CORNELIS CORNELISZOON JOL (1597-1641) – 002

Cornelis Corneliszoon Jol (Scheveningen, 1597 – São Tomé, 31 oktober 1641) werd geboren in een Scheveningse schippersfamilie, maar woonde later in Amsterdam. Hij was getrouwd met Aeltje Jans, met wie hij drie kinderen had, een dochter en twee zoons. Beide zoons werden schipper bij de VOC. Zijn jongste zoon Cornelis was tijdens de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog (1652-1654) ook kapitein van het schip De Leyden en vocht toen dus ook, net als zijn vader in 1639, onder aanvoering van Maarten Tromp. In 1626 werd Cornelis Jol sr. in dienst genomen door de West-Indische Compagnie (WIC). Namens de WIC stak hij negen keer de Atlantische Oceaan over om de Spanjaarden en Portugezen langs de Braziliaanse kust en in de Caraïben te bestrijden. Jol was illustratief voor de soort admiraals die de compagnie in dienst had. In de Republiek der Zeven Provinciën was Jol een volksheld vanwege zijn grote moed, groot vakmanschap als navigator en zijn grote successen in de strijd met Spaanse en Portugese zeevaarders. Daarnaast had hij ook de reputatie zeer menswaardig om te gaan met krijgsgevangenen, want in tegenstelling tot enkele collega’s en zeker tot veel piraten en boekaniers werden bij Jol de bemanningen van veroverde schepen niet achteloos overboord gegooid. Jol voer met kaperbrieven, wat betekende dat hij als een kaper-kapitein van een particulier schip van de WIC toestemming had om schepen van vijandige landen aan te vallen en hun lading in beslag te nemen. De kaapvaart was dus een vorm van toegestane zeeroverij in oorlogstijd. Het merendeel van de buit moest worden afgestaan aan het land dat de kaperbrief had gegeven, maar er bleef ruim voldoende over om het een aantrekkelijke business te maken. Via de kaperbrief was de kapitein en zijn bemanning bovendien vrijgesteld van vervolging vanwege piraterij. Dit gold uiteraard niet in de vijandige landen en landen die daarmee bevriend waren. Daar volgde na arrestatie bijna zonder uitzondering een veroordeling tot de doodstraf wegens piraterij.

Cornelis JolJol voldeed qua uiterlijk helemaal aan het populaire beeld van een piraat. Bij een van de vele gevechten die hij op zee uitvocht was hij zodanig gewond geraakt dat een been moest worden geamputeerd. Dit werd vervangen door een houten been, waarna hij door her leven ging onder de bijnaam Kapitein Houtebeen. De Amsterdamse dichter en schrijver Jan Vos (ca. 1610-1667) schreef een gedicht over de vrees onder de Spanjaarden voor hem met de regel: ‘Heeft hy een been van hout? hy heeft een yzre handt.’ Niet alleen in Nederland kende men Kapitein Houtebeen. De Spanjaarden noemden hem Pie de Palo, de Portugezen kenden hem als Perna de Pau en in Frankrijk stond hij bekend als Pied de Pol. In Spanje werd hij ook wel aangeduid als El Pirata, daar keek men vanzelfsprekend iets minder vriendelijk aan tegen onze kaper-kapitein. Het is in elk geval duidelijk dat hij alom bekend en gevreesd was in die landen, want Jol maakte veel buit bij overvallen op Spaanse en Portugese schepen, beladen met goud en zilver

In 1629 veroverde hij het Braziliaanse eiland Fernando de Noronha op de Portugezen en wist het eiland enige tijd te behouden tegenover een overmacht van vierhonderd Portugezen. Na Jols vertrek namen de Portugezen het eiland weer over, maar in 1635 werd het door de WIC heroverd. Onder de naam Pavonia bleef het tot 1654 deel uitmaken van Nederlands-Brazilië. In 1630 was Jol aanwezig bij het Beleg van Recife onder leiding van kapitein-generaal Hendrick Lonck. In 1633 was Jol van de partij toen commandeur Jan Jansz. van Hoorn de Hondurese stad Trujillo aanviel en op het schiereiland Yucatán (Mexico) de havenstad San Francisco de Campeche veroverde. Daarbij waren 22 Spaanse schepen de vette buit voor Van Hoorn en Jol.
Trujilo was nadat Christoffel Columbus hier op 14 augustus 1502 op zijn vierde en laatste reis naar de Nieuwe Wereld was geland gedurende de Spaanse overheersing de hoofdstad van Honduras, maar het stadje was slecht te beschermen tegen aanvallen van piraten. In de tweede helft van de zestiende eeuw werd daarom het Fortaleza de Santa Bárbara gebouwd, ter bescherming van de Spaanse schepen die goud en zilver uit de binnenlanden naar Spanje brachten. Het schrok piraten en kapers echter niet af, want het Fortaleza bleef een geliefd doelwit. Trujillo kreeg bij herhaling verwoestende aanvallen te verduren van Hollanders, Fransen en Engelsen. In de loop van de 18e eeuw verlieten de Spanjaarden uiteindelijk Trujillo.
Campeche, zoals de stad meestal werd genoemd, was in 1540 door Spaanse conquistadores gesticht op de plaats van een oude Maya-stad. Het werd een belangrijke doorvoerhaven voor de handel naar Cuba en van daaruit naar Europa. De rijkdom van de stad trok vele piraten en kapers aan. De stad werd onder meer geplunderd door Cornelis Jol, Abraham Blauvelt, Christopher Myngs, Henry Morgan, Francis Drake, Laurens de Graaf, Henry Every en Rock de Braziliaan. Ter herinnering ligt nu buiten de stad een replica van het piratenschip van Laurens de Graaf. Na een groot aantal van dit soort aanvallen werden in 1663 stadsmuren met een dikte van 3,5 meter gebouwd en andere fortificaties aangelegd. Na de bouw gedurende achttien jaar was Campeche een van de best verdedigde steden in het Spaanse rijk. Onder hevig lokaal protest is een deel van de vestingwallen in de zeventiger jaren van de vorige eeuw gesloopt om ruimte te creëren voor een autosnelweg. De rest van de vesting en hert oude stadscentrum staat echter op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO.

Nadat Johannes van Walbeeck (1602-1649), een Amsterdamse cartograaf en navigator in dienst van de WIC en vanaf 1629 de bestuurder in Nederlands Brazilië, op 31 juli 1934 Curaçao op de Spanjaarden had veroverd, was Cornelis Jol in februari 1635 een van de eerste WIC-vertegenwoordigers om het nieuw veroverde eiland te bezoeken. Hij had namens zijn werkgever de uitdrukkelijke opdracht om het eiland niet te verlaten. En passant overviel Jol de Cubaanse havenplaats Santiago de Cuba, waarbij elf schepen werden buitgemaakt, waaronder de schepen van de admiraal en viceadmiraal. Op de terugweg naar Nederland viel Jol echter in handen van de Duinkerkse kapers Jacob Colaert. Jols beroemde jacht De Otter zou later door de Duinkerkers worden ingezet en uiteindelijk voor de kust van Duinkerke zinken. Jol kwam na een half jaar weer vrij, ongetwijfeld nadat een flink losgeld voor hem was betaald.

Binnen de Europese wateren had Cornelis Tromp als viceadmiraal van de Staatse vloot het bevel over een eskader van zeven schepen tijdens de Slag bij Duins, die op 31 oktober 1639 in het Kanaal plaatsvond. Een Nederlandse oorlogsvloot onder bevel van luitenant-admiraal Maarten Harpertszoon Tromp en viceadmiraal Witte de With haalde toen een beslissende overwinning op de Tweede Spaanse Armada, een Jol - Aanval op Ampecheoorlogsvloot van 55 schepen onder bevel van admiraal Antonio de Oquendo. De Spaanse hegemonie op de Europese wateren ging hierdoor definitief verloren. Jol had als opdracht de vluchtroute voor de noordelijke flank van de Spaanse Armada af te grendelen en werd voor zijn bijdrage beloond met een bedrag van honderd ducatons en een gouden medaille van de WIC.

In 1637 viel hij met succes als commandeur van een eigen eskader een der rijkst beladen gekonvooieerde koopvaarders uit de Spaanse Zilvervloot aan. Voor de WIC reden hem een jaar later te benoemen tot admiraal. De ambitieuze Jol viel daarna, in navolging van zijn grote held Piet Hein, de gehele Spaanse Zilvervloot aan maar deze actie mislukte, niet op de laatste plaats omdat enige kapiteins onder zijn bevel weigerde mee te doen. De Staten-Generaal beloonde Jol vanwege zijn dapperheid met een gouden ketting met medaille. In 1640 wilde Jol een tweede poging doen de Zilvervloot te overmeesteren. Kort daarvoor hadden de admiraals Cornelis Jol en Jan Lichthart gezegevierd in de Tweede Slag bij Salvador da Bahia, waar zij onder meer 27 Portugese suikerfabrieken verwoestten. Dit als vergelding voor de schade die Portugezen hadden aangericht op de plantages in het Nederlandse gebied. De tweede aanval op de Zilvervloot ging echter niet door omdat de Spanjaarden hun schepen in de havens van Veracruz en Cartagena de Indias hielden zolang de vloot van Jol in het Caraïbisch gebied aanwezig was. Naar goed kapersgebruik en de historische overwinning van Piet Hein in gedachten plunderde Jol toen de Spaanse bezittingen in de baai van Matanzas, waar Piet Hein twaalf jaar eerder de Zilvervloot in de pan had gehakt. Daarna voorzag Jol zijn schepen in alle rust van voldoende drinkwater en andere nodige zaken.

Gouverneur Johan Maurits van Nederlands Brazilië vatte begin 1941 het plan op om voor de lucratieve slavenhandel in Afrika een tweede steunpunt op te zetten, als aanvulling op Elmira dat in 1637 al was veroverd door de WIC. Op 30 mei 1641 kreeg Jol van Johan Maurits het verzoek met zijn geheel uitgeruste vloot naar Afrika over te steken. Jol veroverde daar op de Portugezen eerst de stad Luanda (nu Angola) en het eiland São Tomé. Met deze overwinningen bereikte de West-Indische Compagnie haar grootste omvang. Cornelis Jol overleed kort na de verovering aan malaria, 44 jaar oud. Hij werd begraven in de Golf van Guinee.

Cornelis Jol is nog niet vergeten. In Scheveningen, Den Haag, Haaksbergen en Oss zijn straten naar hem vernoemd. De schrijver Jaap Waldenmaier baseerde in 1949 zijn roman Houtebeen op de daden van de admiraal. De Amerikaanse musicus John Franceschina componeerde in 2013 een muziektheaterproductie over het leven van Jol, die ook Houtebeen heet. De historica Mej. J.B. van Overeem schreef in 1942 twee boeken over Jols reizen tussen 1626 en 1640 naar de West en in 1943 schreef historicus K. Ratelband De expeditie van Jol naar Angola en Sao Thomé. 30 Mei 1641-31 Oct. 1641. In 1994 verscheen van N. Noordervliet een boek over de geschiedenis van de oudste geslachten van de familie Jol, waarin Cornelis Jol prominent in aanwezig is.

Jol - Verovering van Luanda en Sao Tomé 1641

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: