ALFRED LOEWENSTEIN

Alfred Léonard Loewenstein (Brussel, 11 maart 1877 – Noordzee, 4 juli 1928) was een Belgische ondernemer, die zijn fortuin maakte tijdens de opkomst van de elektriciteitsvoorziening en de handel in kunststoffen. In alle officiële documenten werd de naam geschreven als ‘Löwenstein’, wat niet onlogisch is want zijn vader was de welgestelde wisselagent Bernard Löwenstein (1849-1915), een Joodse Duitser die zich in januari 1846 in België vestigde. Op 16 november 1872 trouwde Bernard in Sint-Joost-ten-Node met Fanny Dansaert (1855-1922), de dochter van de makelaar, wisselagent en kunstverzamelaar Chrétien Dansaert. De familie zou haar naam geven aan de trendy Dansaertwijk in hartje Brussel. Er zou later over Alfred Loewenstein worden geschreven dat hij ‘al in de kinderkamer de beurslucht had ingeademd’. Behalve Alfred werd uit het huwelijk een dochter geboren, Hélène Loewenstein, die op 24 april 1885 al op tienjarige leeftijd zou overlijden. Vader Bernard claimde later in 1881 de Belgische nationaliteit te hebben aangevraagd en ook zijn dienstplicht te hebben vervuld, maar bewijzen daarvan zijn in zijn dossier van de Staatsveiligheid niet terug te vinden. Door de grote economische crisis aan het eind van de negentiende eeuw kwam Bernard diep in de schulden, namelijk een totaal van 18.000 Belgische frank in een tijd dat een beambte per maand ongeveer 90 frank verdiende. Zoon Alfred beloofde die reusachtige schuld binnen twee jaar terug te betalen en deed dat ook. Hij slaagde er namelijk in al op zeer jeugdige leeftijd een gigantisch fortuin te vergaren dankzij gedurfde financiële speculaties.

Alfred Loewenstein verkreeg op 28 december 1896 door optieverklaring de Belgische nationaliteit. Dat was een vereenvoudigde procedure voor tweede generatie vreemdelingen. Kinderen die in België uit vreemde ouders waren geboren konden vrij eenvoudig Belg worden. In 1919 werd in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog bij iedereen die van Duitse origine was opnieuw gecontroleerd of alles ordelijk was verlopen. Omdat Alfred in de oorlog was uitgeweken naar Engeland moest hij bij het Ministerie Alfred Loewenstein 1van Buitenlandse Zaken een aanvraag indienen om naar België terug te keren. Als oud-officier van de artillerie en inmiddels schatrijk ondernemer was dat voor hem geen probleem.

In 1908 huwde Alfred met Magdelain ‘Madeleine’ Misonne (1888-1938), een sportieve amazone die hij via de paardensport had leren kennen. Haar vader was advocaat, beheerder van de eigendommen van de hertog van Arenberg in Heverlee en raadgever van de koning. Door het huwelijk kwam Albert dus in contact met het Belgische hof. De wat afstandelijke Alfred was een harde werker, die niet rookte en niet dronk en een tamelijk spartaans leven lijden. Aanvankelijk was schermen zijn enige sportieve ontspanning, maar later deed hij ook aan paardrijden, boksen en golfen. In latere jaren was er altijd een masseur in zijn buurt om zijn fysieke conditie op orde te houden.

Al in 1896, amper negentien jaar oud, vertoonde hij zich voor het eerst op de Brusselse beurs. Elke avond keek hij naar de trends op de wereldmarkten en de ontwikkelingen van de dagkoersen om zich op de komende beursdagen voor te bereiden en om verantwoorde investeringen te doen. Hij had daarbij grote belangstelling voor allerlei nieuwe technologieën. Hij gebruikte al snel de draadloze telegrafie om zo snel mogelijk alle gewenste beursinformatie te krijgen. Hij zocht ook koortsachtig naar aantrekkelijke bedrijven om over te nemen. Hij investeerde in nutsbedrijven, mangaan- en koolmijnen, rubberplantages, in de hydro-energie en was betrokken bij grootse elektrificatiewerken. Zijn grootste successen behaalde hij als elektriciteitsleverancier. Loewenstein zorgde bijvoorbeeld voor de elektriciteitsnetwerken in Rio de Janeiro en legde tramlijnen aan in Brazilië, Mexico en Barcelona. Hij had zakelijke belangen in heel Europa, in Noord-Amerika en Zuid-Amerika. In België financierde hij de eerste elektriciteitscentrales van het land, onder meer in Oostkerk (Oisquercq), een deelgemeente van Tubeke (Tubize) in Waals-Brabant. Met zijn firma Société Internationale d’Énergie Hydro-Électrique (SIDRO) leverde hij elektrische stroomcentrales aan vele landen. In 1926 trok zijn investeringsmaatschappij International Holdings and Investments Limited veel geld aan van rijke investeerders. Overigens, niet elke activiteit slaagde. Zijn poging Brazilian Traction, Light and Power en de daaraan gelieerde Rio de Janeiro Tramway Light and Power Ltd. Over te nemen faalde.

In Tubize startte hij ook de tweede tak van zijn imperium, namelijk de productie van kunstzijde. Dat was een productieproces dat in 1884 door de Franse scheikundige Graaf Hilaire de Chardonnet was ontwikkeld. Loewenstein verkreeg zowel binnen de hydro-energie als kunstzijde-industrie een monopoliepositie die vandaag de dag niet meer getolereerd zou worden. Binnen de kunstzijdebranche had hij te maken met een sterkere concurrent, namelijk de British Celanese Company van de Zwitser Henry Dreyfus. Alfred deed in 1926 vergeefse pogingen het bedrijf over te nemen, wat een stevige inbreuk betekende op zijn imago als onverslaanbaar financier van grootschalige ondernemingen. De aandelen die hij ten behoeve van de overnamepoging had gekocht, wist hij met winst te verkopen.

alfred-loewenstein-airplaneRond 1928, op het moment van zijn overlijden, rekende de New York Times Loewenstein bij de twintig rijkste mensen ter wereld, dus in het gezelschap van Rockefeller en Ford. In de dertig voorgaande jaren was hij als behendig speculant enorm vermogend geworden door slimme investeringen, vijandige overnames en diverse ongewone manoeuvres. In de Eerste Wereldoorlog bevoorraadde hij vanuit Engeland het Belgische leger, wat hem geen windeieren legde. Na de oorlog zette hij zijn zaken deels vanuit Londen voort en mengde zich hier en in Parijs vanaf de twintiger jaren in de handel in renpaarden. In 1926 en 1928 wonnen zijn paarden de Grand Steeple-Chase de Paris. De enorme financiële macht van Alfred Loewenstein werd direct na de oorlog duidelijk. De Belgische regering probeerde val van de Belgische frank een halt toe te roepen, maar de munt bleef in waarde dalen ten opzichte van het pond sterling en de dollar. Eind 1925 bood Loewenstein de Belgische staat een lening van 50 miljoen dollar aan om de totale staatsschuld op te kopen, een astronomisch bedrag voor een particulier. De regering was de ongebruikelijke staatslening van een privépersoon af. Later dat jaar slaagde de regering er toch in de munt te stabiliseren, maar in de tussentijd was Loewensteins voorstel voor hem gigantische reclame in de financiële wereld.

In 1928 deed hij een raid op de Bank van Brussel, maar via een primitieve gifpil werd dat plan vakkundig om zeep geholpen. De bankiers wisten met steun van het bedrijf Sofina van Dannie Heineman een voormalig partner van Loewenstein, het belang van Loewensteins aandelen doen kelderen door de uitgifte van grote aantallen aandelen die onder de marktprijs werden uitgezet. Loewenstein kondigde aan die dubieuze operatie voor het gerecht te gaan aanvechten, maar zover zou het nooit komen.

Op 4 juli 1928 vloog Alfred Loewenstein omstreeks 18.00 uur in zijn privévliegtuig, een Fokker F.VIIa/3m G-EBYI , van Croydon naar de luchthaven van Haren bij Brussel. Het was prima vliegweer. Vlak voor vertrek maakte Alfred in het lokale KLM-kantoor nog snel telefonisch een afspraak voor een etentje een week later in Londen met een Canadese financier. Het was zijn persoonlijke en bijna nagelnieuwe toestel, dat speciaal voor hem was ingericht als vliegend kantoor. Achterin gaf een houten deur toegang tot een halletje tussen het bagagecompartiment en de passagiersruimte. In die beperkte ruimte was aan stuurboordzijde een toiletpot en waarschijnlijk ook een kleine lavabo. De deur tussen het halletje en de cabine kon worden gebruikt om de kleine toiletruimte af te schermen. De passagiers zagen in dat geval de buitendeur zien. De bagageruimte was slechts toegankelijk via een deur aan stuurboordzijde. Een deur met een glazen venstertje scheidde de cockpit van de reizigers. Sommige raampjes in de passagierscabine konden opengeschoven worden.

Aan boord bevonden zich zes andere personen: piloot Donald Herbert Drew, die vast werd ingehuurd bij Imperial Airways, copiloot en mecanicien Robert Little, de vaste ‘lakei van Loewenstein’ Fred Baxter, de secretaris van de ondernemer Arthur Hodgson en twee secretaresses, Eileen Clarke en Paula Bidalon. Volgens het latere rapport las Alfred tijdens de vlucht een boek, wat opmerkelijk was omdat de man nooit boeken las. Hij had zijn vest uitgedaan, zijn hemdsboord en das lagen naast hem. Toen het vliegtuig op een hoogte van 1.200 meter was en boven de Noordzee vloog, wisselde Loewenstein wat woorden met secretaris Hodgson en ging naar het toilet achter in het vliegtuig. De instapdeur (links) en de toiletdeur (rechts) bevonden zich in elkaars nabijheid. Toen hij na een minuut of tien nog niet was teruggekeerd, ging zijn Baxter kijken wat er aan de hand was. Hij moest de deur tussen de cabine en het halletje met geweld openen en merkte tot zijn verbazing dat er niemand in het halletje was, dat de alfred-loewenstein-airplane-interiorbuitendeur niet afgesloten was en bewoog in de schroefwind van de Fokker. Omdat er teveel geluid in het vliegtuig was, werd ia een briefje aan de piloot duidelijk gemaakt dat Loewenstein verdwenen was. Piloot Drew liet de Fokker dalen, maar zag geen teken van leven in de rustige zee. Op lage hoogte bleef hij nog een tijdje over het zeeoppervlak vliegen.

Daarna vloog Drew verder naar de Franse kust, waar hij het vliegtuig vlak bij het strand liet landen op het kleine vliegveld van St.Pol-du-Mer, op het militair terrein bij Fort Mardyck. Na landing werden de inzittenden door militairen en mensen van de Franse staatsveiligheid ondervraagd, maar die zagen geen reden iemand aan te houden. Iedereen was zeer onder de indruk van de verdwijning van hun baas, de twee dames huilden. Drew en Little mochten het toestel verder vliegen naar het veel grotere vliegveld Saint-Inglevert. Daar arriveerde de volgende dag de inmiddels verwittigde echtgenote Madelain om het vliegtuig inspecteren, maar ze vond er alleen Alfreds hemdsboord en das aan persoonlijke bezittingen. Dezelfde 5 juli 1928 nog vlogen Drew en Little de Fokker terug naar Croydon, waar het toestel door het Britse Air Ministry voor nader onderzoek werd vastgehouden. Er werd door de onderzoekers slechts een lichte versplintering aan de binnenzijde van het deurkozijn van de buitendeur vastgesteld. De vier passagiers werden overgebracht in een hotel in Calais en vertrok een dag later met de trein naar Brussel. Drew en Little gingen op 5 juli 1928 direct na aankomst door naar Dover om met een gecharterde boot twee dagen lang vruchteloos naar het lichaam van Loewenstein te zoeken. Weer terug in Londen werd hen door Madelain Loewenstein opgedragen onmiddellijk naar het Brusselse justitiepaleis te komen. Niet vanwege een gerechtelijk onderzoek maar om de procedure voor het krijgen van een overlijdenscertificaat te kunnen afronden.

Binnen 24 uur stopten de Fransen met alle gerechtelijke onderzoeken. Zowel de Franse, Britse als Belgische autoriteiten beweerden dat het incident zich in internationale wateren had afgespeeld, zodat het ‘niemands zaak’ was. Voor iedereen was het zonneklaar dat Loewenstein door een ongelukkig misverstand op zee te pletter was gevallenen dus de mogelijkheid van moord of zelfmoord werd uitgesloten. De familie liet zelf een autopsie verrichten om de geruchten van vergiftiging of zelfmoord te ontkrachten. Toxicoloog professor Emile Kohn Abrest vond geen gif in het lichaam en stelde vast dat een ‘normale hoeveelheid’ alcohol in zijn lichaam was gevonden. Omdat Loewenstein geen alcohol dronk moert het betrekking hebben gehad op de kleine hoeveelheid alcohol die een lichaam zelf aanmaakt. Uit test was verder al gebleken dat het zo goed als onmogelijk was om de deur per ongeluk te openen. De geruchtenmolen was inmiddels echter al op gang gekomen. Een visser beweerde te hebben gezien dat Loewenstein met een parachute het toestel verliet. Anderen zeiden dat het zeker nooit aan boord was geweest en nu op de vlucht was voor allerlei schuldeisers.

Loewensteins lichaam werd op 19 juli 1928 door de visser Jean-Marie Beaugrand van het schip Sainte Thérèse de l’Enfant Jésus in zee gevonden, ongeveer vijftien kilometer ten noordoosten van Cap Gris-Nez. Hij bracht het op zijn vissersboot naar Calais, waar de identificatie werd gedaan aan de hand van de naam en het adres van Loewenstein op de horlogeband. In het mortuarium van Boulogne deed dokter Bouifroy de eerste post mortem vaststellingen. Na de juridische identificatie, registreerde een ambtenaar in Calais officieel het overlijden: ‘Alfred Loewenstein, eenenvijftig jaar en vier maanden oud, bankier, Ridder van het Legioen van Eer, echtgenoot van Madeleine Misonne, Rue du Port, Calais.’ In de Rue du Port lag het mortuarium van Calais. Nog dezelfde dag kreeg de familie het overlijdenscertificaat, dat was onmisbaar voor het verkrijgen van de erfenis. Op 20 juli 1928, binnen 24 uur na vondst van het lichaam, werd het testament uitgevoerd. Echtgenote Madelain en de zoon Robert Serge Loewenstein (1910-1941) erfden het hele vermogen.

Na het bekend worden van zijn dood kelderde de beurswaarde van Loewensteins firma’s. Het was niet ongemerkt gebleven dat hij in de laatste jaren een paar zakelijke mislukkingen had en in de maanden voor zijn dood op de beurs steeds grotere risico’s nam. Begin 1928 hadden zijn aandelen al veel aan waarde verloren. De magie begon te verbleken en veel investeerders vreesden hun geld niet meer terug te zien. In de roaring twenties was zijn fortuin geslonken en achteraf werd vraag de vraag gesteld of hij de Beurskrach in 1929 wel zou hebben overleefd.

Zijn dood is altijd een mysterie gebleven. Ondanks vele onderzoeken is onopgelost of Loewensteins dood een ongeluk, een moord of een bewuste zelfmoord was. Frans Van Humbeek, een freelance luchtvaartjournalist en hoofdredacteur van de website Hangar Flying, sluit na onderzoek zelfmoord van Loewenstein niet uit omdat het wel degelijk mogelijk was met enge inspanning de Le Petit Journalbuitendeur te openen. William Norris schreef er in 1987 een spannend boek over, The Man Who Fell From The Sky, en al direct na zijn dood deden allerlei samenzweringstheorieën de ronde, vaak gerelateerd aan veronderstelde onregelmatigheden in Loewensteins bedrijven. Was het gewoon een dom ongeluk door een verstrooide Loewenstein? Werd hij vermoord door zijn omgeving, zodat ze zijn fortuin konden opstrijken? Pleegde hij zelfmoord omdat zijn onderneming op het punt stond om failliet te gaan? Of zette hij zijn eigen dood om die reden in scène? Waarom werd een van de rijkste personen begraven in het familiegraf van zijn vrouw en staat zijn naam niet eens op de grafzerk gebeiteld? Waarom was de weduwe trouwens niet aanwezig op de begrafenis?

De omstreden Brits-Zwitserse journalist-schrijver Johann Hari beweerde in zijn niet overal als betrouwbaar beoordeelde boek ‘Chasing the Scream: The First and Last Days of the War on Drugs’ (2015) dat Loewenstein vlak voor zijn dood een deal sloot met de beruchte gangster Arnold Rothstein over de levering van opiaten voor de groeiende Europese markt. Hij suggereerde ook dat Loewensteins mysterieuze val uit het vliegtuig op het conto van Rothstein moet worden geschreven: ‘One day, Arnold met in a hotel on East Forty-Second Street with Captain Alfred Lowenstein, a financier so rich that when the Germans seized Belgium during World War One, Lowenstein reputedly offered to buy it back with his own cash. With Rothstein, the captain signed the biggest drug deal in history up to that point, a plan to mass-market a range of opiates to a growing new market. Soon after making the pact, he got on his private plane and flew to Europe. When the plane landed, Captain Lowenstein was not on board. The staff said he had gone to the toilet and not come back. The New York Times reported that “it was practically impossible to open such a door if the plane were flying at ordinary cruising speed.” Presumably, whatever Rothstein got in the deal up front, he kept.’
Hari verwijst daarbij naar de biografie die de historicus David Pietrusza schreef over Arnold Rothstein, maar over veel zaken in dat boek zijn zware kritieken geleverd. Zo ontbreken details over de veronderstelde ontmoeting en wordt ook niet ingegaan op de vraag waarom en gerespecteerde zakenman en een van de rijkste mensen ter wereld in hemelsnaam in zee zou gaan met een drugsbaas.

Loewenstein ligt begraven op de begraafplaats Evere in Brussel, in het familiegraf van zijn vrouw Madeleine Misonne.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: