KOLONIËN ITALIË 7

Protectoraat Albanië (1939-1943) – Deel 1

Italië had al direct na de stichting van de staat in 1870 koloniale ambities, om in de pas te lopen met de andere Europese landen. Al bij het Congres van Berlijn (1878) lieten de Italianen al weten dat ze bij de opdeling van het Osmaanse Rijk graag het eiland Rodos en de andere eilanden van de Dodekanesos voor zichzelf opeisten. Ook keek men al met een begerig oog naar de provincie Albanië. De prille staat kon op dat moment die ambities niet realiseren. Bij de Koloniale Conferentie van Berlijn in 1886 verkreeg Italië de koloniën Eritrea en Somaliland. Als Italiaans-Eritrea (1886-1960) en Italiaans-Somaliland (1886-1960) zouden ze tot 1960 eerst koloniën van Italië zijn en na de Tweede Wereldoorlog een Italiaans mandaatgebied. In 1960 werd het met Brits-Somaliland samengevoegd tot het huidige Somalië. In Oost-Afrika zouden de Italianen in 1935 ook Abessinië, het huidige Ethiopië, veroveren, maar hier moesten ze hun territoriale ambities al in 1941 opgeven. In Noord-Afrika hield Italië het twee jaar jaren vol. In 1911 had men Libië verovert, maar halverwege de Tweede Wereldoorlog werden de legers van Mussolini definitief uit Libië verdreven, waarbij niet op een oorlogsmisdaad meer of minder werd gekeken. In 1911 kon Italië eindelijk de lang gekoesterde Europese ambities tot uitvoering brengen. Op 25 september 1911 verklaarde Italië de oorlog aan het sterk verzwakte Ottomaanse Rijk en veroverde het, naast Libië in Noord-Afrika, ook de eilandengroep Dodekanesos op het Ottomaanse Rijk.

Het Osmaanse Rijk had in de loop van de 15e eeuw de sterke verzet van de Albanezen gebroken en het land aan haar rijk toegevoegd. De bewoners van Albanië en Kosovo zouden binnen het rijk eeuwenlang veel invloedrijke politici, goede handelaren en eersteklas militairen leveren. Die militairen werden opgenomen in het goedgetraind elite- of keurkorps der Janitsaren, die bijna geheel uit de Balkan afkomstig waren. Na een paar eeuwen waren de Janitsaren niet alleen een militaire, maar ook een politieke en economische macht. Het korps leverde 79 grootvizieren en 36 admiraals. Albanië zelf leidde ondertussen een kwijnend bestaan omdat geen geld in de ontwikkeling van e buitengebieden werd gestoken. De bevolking was er arm en ook met de cultuur was het slecht gesteld. Terwijl in de loop van de19e eeuw steeds meer volkoren op de Balkan een eigen staar konden stichten en een culturele ontwikkeling konden doormaken, was er in Albanië niet eens eenduidigheid over iets elementairs als de schrijfwijze van het alfabet.

In 1912 was het Ottomaanse Rijk door de interne revolutie van 1907-1908, een Albanese opstand en door de Italiaans-Turkse Oorlog van 1911-1912 ernstig verzwakt. De Balkanstaten Servië, Griekenland, Montenegro en Bulgarije zagen nu de gelegenheid te ontsnappen aan de eeuwenlange Osmaanse heerschappij. Op 13 maart 1912 waren op de vier volkeren in een gezamenlijke alliantie in opstand, wat in 1912-1913 zo leiden tot de Eerste Balkanoorlog. De Balkanliga kwam tot stand door Rusland, dat de Slavische volken op de Balkan opzette tegen de Oostenrijks-Hongaarse monarchie en het Osmaanse Rijk. Verder speelde bij de samenwerking een rol dat door de annexatie van Bosnië-Herzegovina door Oostenrijk-Hongarije (1908) en de Albanese Opstand (1911) de expansiemogelijkheden van Servië flink waren ingeperkt. Italië zocht steun bij de vier landen van de Balkanliga om haar streven naar bezetting van Albanië te realiseren. In minder dan twee maanden verloor het Osmaanse Rijk bijna alle Europese bezittingen, uitgezonderd Albanië en delen van Oost-Thracië met Constantinopel. Macedonië werd verdeeld tussen Griekenland, Servië en Bulgarije. De veroverde gebieden van Thracië gingen naar Bulgarije en de overige gebieden werden verdeeld tussen Servië en Montenegro. Op 3 december 1912 tekenden Servië, Montenegro en Bulgarije een wapenstilstand met de Osmanen, Griekenland zette de oorlog nog voort. De vredesbepalingen waren voor het Osmaanse Rijk echter onacceptabel, zodat er begin 1913 een staatsgreep plaatsvond. Na een korte opleving van de gevechten werd op 19 april 1913 een nieuwe wapenstilstand gesloten. OP 30 mei 1913 werd na bemiddeling van de Europese grootmachten in Londen het vredesverdrag ondertekend die betekende dat het Osmaanse Rijk zou zich grotendeels uit Europa zou terugtrekken.

Op 28 november 1912 had Albanië tijdens de Eerste Balkanoorlog in Shkodër haar zelfstandigheid uitgeroepen, maar de drie landen van de liga (Griekenland, Servië en Montenegro) legden zich daar niet bij neer en bleven aanspraak maken op grote delen van het Albanese gebied. Ook over de verdeling van Macedonië bleef onenigheid bestaan, wat resulteerde in de Tweede Balkanoorlog (juni-augustus 1913), waarna pas een definitieve verdeling overeengekomen werd. De uitroeping van de Albanese zelfstandigheid in Shkodër was nog een hachelijke zaak, omdat de opstelling van het hebzuchtige Montenegro bijna leidde tot een Europese oorlog. Die zou trouwens vanwege verwikkelingen elders op de Balkan een jaar later alsnog uitbreken. Toen de Montenegrijnen, gesteund door Rusland, oprukten naar Shkodër, een stadje met eden volledige Albanese bevolking, stuitte ze op heftig Albanees-Turks verzet, dat steun kreeg van Italië en Oostenrijk-Hongarije die zo hun eigen plannen met de provincie hadden. In deze dreigende situatie bleef Duitsland neutraal en ging Groot-Brittannië bemiddelen. Het kleine Montenegro liet zich afkopen met een flinke zak met geld en staakte de strijd in Shkodër, waar inmiddels driekwart van de bevolking was verhongerd of in de strijd en plunderingen was omgekomen.

Vanaf 28 november 1912 werd Albanië in eerste instantie bestuurd door twee liberale grondbezitters, maar de Europese grootmachten stemden hiermee niet in en eisten dat her land een koninkrijk moest worden waarvoor een 7-koppige International Control Commission (ICC) een vorst moest selecteren. Dat vergde enige tijd. De Duitse  circusartiest en fantast Otto Witte beweerde op 15 augustus 1913 tot vorst te zijn benoemd, na zijn te hebben uitgegeven voor de Turkse prins Halim Eddin die de beoogde koning was en met wie hij een sprekende gelijkenis had. Na vijf dagen feesten en huldigingen zou het bedrog zijn uitgekomen en moest hij verkleed als boer het land ontvluchten. De genoemde Turks prins schijnt nooit te hebben bestaan en ook de rest van het verhaal hoort tot de betere kroegverhalen van Witte, dat echter veelvuldig wordt aangehaald.  Behalve Witte waren er overigens meer fantasten die beweerden gevraagd te zijn voor de positie. Op 21 februari 1914 werd de Duitse prins Wilhelm zu Wied (een zoon van prinses Marie der Nederlanden) koning van Albanië. Deze Wilhelm werd door zijn ouders gezien als de ideale huwelijkskandidaat voor koningin Wilhelmina, maar koningin Emma zag helemaal niets in een verbintenis met de zoon van een niet-regerend vorst.

Een coalitie van de grootmachten Oostenrijk-Hongarije, Rusland, Frankrijk en Duitsland erkende op 29 juli 1913 de onafhankelijkheid van Albanië van het Ottomaanse Rijk als zelfstandig vorstendom. Men koos ten slotte Wilhelm zu Wied, die was voorgedragen door de Roemeense koningin Elisabeth (een geboren prinses zu Wied), de echtgenote van koning Carol I. Deze Duitse prins behoorde niet tot een van de landen die interesse in Albanië hadden (Oostenrijk, Italië, Servië), had vorstelijke familierelaties, lag bij niemand slecht en zou als protestant een neutrale positie innemen tussen zijn overwegend Grieks-orthodoxe, rooms-katholieke en islamitische onderdanen. Wilhelm stemde na lang aarzelen en onderhandelen toe. Zijn oom Carol had hem desgevraagd gezegd: “Veel kans heb je niet, maar je kunt slechts één keer sterven.” Een achttienkoppige delegatie uit Albanië bood hem op 21 februari 1914 de Albanese kroon aan. Wilhelm en zijn gezin werden op 7 maart 1914 in Durrës enthousiast door de bevolking begroet. De onervaren Wilhelm wist vrijwel niets van zijn land en de lokale verhoudingen en was geheel aangewezen op zijn adviseurs aangewezen. Het verarmde land verviel in anarchie, lokale leiders probeerden steeds de macht te grijpen, de Grieken wilden delen in het zuiden van het land veroveren en Italië had nog steeds heel veel interesse in het land en trachtte zich overal mee te bemoeien. Na her uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verliet Wilhelm op 3 september 1914 het land, na een half jaartje koningschap. Hij nam dienst in het Duitse leger, wat inhield dat hij na de oorlog toen hij de troon weer wilde bezette door de grote mogendheden niet langer gewenst was. De anarchie voor de oorlog was voor de mogendheden aanleiding om een Nederlandse delegatie (generaal-majoor Willem de Veer, majoor Lodewijk Thomson en 15 lagere officieren) naar het land te sturen om er een gendarmerie op te richten en de orde te herstellen. Een operatie die op voorhand tot mislukken gedoemd was. Op 15 juni 1914 sneuvelde Lodewijk Thomson bij het beleg van Durrës. Op 3 september 1914 verliet vorst Wilhelm zu Wied het onbestuurbare Albanië. Het formeel neutrale Albanië werd na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bezet door Italië, Servië, Montenegro en Griekenland. De Serven werden in 1916 door Oostenrijk-Hongarije en Bulgarije verdreven. Na de Eerste Wereldoorlog verlieten de Oostenrijk-Hongaarse troepen het land en bezetten de Fransen en Italianen delen van Albanië in de hoop het land te kunnen koloniseren. Ze moesten zich echter terugtrekken nadat de Verenigde Staten eisten dat Albanië werd hersteld tot de grenzen van voor de Eerste Wereldoorlog. De Italianen bleven nog een tijdje, maar moesten na de korte Vlora-oorlog (juni-augustus 1920) alsnog het land verlaten.

De Vlora-oorlog was een gewapend conflict rond de Albanese stad Vlora tussen de Albanezen en Italiaanse troepen die het zuiden van Albanië wilden bezetten. De Italianen hadden een akkoord gesloten met de Grieken, die het zuiden van Albanië bij hun land zouden voegen en het middendeel, met de kuststrook en de grote steden, van het land aan de Italianen lieten. Servië zou dan het noorden mogen inpikken. Er zou ook nog een piepklein stukje rond Tirana resteren waar een door de Italianen aan te wijzen prins de dienst zou uitmaken. In Vlora kwam het tot een spontane opstand van de bevolking, waarbij velen helemaal geen wapens hadden en een minderheid met zwaarden, stokken en stenen hun onvrede kenbaar moest maken. Uit alle streken kwamen Albanezen naar Vlora, zodat binnen de kortste keren en leger van 10.000 man tegenover de Italianen stond. Dat Italiaanse leger, door tijdig van kamp e wisselen, een van de winnaars uit de Eerste Wereldoorlog, was goed bewapend met machinegeweren en granaten en getraind. Ook domineerden ze het luchtruim en hun marine was op zee de baas. Op 4 juni 1920 begon de oorlog toen de Italiaanse generaal Settimio Piacentini weigerde om Vlora terug te geven aan de Albanezen. Het grote, ongewapende Albanese leger wist echter al snel de verbinding met de kust te verbreken, zodat het Italiaanse leger niet langer vanuit Italië bevoorraad kon worden of versterkingen kon sturen. De Albanezen droegen dikke jassen om door het prikkeldraad te kunnen gaan en wisten de Italianen steeds zware verliezen toe te brengen. De Italiaanse regering zag zich na twee maanden gedwongen een wapenstilstand aan te bieden omdat inmiddels een vierde deel van hun leger roemloos was gesneuveld. Op 2 augustus 1920 werd een Albanees-Italiaans protocol getekend, waarin was vastgelegd dat Italië zich zou terugtrekken. Op 5 augustus 1920 werd de wapenstilstand van kracht.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: