DE FRANS-PRUISISCHE OORLOG 1 – DE LUXEMBURGSE KWESTIE
De Frans-Pruisische Oorlog (vaak de Frans-Duitse Oorlog genoemd) werd tussen 19 juli 1870 tot 10 mei 1871 gevoerd tussen Frankrijk en een coalitie van Noord-Duitse Bond en enkele Zuid-Duitse koninkrijken, onder de leiding van het koninkrijk Pruisen. De oorlog betekende het eind van het Tweede Franse Keizerrijk, de afzetting van de Franse keizer Napoleon III en de oprichting van het Duitse Keizerrijk. Er wordt gezegd dat zonder deze Frans-Pruisische oorlog er ook geen Eerste Wereldoorlog zou zijn geweest en zonder die Eerste Wereldoorlog geen Tweede Wereldoorlog.
Aan de Frans-Pruisische Oorlog gingen een paar conflicten vooraf, die allemaal in het teken stonden van de opkomende macht van Pruisen en haar bondgenoten en de Franse vrees de suprematie op het Europese vasteland te verliezen. In 1870 zouden de steeds toenemende spanningen tussen beide partijen escaleren, perfect georkestreerd door kanselier Otto von Bismarck van de Noord-Duitse Bond. Nederland keek vanaf de zijlijn bevreesd toe, bang dat haar neutraliteit geschonken zou worden en het een van de kleine koninkrijkjes zou worden die door die Noord-Duitse Bond zou worden opgeslokt.
Het eerste voorafgaande conflict was de Luxemburgse Kwestie in 1866. Tijdens het Congres van Wenen in 1815 was bepaald dat het groothertogdom Luxemburg in een personele unie verbonden werd met het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Dat hield in dat de twee staten elk onafhankelijk bleven met hun eigen politieke identiteit, rechtspraak, kerkelijke organisatie, parlement en bestuursorganen, maar wel hetzelfde staatshoofd hadden. Koning Willem I der Nederlanden werd dus tegelijkertijd Groothertog van Luxemburg. Deze toewijzing aan Nederland was een compensatie voor het verlies van de gebieden Nassau-Dillenburg, Siegen, Hadamar en Diez aan het koninkrijk Pruisen. In 1831 werd Luxemburg als gevolg van de Belgische onafhankelijkheidsstrijd opgedeeld, de zogenaamde Derde Luxemburgse Deling noemt. Het Franstalige westelijk deel van het hertogdom werd aan België toegewezen en is tot op de dag van vandaag de Belgische provincie Luxemburg. Het Duitstalige oostelijke deel bleef in een personele unie verbonden met Nederland, maar bleef ook lid van de Duitse Bond, een statenbond van ongeveer veertig Duitse staten die ook tijdens het Congres van Wenen in het leven was geroepen. Omdat die Duitse Bond het Franstalige deel van Luxemburg verloor, werd in 1831 besloten dat ook de provincie Nederlands-Limburg lid van de Duitse Bond zou worden. Omdat er vanaf 1815 een Pruisisch garnizoen in Luxemburg-Stad verbleef was de Duitse invloed in het hertogdom aanzienlijk en de Nederlandse inbreng marginaal. Die Pruisische invloed werd in 1842 nog groter toen Luxemburg toetrad tot de Deutscher Zollverein, een vereniging van Duitse staten ter bevordering van handel en industrie. In 1842 waren 28 staten met in totaal 25 miljoen inwoners bij de Zollverein aangesloten. Alle pogingen van Oostenrijk de Zollverein, die zich ontwikkelde tot een Klein-Duitse staat, te dwarsbomen mislukte.
Rond 1860 ging de Franse keizer Napoleon III een sterkere imperialistische politiek voeren, waarvoor de overwinning tijdens de Krimoorlog (oktober 1853-februari 1856) van de alliantie van het Tweede Franse Keizerrijk, het Britse Rijk, het Ottomaanse Rijk en het koninkrijk Sardinië op het keizerrijk Rusland een belangrijke inspiratie was. De oorlog was het zoveelste onderdeel van de zeer lange strijd van de Europese grootmachten om beslag te leggen op het grondgebied van het Osmaanse Rijk. Nadat Pruissen in de Oostenrijks-Pruisische Oorlog haar invloed in 1866 drastisch had vergroot, wilde de Franse keizer de opkomende grootmacht tegenhouden het Europese machtsevenwicht nog verder te verstoren. In het geheim voerden Frankrijk en Pruisen diplomatieke onderhandelingen om de onderlinge spanningen te verminderen. Om het proces van Duitse eenwording niet te verstoren, zegde Otto von Bismarck gebiedsuitbreidingen toe aan Frankrijk. Indien de Fransen zich niet met de Zuid-Duitse staten zou bemoeien, zou Pruisen zich niet verzetten tegen een Franse annexatie van België en Luxemburg. De twee partijen overwogen zelfs een bondgenootschap om hun gebiedsuitbreidingen te beschermen tegen vooral een Britse bemoeienis.
Op hetzelfde moment probeerde Koning Willem III de provincie Nederlands-Limburg te onttrekken uit de Duitse Bond, waarvan het sinds 1831 deel uitmaakte. Bismarck werd ervan verdacht het deel van Limburg ten oosten van de Maas te willen annexeren als de provincie niet bij de Duitse Bond zou blijven. Koning Willem III nam contact op met Frankrijk met de vraag of ze militaire steun zouden geven indien Pruisen een inval in Nederland zou doen. Frankrijk wilde graag het groothertogdom Luxemburg aan haar gebied toevoegen en keizer Napoleon III wilde die militaire steun graag toezeggen. De Franse regering deed een bod van vijf miljoen gulden om Luxemburg te kopen. Nu had de Nederlandse regering net voordien aan Pruisen voorgesteld Luxemburg te laten toetreden tot de Duitse Bond, maar in overeenstemming met de geheime onderhandelingen tussen Frankrijk en Pruisen wees Bismarck dit verzoek af. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Jules van Zuylen van Nijevelt liet daarna op 23 maart 1867 aan Frankrijk weten dat de Nederlandse regering op het aanbod zou ingaan, met de voorwaarde dat Pruisen hiermee zou instemmen. De geplande verkoop van het groothertogdom kwam nu in de openbaarheid. Om het rumoer in de buitenlandse kranten te beteugelen stuurde Willem III zijn oudste zoon, prins Willem (1840-1879), naar Parijs. Op 28 maart 1867 overhandigde hij aan de Franse regering een schriftelijke verklaring namens zijn vader, waarin Luxemburg werd afgestaan aan Frankrijk. Op 31 maart 1867 reisde de Franse gezant Baudin naar Den Haag om de overeenkomst af te handelen. Toen de overdracht maar niet werd afgerond dreigde het ongeduldige Frankrijk met een inval om op die manier de overdracht te bewerkstelligen.
In de Duitse staten werd verontwaardigd gereageerd op de dreigende verkoop aan Frankrijk van het hertogdom Luxemburg, omdat het huis Luxemburg in het verleden vier keer een keizer voor het Roomse Rijk had geleverd en dus als behorend tot het Duitse gebied werd beschouwd. Bismarck voelde zich snel gedwongen terug te komen op zijn geheime beloftes aan Frankrijk en drong er bij Nederland op aan de verkoop direct weer af te blazen. De gespannen situatie die het resultaat was, zorgde voor mobilisatie van de Franse en Pruisische legers. In Luxemburg provoceerden pro-Franse activisten het Pruisische garnizoen en werd gedemonstreerd voor aansluiting bij de zuiderburen. Anderen deden een beroep op Nederland de verkoop niet door te zetten met de slagzin ‘Mir wëlle bleiwe wat mir sin’ (‘We willen blijven wat we zijn’), wat nog steeds het devies van Luxemburg is.
Om aan alle onderlinge fricties inzake Luxemburg een einde te maken werd op initiatief van Alexander Michailovitsj Gortsjakov, de Russische minister van Buitenlandse Zaken, het Congres van Londen belegd dat duurde van 7 tot 11 mei 1867. In het verdrag dat op de slotdag werd afgesloten werd vastgelegd:
– Frankrijk zag af van alle verdere aanspraken op het groothertogdom Luxemburg. Groothertog Willem III bleef er aan de macht;
– Pruisen trok zijn garnizoen terug uit het groothertogdom. Indien Willem III het nodig vond voor bijvoorbeeld de uitbreiding van de stad ten behoeve van industriële ontwikkeling, mocht de Vesting Luxemburg worden ontmanteld;
– Het groothertogdom Luxemburg moest in mogelijke toekomstige militaire conflicten neutraal blijven en mocht dus geen lid worden van de Noord-Duitse Bond die in 18676 de Duitse Bond verving. Het groothertogdom zag dus zijn onafhankelijkheid en soevereiniteit bevestigd;
– Na de opheffing van de Duitse Bond zouden alle banden tussen de Duitse staten en de Nederlandse provincie Limburg ophouden te bestaan
– Frankrijk, Pruisen, het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk en Rusland, de grootmachten die conform het Verdrag van Londen van 1839 garant stonden voor de onafhankelijkheid en neutraliteit van België, zouden ook zorgen voor de naleving van dit verdrag.
Nederland werd definitief verlost van Luxemburg, dat steeds had gezorgd voor allerlei politieke en diplomatieke problemen, en er was nu geregeld dat Limburg een Nederlandse provincie werd en dat Duitse aanspraken tot het verleden behoorden. Omdat minister Jules van Zuylen van Nijevelt aanvankelijk had geopereerd zonder de Tweede Kamer daarin te kennen en al doende de Nederlandse neutraliteit in gevaar had gebracht, ontstond er een vertrouwenscrisis tussen kabinet en koning enerzijds en de Tweede Kamer anderzijds. Toen de Kamer de begroting voor Buitenlandse Zaken afkeurde, ontbond Willem III het parlement. Het nieuw gekozen parlement verwierp bij motie echter de ontbinding van het vorige parlement en keurde de begroting voor een tweede keer af. Uiteindelijk stapte het kabinet op en ontstond de vertrouwensregel, een ongeschreven regel van het Nederlandse staatsrecht, die inhoudt dat een kabinet aftreedt als de meerderheid van de Tweede Kamer haar plannen afkeurt.
De Luxemburgse Kwestie bracht alle eerder geheime tegenstellingen tussen Frankrijk en Pruisen volop aan de oppervlakte. Napoleon III zag nu in welk strategisch plan kanselier Bismarck al jaren had. De Luxemburgse Kwestie werd een voorbode voor de Frans-Pruisische Oorlog van 1870-1871.