LIMMEN – SLOTAKKOORD

Op 25 juni 1925 werd de Zeeweg geopend, naar een ontwerp van de Haarlemse landschapsarchitect Leonard Springer. De weg liep vanuit Overveen, nu een dorp binnen de gemeente Bloemendaal, dwars door de duinen de Zeeweg naar het strand, naar Bloemendaal aan Zee en diende om het opkomende toerisme te bevorderen. Het was een ruime weg met links en rechts van de hoofdweg fiets- en wandelpaden. Vanaf de Kop van de Zeeweg loopt een boulevard naar Zandvoort. Na de bezetting bleef de Zeeweg en het strand nog enkele jaren geopend, maar in de zomer van 1943 sloten de Duitsers de stranden af. Op 23 juni 1943 werd het kustgebied tot Sperrgebiet verklaard en verrezen rond de Zeeweg Duitse kampementen en werd begonnen met de aanleg van bunkers en andere versterkingen. Restanten van deze verdedigingslinie, de Atlantikwall, zijn te zien in de Walzkörpersperre ten zuiden van de Zeeweg. Hiervoor werd het druk bezochte paviljoen ‘Het Ronde huis’ aan het eind van de Zeeweg afgebroken. Het duinengebied werd vol gelegd met mijnenvelden en daarmee levensgevaarlijk om te betreden. Voor de Duitsers dus de ideale plaats om te gebruiken voor executies en massagraven. In de nacht van 1 op 2 februari 1943 worden voor de eerste keer terechtgestelden in de duinen begraven. Dit als vergelding voor de in Haarlem door het verzet neergeschoten Feldwebel Bamberger, waarvoor SS- und Polizeiführer Rauter ‘joods-communistische kringen’ aansprakelijk stelt. Er werden 102 Haarlemmers gearresteerd, waarvan er tien als represaille worden geëxecuteerd. De terechtstelling vond plaats in het zandgat in de duinen onderaan de voet van Paviljoen De Uitkijk. De voor de executie verantwoordelijke Duitse officier geeft opdracht tot ‘veraschung’ van de tien kisten met lijken. Op 17 april 1945 vond de laatste executie plaats, toen Hannie Schaft werd geëxecuteerd en in een massagraf werd begraven.

Bij de fusillades in Limmen van 7 januari 1945 en 6 april 1945 werden de lichamen na afloop afgevoerd richting Amsterdam. De burgemeester van Limmen kreeg het bevel de families in te lichten, maar het was onbekend wat er met de lichamen was gebeurd. Officieel werd door de Duitsers verklaard dat begrafenisondernemer Bleekemolen uit Amsterdam opdracht had gekregen de lijken af te voeren, te kisten en te begraven. Hij stuurde in beide gevallen de gemeente Limmen de flinke rekening voor dit werk, maar liet op dat moment weten niet te weten waar de Duitsers de lichamen hadden begraven. Pas een maand na de fusillades werden de overledenen door een Opperwachtmeester der Marchaussee als overleden aangemeld en door de burgemeester als ambtenaar van de burgerlijke stand te Limmen ingeschreven in het overlijdensregister. De data van 7 januari en 6 april 1945 waren niet moeilijk vast te stellen. Het tijdstip werd bij ontbreken van precieze gegevens in beide gevallen vastgesteld op 13.00 uur. De families bleven echter in het ongewisse waar de gefusilleerden begraven lagen. Wel kregen ze toestemming hun achtergelaten voorwerpen op te halen in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans.

Tot kort na de bevrijding was niet bekend wat er met de lichamen was gebeurd. Al snel na de bevrijding in mei 1945 werd de 49-jarige Johan Bleekemolen, de begrafenisondernemer uit Amsterdam, gearresteerd. Die bekende al snel dat hij in opdracht van de Sicherheitsdienst vanaf november 1944 deze twintig en andere slachtoffers van de Duitse bezetters had begraven in de duinen van Overveen, vaak in massagraven. Bleekemolen kreeg de opdracht te voorkomen dat de geëxecuteerde verzetsstrijders een eervol graf kregen en te zorgen dat de lijken onopvallend zouden verdwijnen. Bleekemolen, die sinds 1936 lid was van de NSB, werd bij zijn lugubere werk geassisteerd door een andere NSB’er, Pierre van Lee die mede-eigenaar was van Begrafenis-Automobielbedrijf Alto in Amsterdam. Hij leende zijn vrachtauto 3 - Opgravingen mei-juni 1945aan Bleekemolen en samen haalden zij kort na de executies de gevallenen op en brachten hen naar de duinen. Hier groeven zij de kuilen, waarin ze de lijken legden. Het stuivende duinzand was voor hen perfect om elk mogelijk spoor uit te wissen de massagraven ontraceerbaar te maken.

Voor november 1944 werden door de Duitsers, in samenwerking met begrafenisondernemer Bleekemolen, de lichamen van gefusilleerden gecremeerd op Driehuis-Westerveld en werd hun as verstrooid. Toen de energievoorziening ophield in december 1944 werd tot begraven overgegaan. Bleekemolen wist nog veel plaatsen in de duinen aan te wijzen. In de periode 25 mei – 20 juni 1945 wees Bleekemolen 33 grafkuilen aan, waarin in totaal 311 doden lagen. Van juni 1945 tot medio 1955 werden nog meer massagraven in de duinen ontdekt, waarmee het totaal kwam op 45 grafkuilen met 422 gefusilleerde personen. In het natuurgebied herinneren acht gedenkstenen langs de Zeeweg de grafkuilen en gevonden personen.

Alle opgegraven lichamen werden nu gekist en tijdelijk opgeslagen in de kelder van het mausoleum van de Algemene Begraafplaats in Haarlem. Na identificatie werden de meeste slachtoffers op De Eerebegraafplaats in Bloemendaal herbegraven. De op 7 januari 1945 gefusilleerden lagen in het massagraf in Grafkuil K en zijn eind 1945 herbegraven in grafvak 24. De op 6 april 1945 gefusilleerden lagen in Grafkuil HH en zijn tussen november 1945 en 1955 herbegraven in grafvak 8. Drie zijn in hun persoonlijke omgeving begraven.

Al enkele dagen nadat de eerste slachtoffers waren opgegraven, werd voorgesteld hen in de duinen voor een tweede keer te begraven, maar nu op een monumentale begraafplaats. Met instemming van bijna Erebegraafplaats Overveenalle nabestaanden werd dit voornemen uitgevoerd, waarvoor de Stichting De Eerebegraafplaats te Bloemendaal werd opgericht. De architecten Gerard Holt en Auke Komter kregen de opdracht op een van de mooiste plaatsen van de duinen een begraafplaats te ontwerpen die de moed van de slachtoffers aantoonde.

Tussen oktober en november 1945 werden 333 van de 422 gevonden slachtoffers herbegraven op de Eerebegraafplaats. De begraafplaats werd op 27 november 1945 officieel geopend, met aanwezigheid van koningin Wilhelmina, prinses Juliana en prins Bernard. Hannie Schaft, de enige vrouw die in de massagraven werd aangetroffen, werd toen herbegraven. Daarna werd zo veel mogelijk van het plan van Holt en Komter uitgevoerd. Op 31 oktober 1953 werd de Eerebegraafplaats officieel als klaar beschouwd. Sindsdien wordt hier jaarlijks met de nationale Dodenherdenking de weg afgesloten en vindt een stille tocht plaats vanaf de watertoren naar de erebegraafplaats.

Ter nagedachtenis van de twintig slachtoffers onthulden de burgemeesters van Castricum en Limmen in mei 1957 een nieuw monument langs de Alkmaarderstraatweg, op een veilige plek zo dicht mogelijk bij de plaatsen van de executies. Het oorlogsmonument naar een ontwerp van Theo H. Mulder is een betonnen hand die een vredesduif laat opstijgen. In 1984 is een sokkel met bronzen plaat toegevoegd, met daarop de namen van de twintig slachtoffers en een plattegrond met de locaties van de executies. Sinds november 2013 is er een vaste brug over de sloot langs de Provinciale weg.

Begrafenisondernemer Johan Bleekemolen kreeg 10 jaar gevangenisstraf. Hij was lid van de NSB en gedurende de laatste oorlogsjaren de vaste begrafenisondernemer die door de Duitsers voor executies en verdwijnen in massagraven werd ingeschakeld. Hij was ook betrokken bij de begraven van Walraven en zeven andere slachtoffers in de Kennemerduinen in februari 1945. Aanvankelijk was tegen hem 15 jaar geëist, maar uiteindelijk werd de straf met een derde verlaagd. Tegen Pierre van Lee werd 6 jaar gevangenisstraf geëist, maar waarschijnlijk is ook bij hem de straf lager uitgevallen. Het is niet bekend of beide begrafenisondernemer hun straf volledig hebben moeten uitzitten.
Adolf Golder, de commandant van 7 januari 1945, werd na de bevrijding geïnterneerd in interneringskamp Vught en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2,5 jaar.
Johann Stöver (Bremen, 9 augustus 1899), de commandant op 6 april 1945, werd op 7 juni 1949 door het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam veroordeeld tot levenslange gevangenschap en opgesloten in Breda. In 1950 werd hij door de Bijzondere Raad van Cassatie tot de doodstraf veroordeeld, maar een jaar later werd deze straf omgezet in levenslang. In mei 1959 werd de levenslange straf gewijzigd in 23 jaar en vier maanden. In november 1960 werd Stöver vrijgelaten, waarna hij terugkeerde naar Duitsland. In 1974 kwam hij nog even in het nieuws omdat hij een rechtszaak aanspande vanwege het verlies van zijn ambtenarenpensioen. Hij overleed in 1981 in Bremen. Stöver was in het begin van de oorlog commandant geweest van kamp Schoorl en daarna SS-Schutzhaftlagerführer I in kamp Amersfoort geweest, wat inhield dat hij de tweede man onder SS-Obersturmführer Walter Heinrich was. Omdat Heinrich vaak afwezig was, had Stöver dan de dagelijkse leiding over het kamp. Stöver kreeg in Amersfoort zijn ‘opleiding’ door twee SS’ers die waren overgekomen uit Dachau. Volgens getuigenverklaring vermoordde hij een Sovjet-Russische krijgsgevangene eigenhandig door hem de hersens in te slaan met een stuk brandhout. Hij confisqueerde hij voedsel dat voor de gevangenen was bestemd, ten gunste van de kampleiding en was vaak commandant van een vuurpeloton dat arrestanten zonder vorm van proces moest fusilleren.
Ook de twee opdrachtgevers voor de executies kregen de doodstraf. Hanns Rauter werd 25 maart 1949 geëxecuteerd op de Waalsdorpervlakte. De locatie van zijn graf is staatsgeheim. Vermoedelijk ligt hij als onbekende soldaat op het Duitse soldatenkerkhof in IJsselstein. Willy Lages werd in 1949 ter dood veroordeeld, maar kreeg als laatste van de vier van Breda gratie in september 1952. In 1966 werd hij op medische gronden vrijgelaten. Hij overleed in 1971.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: