DE EXPEDITIE NAAR LUANDA EN SAO TOMÉ (1) – 003
De expeditie van Cornelis Jol naar Luanda en Sao Tomé
30 mei – 31 oktober 1641
De West-Indische Gids, een uitgave van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde dat in de periode 1919-1959 verscheen, publiceerde in de nummers 1 en 2 van de jaargang 1942 twee artikelen van de historica Mej. J.B. van Overeem, geboren in Batavia in 1912, over het optreden van admiraal Cornelis Corneliszoon Jol in de Caraïbische zee. Midden in de oorlog artikelen over een Nederlandse zeeheld, met veel verwijzingen naar nog beroemdere Nederlandse zeehelden die de toenmalige wereldoverheerser Spanje met succes bestreden. Het kan worden gezien als een daad van wetenschappelijk-historisch verzet. Van Overeem zou later directrice worden van het Maritiem Museum Prins Hendrik in Rotterdam. Op 2 februari 1974 werd door haar en prinses Beatrix een buste van prins Hendrik van Oranje-Nassau (1820-1879) onthuld (zie foto hieronder). Inmiddels Prins Hendrik verdwenen uit de naam van het museum, de buste van wel ergens in het archief staan. Van Overeem heeft een groot aantal publicaties over de vaderlandse maritieme geschiedenis op haar naam staan. De sloot de artikelen af met de opmerking: ‘In 1641 hebben de Heeren XIX hem naar de kust van Guinee laten gaan, om, voordat vrede met Portugal werd gesloten, het slavendepöt Angola te bemachtigen. Hij heeft zijn opdracht volvoerd, doch ten koste van zijn leven. In hem verloren de Bewindhebbers een trouw en moedig scheepskapitein, die alom in de West-Indiën schrik had verspreid en menige Spaansche prijs had opgebracht.’
K. Ratelband, een ondernemer met veel historische belangstelling die lang in Luanda leefde, schreef naar aanleiding daarvan een artikel over Jols laatste reis naar de kust van Guinee, die resulteerde in de Hollandse verovering van Guinee en Sao Tomé. Hij schreef het artikel, evenals andere artikelen over de Hollandse expansie aan de Afrikaanse kust, grotendeels gedurende de Tweede Wereldoorlog. Pas lang na zijn overlijden (1981) werden van hem twee boeken uitgegeven door de Linschoten-Vereeniging, die op 7 maart 1908 door een aantal historici, zakenlieden en oud-zeevarenden werd opgericht met als doel reisverhalen uit te geven. In juli 2003 verscheen Nederlanders In West Afrika 1600-1650 Angola, Kongo en Sao Tomé en in 2006 De Westafrikaanse reis van Piet Heyn, 1624-1625. Boeken die bij uitgave gedateerd waren, maar toch erg leerzaam omdat vooral over de aanwezigheid in West-Afrika opvallend weinig is gepubliceerd. Ratelband vulde de weinige Hollandse bronnen aan met in het Rijksarchief bewaard gebleven rapporten en brieven, met Portugese bronnenmateriaal, plus eigen onderzoek ter plaatse. Ratelband spreekt er in het voorwoord zijn verbazing over uit dat aan Jols onderneming zo weinig aandacht is besteed, want het betekende de grootste uitbreiding aan de Afrikaanse kust en daarmee enorme handelsmogelijkheden voor de West-Indische Compagnie.
In de ochtend van 30 mei 1641 vertrok de vloot van Cornelis Jol vanuit Recife naar Luanda. De vloot telde in totaal 21 schepen. Binnen de West-Indische Compagnie (WIC) was het bestuur verdeeld over verschillende ‘kamers’, wat groepen van investeerders met een gemeenschappelijke regionale achtergrond waren. De belangrijkste Kamers waren die van Amsterdam en Zeeland (Middelburg). In Rotterdam was ‘Kamer van de Maze’ gevestigd, waarin Rotterdam, Delft en Dordrecht gezamenlijk deelnamen. Er waren verder Kamers in het Noorderkwartier (Hoorn) en Groningen. De laatste Kamer was in de expeditie niet vertegenwoordigd. Het is nog steeds de vraag of het bestuur wel te goeder trouw was bij het uitsturen van de vloot, want men was volop bezig met vredesonderhandelingen met Portugal, wat moeilijk te verenigen is met de vijandige aanvallen op Luanda en San Tomé die na aankomst in Afrika zouden volgen.
Cornelis Jol zat uiteraard op het admiraalsschip. De viceadmiraal was Jacob Huygensz en schout bij nacht was Matheus Jansen. In totaal waren er 857 matrozen en 2.106 soldaten aan boord, plus had Liefde een onbekend aantal Braziliaanse hulptroepen aan boord. Het commando over de troepen lag bij luitenant-kolonel Henderson, die hierin werd bijgestaan door de majoors Pierre Ie Grand en Day. De troepen waren onderverdeeld in veertien compagnieën onder de kapiteins Lobbrecht, Mulder, Schut, Waldeck, Moet, Koin, Valet, Dammert, Ghijsseling, Dibbets, Cappel, Tack, Le Blancq en Clant.
Kamer van Amsterdam
01 Amsterdam, admiraalsschip, 89 matrozen en 126 soldaten
02 Overijsel, 58 matrozen en 112 soldaten
03 Swol, 67 matrozen en 134 soldaten
04 Leyden, 55 matrozen en 101 soldaten
05 Orpheus, 40 matrozen en 218 soldaten, bevracht
06 St. Jacob, 41 matrozen en 155 soldaten
07 Coninck David, 32 matrozen en 91 soldaten
08 Groote Gerrit, 30 matrozen en 40 soldaten
09 Liefde, 22 matrozen, 120 soldaten en Braziliaanse hulptroepen, bevracht
10 Steenhuys, 14 matrozen en 120 soldaten, bevracht
11 Jacht Schelvis, 22 matrozen en 30 soldaten
Kamer van Zeeland
12 Mooriaen, vice-admiraalschip, 42 matrozen en 122 soldaten
13 Leeuwinne, 46 matrozen en 104 soldaten
14 Soutelande, 48 matrozen en 128 soldaten
15 Charitas, 45 matrozen en 66 soldaten
16 Jacht Hasenwint, 15 matrozen en 15 soldaten
17 Jacht Hennitgen, 15 matrozen en 15 soldaten
Kamer op de Maze
18 Eendracht, schout bij nacht, 48 matrozen en 48 soldaten
Kamer van het Noorderkwartier
19 Enchuysen, 62 matrozen en 133 soldaten
20 Groen Wijff, 40 matrozen en 82 soldaten
Veroverd schip
21 Jacht Koin, 20 matrozen en 20 soldaten
Jol had erg simpele zeilinstructies meegekregen van graaf Johan Maurits, in de jaren 1636-12644 de gouverneur-generaal van Nederlands-Brazilië, en zijn raden, namelijk dat de reis ‘in de wint sal moeten opgehaelt worden’, wat inhield dat de vaart om de zuid de kortste en voordeligste weg zou zijn en dat Jol het verder zelf maar moest uitzoeken. Eenmaal in Afrika aangekomen werd aangegeven dat er vóór Luanda slechts één ankerplaats zou zijn om de voorbereidingen voor de aanval te treffen. Niemand wist echter waar deze ankerplaats Kaap San Bras zich bevond. Ook had niemand enig benul hoe men het beste de haven van Luanda kon binnenlopen. Er waren maar een paar man aanwezig binnen de vloot die ooit eerder aan de Angolese kust waren geweest en van hen hadden maar drie man ( kapitein Jan Claesz. Cock en zijn onderstuurman van schip Leyden, en schipper Abraham Jacob Wis van het jacht Charitas) een beetje kennis van de plaatselijke omstandigheden. Op voorhad wist en dus dat zonder lokale loodsen en gidsen het een hachelijke onderneming zou worden. Om enige kans van slagen te hebben moesten de soldaten op enkele uren van de stad aan land worden gebracht om Luanda vanuit de open, onverdedigde kant aan te vallen. Dan kon met succes de aan de zeekant gelegen Portugese forten en batterijen worden uitgeschakeld. In de tussentijd zou de vloot naar de noordelijke ingang van de haven moeten koersen, waarbij men alle vaandels volop zichtbaar moesten laten zien om de Portugezen de indruk te geven dat alle krijgsvolk nog aan boord was. Doel was de troepenmacht van de verdedigers (die werd geschat werd 2.500 soldaten, plus ook nog eens gewapende burgerij en negerhulptroepen) te verdelen. Gezien eerdere Hollandse ervaringen in Luanda leek het op voorhand een behoorlijke lastige klus met naar verwachting hoge verliezen.