PAUL GUERMONPREZ (80)
Paul Gustave Sidonie Guermonprez (Gent, 28 december 1908 – Overveen, 10 juni 1944) was de zoon van Belgische ouders die in 1917 tijdens de Eerste Wereldoorlog naar Nederland waren gevlucht. Zijn kinderjaren hadden Paul en zijn broer Oscar doorgebracht in Brussel, waar vader George Charles Guermonprez werkzaam was als civiel ingenieur bij de gemeente. Het gevluchte gezin werd eerst opgevangen bij baggermaatschappij Bos en Kalis in Sliedrecht, waarmee de vader contacten had. opgevangen. Van 1920 tot 1924 was George Guermonprez directeur Gemeentewerken in Helmond, daarna had hij dezelfde baan in Sliedrecht. Paul volgde eerst een studie aan de afdeling Chemie en Techniek van de MTS te Dordrecht, die hij niet afmaakte. In Amsterdam volgde Paul een opleiding aan de School voor Suikerindustrie aan de Herengracht, die gewoonlijk werd aangeduid als de Suikerschool. Deze school leidde mensen op voor een baan in de suikerindustrie, bij voorkeur ‘in den vreemde’. Vanaf 1931 vertrok hij naar Nederlands-Indië, waar hij wordt ingeschakeld bij de suikercampagne op Kadipatan. Vlak voor zijn vertrek trouwt hij met Arda Hessefelt, maar het huwelijk liep snel uit in een scheiding. In Indië maakt hij een reeks foto’s van het dagelijkse leven en de cultuur van het Indonesische volk. Vanwege de economische malaise en zijn protesten tegen de ongelijkwaardige behandeling van de Indonesiërs door de Europeanen werd Guermonprez op 26 januari 1932 ontslagen.
Begin 1932 was hij al weer terug in Europa, want net als zijn vader had Guermonprez veel belangstelling voor fotografie. In 1932 ging hij in Berlijn aan Bauhaus fotografie en architectuur studeren. Hij krijgt onder meer les van de fotograaf Walter Peterhans. De nationaalsocialisten hadden Bauhaus gedwongen vanaf dat jaar in Berlijn te vestigen, maar maakte duidelijk dat ze niets wilden weten het progressieve en ‘bolsjewistisch’ gebrandmerkte Bauhaus. Na Hitlers machtsovername in 1933 besloot Bauhaus zelf de deuren te sluiten en niet langer toe te geven aan de politieke eisen van de nieuwe machthebbers, zoals de verwijdering van Joodse en buitenlandse docenten.
Paul vestigden zich weer in Nederland en werkte als docent fotografie aan de Nieuwe Kunstschool in Amsterdam (1934-1938), een op Bauhaus geïnspireerde opleiding, en aan de afdeling Reclame-ontwerpen van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag (1935-1942). In 1939-1940 was hij gemobiliseerd in het Nederlandse leger en als sergeant geplaatst bij het Bureau Ontwikkeling en Ontspanning van het Algemeen Hoofdkwartier. Hij maakte toen voor het reclame- en fotobureau Co-op 2 het humoristische boekje Praatjes en plaatjes van de soldaatjes (met illustraties van Wim van Overbeek). Dat bureau Co-op 2 had Guermonprez in april 1934 opgericht met Hajo Rose (Mannheim, 1910 – Leipzig, 1989), een Duitse fotograaf en grafisch ontwerper die hij in Berlijn bij Bauhaus had leren kennen, die ook in 1933 was uitgeweken naar Nederland en emplooi had gevonden aan de Nieuwe Kunstschool. Aan het bureau werkte vele vooraanstaande grafici mee. Vanuit het reclamebureau had Guermonprez contact met de Groningse drukker Hendrik Werkman, een expressionistisch kunstenaar van kunstenaarsvereniging De Ploeg die aan het begin van de 20e eeuw voor veel opschudding zorgde in cultureel Groningen.
Trude Guermonprez-Jalowets
in het atelier van Co-op 2
In 1939 hertrouwde hij met de naaldkunstenaar, schilder, tapijtontwerper en wever Trude Jalowetz (Danzig, 9 november 1910 – San Francisco, 8 mei 1976), die van Joods-Tsjechische afkomst was. Na de oorlog emigreerde ze naar de Verenigde Staten om zich te voegen bij haar ouders die les gaven aan het Black Mountain College in Arkansas, waar zij ook een betrekking kreeg. Ook zij verrichte werk voor Co-op 2. In het voorjaar van 1942 hief Co-op 2 zichzelf op uit protest tegen de door de nazi’s opgerichte Kultuurkamer.
Nadat Guermonprez op 28 mei 1940 was gedemobiliseerd werd hij in augustus 1940 directeur van het Algemeen Secretariaat van de Nederlandse Unie, die een maand eerder was opgericht. De omstreden partij zou al in december 1941 door de Duitsers worden verboden. Vanwege zijn functie binnen deze partij, maar wellicht ook vanwege zijn verdachte Bauhaus-verleden, werd Guermonprez in 1941 drie weken opgesloten in de gevangenis van Scheveningen. Ook andere functionarissen van de Nederlandse Unie, zoals Harm Roelfsema (vanaf 1 december 1940 de algemeen secretaris) en Jef de Brouwer (een Brabantse journalist), zaten in die periode hier vast om door de Sicherheitsdienst te worden verhoord.
Op 4 mei 1942 werd Guermonprez door de Duitsers opnieuw gearresteerd en als gijzelaar geïnterneerd in het kleinseminarie Beekvliet in Sint-Michielsgestel. Op die dag werden hier door de Duitsers 460 mannen opgesloten; een maand later kwamen daar ongeveer 800 man bij in het nabijgelegen Haaren. Op 17 mei 1942 publiceerde het Reichscommissariat als verklaring dat deze personen ‘vroeger in het openbare leven stonden en van wie aan te nemen is dat zij met de aanstichters van de tegen de bezettende macht gerichte kuiperijen sympathiseren. Wanneer het door de kuiperijen van de emigrantenclique te Londen tot gewelddadige handelingen tegen Nederlanders en Duitsers in de bezette Nederlandse gebieden zou komen en de rust en orde verstoord zouden worden, dan staan deze gijzelaars met hun leven hiervoor borg.’ Met deze dreiging de gijzelaars dood te schieten wilden de Duitsers de Nederlanders ervan te weerhouden om verzets- en sabotageacties te plegen. Op 30 juli 1943 kwam Guermonprez weer vrij, met de opdracht zich als voormalig officier in Amersfoort te melden.
Nadat hij zich daar had gemeld, besloot hij echter direct onder te duiken om te voorkomen in krijgsgevangenschap naar Duitsland te worden overgebracht. Hij sloot zich aan bij het verzet en kwam in contact met beeldend kunstenaar en auteur Willem Arondeus (Naarden, 22 augustus 1894 – Haarlem, 1 juli 1943), die zich met Frans Duwaer, Willem Sandberg en Gerrit Jan van der Veen bezig hield met het vervalsen van persoonsbewijzen. Ook schreef hij de zogenaamde Brandarisbrieven, waarin hij culturele collaboratie door Nederlandse kunstenaars hekelde en opriep tot verzet tegen de bezetter en de Kultuurkamer. In 1942 ging de Brandarisbrief op in het kunstenaarsverzetsblad De Vrije Kunstenaar, dat door de musicus Jan van Gilse was opgericht. Ook Guermonprez ging voor de Brandarisbrief schrijven. Eind 1943 werd Guermonprez benaderd om deel te uitmaken van de Raad van Verzet, waarvan ook Arondeus en zijn medestanders al deel van uitmaakte. Onder de schuilnamen Menno Mastenbroek, Henk en Bartje onderhield hij de contacten met Noord-Brabant, Limburg en Twente. Guermonprez had ook contact met de Persoonsbewijzencentrale (PBC), de verzetsorganisatie van beeldhouwer Gerrit van der Veen die het verzet en onderduikers voorzag van vervalste persoonsbewijzen. Verder was hij betrokken bij diverse overvallen en sabotageacties, onder meer in maart 1944 bij het opblazen van de hoogspanningsinstallatie van de carbidfabriek van de Electro Zuur- en Waterstoffabriek aan de Distelweg in Amsterdam, waardoor een paar maande lang geen acetyleen leverbaar is voor metaalbedrijven. Andere acties waren de overval op het distributiekantoor Borgerstraat in Amsterdam en het saboteren van een pyrotechnische fabriek in Leiden.
Dat alles kon natuurlijk niet onopgemerkt blijven. Al in oktober werd hij al opgenomen in de opsporingsregisters van de Sicherheitsdienst. Op Oudejaarsavond 1943 deed hij mee aan een vergeefse aanslag op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans te Amsterdam om een aantal collega-verzetsstrijders te bevrijden. Een tweede poging op 4 april 1944 om alsnog de mensen te bevrijden, bleek te zijn verraden. Guermonprez en enkele anderen poogden te vluchten, maar ze werden op het Centraal Station in Amsterdam gearresteerd. Hij werd overgebracht naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam. Gerrit Jan van der Veen deed nog een zeer gewaagde maar vergeefse poging zijn mede-verzetsleden te bevrijden, maar werd uiteindelijk zelf opgepakt.
Op 10 juni 1944 werden Paul Guermonprez, Gerrit Jan van der Veen, Frans Duwaer, de beeldhouwer Johan Limpers en de choreograaf Karel Pekelharing ter dood veroordeeld en dezelfde dag nog in de duinen van Overveen gefusilleerd. Op 13 juni 1944 werd zijn vader George Charles Guermonprez (1885-1955) overgebracht naar Kamp Vught en kreeg daar te horen dat zijn zoon is vermoord. Hij was op 16 mei 1944 in Sliedrecht bij een vergeldingsrazzia thuis opgepakt en later eerst overgebracht naar Kamp Amersfoort. Paul Guermonprez werd herbegraven op de Erebegraafplaats Bloemendaal (vak 19). In 1946 ontving hij postuum bij Koninklijk Besluit het Verzetskruis 1940-1945.
Per toeval werd zijn fotoarchief, dat als verloren werd beschouwd, teruggevonden in het kraakpand De Grote Wetering. Het kent ruim driehonderd negatieven en kleurendia’s uit de periode 1934-1937 en bevat onder meer stadsgezichten, de bouw van het City Theater, van atelierwoningen aan de Zomerdijkstraat en van de Apollohal en Apollo-paviljoen. Het archief berust nu bij het Gemeentearchief Amsterdam.