieuwenhuijsen met Walraven van Hall door de Sicherheitsdienst na verraad gearresteerd op een vergadering van het Landelijk Werkcomité op de Leidschegracht, het kantoor van notaris Rijkens. Toen Nieuwenhuijsen aanbelde werd hij gearresteerd. Datzelfde gebeurde later met Walraven van Hall en enkele anderen. Henk van Randwijk arriveerde juist op hert moment dat de gearresteerden werden afgevoerd naar de gevangenis aan de Weteringsschans en wist zich net op tijd uit de voeten te maken. Nadat op 12 februari 1945 in Haarlem een aanslag was gepleegd op een lid van de Feldgendarmerie, werden als represaille nog dezelfde dag bij de Jan Gijzenbrug in Haarlem-Noord zeven verzetslieden gefusilleerd, waaronder Walraven van Hall en Frits Nieuwenhuijsen.  De lichamen werden begraven in de duinen bij Overveen.

Op 9 mei 1946 kreeg de weduwe van Frits Nieuwenhuijsen van koningin Wilhelmina in het paleis op de Dam het Verzetskruis uitgereikt. Het echtpaar had twee kinderen. Later kreeg hij postuum de militaire rang van kolonel, relevant voor het weduwepensioen van zijn echtgenote. In Amsterdam en in Amstelveen zijn een straat en een laan naar hem vernoemd. Frederik Nieuwenhuijsen ligt begraven op de Eerebegraafplaats in Bloemendaal.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: