ALLES VOOR MIJN BEPPIE

Fred van Slogteren heeft een zeer lange geschiedenis als auteur van verhalen en boeken over het wielrennen achter de rug, maar de krasse tachtiger heeft nu een heel ander geschiedenisverhaal geschreven. Het gaat over de levens van Appie Soesan en zijn echtgenote Beppie Soesan-Bolle. De ondertitel bij het korte verhaal (130 pagina’s) luidt ‘Het veelbewogen leven van Appie Soesan’, maar in werkelijkheid zijn er maar een paar zeer bewogen jaren, namelijk vanaf medio 1942 tot het eind van de oorlog. In die oorlogsjaren wordt de dan amper zestienjarige Appie samen met zijn ouders eerst vanuit Amsterdam overgebracht door het doorgangskamp Westerbork en al snel daarna wordt het gezin op transport gezet naar Auschwitz. Zijn broer Ruben is die weg al eerder gegaan.

Tot aan het begin van de oorlog had het leven van het gezin er redelijk zorgeloos uitgezien. Vader had een eigen schildersbedrijfje waarmee hij redelijk goed de kost kon verdienen, ook nog toen Nederland door de Duitsers werd bezet omdat de clientèle hoofdzakelijk uit Joodse opdrachtgevers bestond. Het optreden van de Duitsers zorgde uiteraard voor ongemak en toenemende ongerustheid, want het aantal anti-Joodse maatregelen nam vanaf mei 1940 snel toe. Het begon in juli 1940 met een verbod aan Joden om te werken voor de luchtbeschermingsdienst of in Duitsland. Ook het verbod eind juli 1940 op ritueel slachten raakte het deel van de Joodse bevolking dat niet strikt volgens de geloofsbepalingen leefde maar amper. Dat gold ook voor het verbod om nog langer mensen van ‘Joodschen bloede’ in overheidsdienst te benoemen of voor de overheid te laten werken. Het gezin Soesan zal er weinig van hebben gemerkt, maar ongetwijfeld bevreesd zijn geweest dat dit slechts het begin zou zijn en weldra maatregelen zouden volgen die hen wel degelijk zouden raken. En dat gebeurde dan ook. Amper anderhalf jaar later waren alle Joodse kranten verboden (uitgezonderd Het Joodsche Weekblad van de Joodse Raad), mochten Joden niet meer naar de bioscoop, zwembaden, stranden, cafés, theaters, universiteit en ander onderwijs, was de gehate gele ster ingevoerd, was in Amsterdam de Joodsche wijk met prikkeldraad afgezet en moesten ze alle radio’s hebben ingeleverd. De werkelijke lijst is afgrijselijk lang. Maar nog steeds viel er, zeker in Amsterdam met haar grote Joodse bevolking, ondanks alle restricties en discriminerende bepalingen redelijk mee te leven.

Alles veranderde toen de eerste razzia’s en deportaties naar Mauthausen plaatsvonden. Vanaf 5 juli 1942 vielen de eerste oproepen van de Joodse Raad vallen in de bus. Voor Ruben Soesan (Amsterdam, – Auschwitz, viel de oproep in de bus zich op 28 juli 1942 te melden in de Hollandsche Schouwburg op de Plantage Middenlaan, die dan pas enkele dagen eerder in gebruik was genomen als verzamelplaats. Op 15 juli 1942 was dan al vanuit Westerbork de eerste trein met 1.135 Joden naar Auschwitz vertrokken. Ruben moet met een van de eerste transporten naar Polen zijn overgebracht, met bij zich een sporttas van zwemvereniging De Watervrienden, op zijn rug zijn gitaar in foedraal en in zijn zak zijn mondharmonica. Symptomatisch voor gezin soesande grote onwetendheid onder de Joodse bevolking wat hen in het verre Oost-Europa te wachten stond. Pas na de oorlog kreeg zijn vriendin Beppie Bolle te horen dat Ruben op 30 september 1942, goed twee maanden na zijn zorgeloze vertrek, op achttienjarige leeftijd in Auschwitz om het leven was gekomen.

In september 1942 werden ook de drie andere leden van het gezin op transport gezet naar Auschwitz. Onderweg werd vader Salomon van de twee anderen gescheiden, maar op het laatste moment wist Appie zich van zijn moeder los te wachten, uit de wagon te springen en zich bij zijn vader te voegen. De wanhopige kreet ‘APPIE!!’ van zijn moeder bleven Appie de rest van zijn leven achtervolgen. Zijn dan 42-jarige moeder, Henriette Soesan-Speijer (Amsterdam, 13 april 1900 –- Auschwitz, 26 oktober 19420) werd direct na aankomst doorgestuurd naar de gaskamers. Vader Salomon Soesan (Amsterdam, 12 april 1900 – Auschwitz, 10 oktober 1944) kwam terecht in verschillende werkkampen, waar hij eerst zorgde dat zijn nog opgroeiende zoon kon overleven door een groot deel van het zware werk van de puber op zich te nemen. Twee jaar later waren de rollen omgedraaid, maar uiteindelijk bezweek Salomon van uitputting in het kamp.

Zoon Appie wist de diverse kampen wel te overleven, zij het als een levend lijk toen hij door Amerikaanse soldaten in een weiland werd gevonden. Na eerst te zijn aangesterkt stond Appie Soeran in juli 1945 weer in Amsterdam. Alleen op de wereld, want de drie anderen van het gezin hadden de hel niet overleefd en ook van de rest van ongeveer zeventig man aan ooms, tantes, neven en nichtjes overleefde slechts een enkeling de verschrikkingen in Auschwitz of Sobibor.

In het verhaal kijkt Appie Soesan in de periode november 2005 – november 2009 terug op zijn leven. Na de oorlog heeft hij, weliswaar met enige tegenslag en ambtelijke obstakels maar ook via bereidwillige Amsterdammers, het leven weer opgepakt. Hij zorgde voor een herstart van het schildersbedrijf van zijn vader, waarvoor hij diens firmanaam handhaafde, en wist dat uit te bouwen naar een florerend bedrijf. Hij was vlak na de oorlog ook getrouwd met Rubens vriendinnetje Beppie Bolle, die de oorlog in de onderduik had kunnen overleven. Het echtpaar kreeg twee dochters. In 2005 was Beppie al dement en woonde in het Joodse verzorgingshuis Beth Shalom. Op het eind van het verhaal kreeg de dementie ook steeds meer vat op het leven van Appie. Hij kon eigenlijk terugkijken op een succesvol leven, maar de oorlogsjaren overschaduwden alles en naarmate de ouderdom voortschreed werd dat steeds heftiger. Alle jaren na de oorlog werd de Shoah veilig verborgen gehouden. Maar alle weggestopte oorlogsherinneringen kwamen dus op latere leeftijd genadeloos terug. Schuldgevoelens ten opzichte van Tugelawegzijn oudere broer Ruben, ten opzichte van zijn moeder die hij tijdens het transport in de steek liet en ten opzichte van zijn vader die zich uit de naad werkte om hem te redden. Door de ‘mist of time’ komt alles terug, dagelijks. Dagelijks ging hij op bezoek bij zijn Beppie, de allesbepalende persoon in zijn leven, de enige die het hele wrange proces met hem had meegemaakt en hem echt begreep, tot de mist in haar hoofd opkwam.

Van de Nederlands-Amerikaanse schrijver-dichter Leo Vroman (1915-2010) zijn uit het gedicht Vrede de onsterfelijke regels: ‘Kom vanavond met verhalen, hoe de oorlog is verdwenen, en herhaal ze honderd malen: alle malen zal ik wenen.’. Er zijn tijdens de oorlog ongeveer zes miljoen Joden vermoord en miljoenen anderen overleefden weliswaar, maar waren levenslang getraumatiseerd. Er zijn miljoenen en miljoenen verhalen te schrijven, allemaal zijn ze even schrijnend. Fred van Slogteren heeft van twee personen het verhaal aan de vergetelheid ontrukt. Hoewel er stilistisch en ten aanzien van de lay-out best een kritische opmerking is te maken, ze vallen helemaal in het niet bij het verhaal over het leven van Appie Soesan uit de Tugelaweg, een zeer Joodse straat in vooroorlogs Amsterdam met uit elke woning meerdere slachtoffers. Zoals Esther Voet, de hoofdredacteur van het Nieuw Israëlitisch Weekblad, terecht opmerkt in her voorwoord, is Alles voor mijn Beppie een ontroerend en bitterzoet document geworden over de liefde voor dierbaren waarvan de levens in de kiem werden gesmoord en de liefde tussen twee overlevenden.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: