ODALISKEN – 33
Eerder is van de Franse kunstschilder Jean-Auguste-Dominique Ingres (Montauban, 29 augustus 1780 – Parijs, 14 januari 1867) zijn beroemde La grande odalisque al gepasseerd. Dat schilderij dateerde uit 1814, aan het begin van zijn lange carrière. Het was een naakte odalisk die ruggelings werd geportretteerd terwijl ze over haar schouder de toeschouwer aankijkt. Een schilderij waarvoor Ingres de nodige anatomische aanpassingen doorvoerde die op het eerste gezicht niet direct opvallen. In 1839-1840 maakte Ingres in opdracht van Charles Marcotte (1844-1901), een Canadees politicus en levenslange vriend van Ingres, een tweede schilderij van een odalisk. Ingres had in 1810 al een portret van Marcotte gemaakt. Dit tweede schilderij over het onderwerp, L’Odalisque à l’esclave, dat zich sinds 1943 bevindt in het Fogg Museum, in 1896 in Cambridge, Massachusetts geopend en daarmee het oudste en ook het grootste museum van de verzameling musea: The Harvard Art Museums. Het toont de gebruikelijke naakte vrouw in een Oosterse harem, die luistert naar de tanbourmuziek van een slavin. In het halfduister op de achtergrond staat een eunuch. Het is een denkbeeldige scene want, zoals veel schilders van odalisken, heeft Ingres het Nabije Oosten nooit bezocht. Ingres schilderde het werk in Rome, waar hij van 1835 tot 1841 woonde en daar directeur van de Franse Academie was. De odalisk is geschilderd naar een tekening die Ingres jaren eerder had gemaakt, de muzikant is geschilderd naar een model dat in de studio poseerde en veel details, zoals de tanbour, zijn ontleend aan gravures. Ingres liet zich bij het vervaardigen assisteren door Raymond Balze, een van zijn leerlingen, die hierover schreef: ‘Ingres began his studies from nature and prepared the rough sketch on his canvas, then had made by his students the less important parts, very finished, such as the architecture, mosaics, rugs, furniture, instruments, which he often had [them] reposition, reluctantly [as he was] satisfied with their execution … Then everything being finished with the figures, he alone undertook to harmonize the ensemble with onion skins of color.’ Het schilderij werd in september 1840 in zijn woning in Parijs afgeleverd, waar het door kunstcritici werd bekeken en positief werd beoordeeld. In 1845 werd het werk voor het eerst in het openbaar tentoongesteld en opniuew door iedereen zeer bewonderd.
De exotische compositie zou zijn geïnspireerd op een passage uit The Turkish Embassy Letters, een verzameling brieven van Lady Mary Wortley Montagu van haar reizen door het Osmaanse Rijk in de periode 1716-1718. Gedurende haar leven herschreef ze de brieven, liet het manuscript ter beoordeling onder vrienden circuleren, waarna het boek na haar dood in 1763 kon worden uitgegeven. Er wordt ook verondersteld dat Ingres zich na twintig jaar opnieuw richtte op dit genre binnen het Oriëntalisme in de kunst vanwege het grote succes dat zijn grote rivaal Eugène Delacroix op dat moment had als schilder van onderwerpen uit het Nabije Oosten. In 1842 schilderde Ingres, daarbij geassisteerd door zijn leerling Paul Flandrin en Hippolyte Flandrin een aangepaste versie, in opdracht van koning Wilhelm I van Württemberg een aangepaste versie. De odalisk bevindt zich nu niet meer in een afgesloten ruimte maar in een kamer met het uitzicht op de tuin op de achtergrond. Deze achtergrond was geïnspireerd op het park van het Château de Dampierre. De kleuren van het schilderij zijn nu ook een stuk helderder. Deze versie bevindt zich in het Walters Art Museum te Baltimore.
Het onderwerp bleef de schilder blijkbaar bezighouden, want in 1858 maakte de inmiddels 78-jarige Ingres nog een zorgvuldig uitgewerkte tekening van L’Odalisque à l’esclave, zoals in 1839 door hem geschilderd. Deze tekening bevindt zich in het Louvre

.

.

