TOTENTANZLIED
In 1916 componeerde de Nederlander L. van der Lende, waarover verder elke snipper informatie ontbreekt, het nummer De Vlaamse Dodendans, met de terugkerende eindregels in het refrein ‘Vlaand’ren in nood. In Vlaand’ren rijdt de dood. In Vlaand’ren rijdt de dood’. Vlaanderen was op dat moment een van de plaatsen waar in de Eerste Wereldoorlog grote slachtpartijen plaatsvonden, met honderdduizenden slachtoffers bij beide strijdende partijen. De melodie zou teruggaan op een begrafenislied uit het Rijnland of een Nonnentanzlied uit de 15e eeuw. Van der Lende inspireerde zijn anti-oorlogslied op de Eerste Slag om Ieper die in oktober en november 1914 plaatsvond. Op 10 november 1914 viel het Duitse leger aan bij het dorpje Langemarck, met als gevolg zware verliezen in de regimenten die grotendeels bestonden uit jonge militaire vrijwilligers. De Oberste Heeresleitung (OHL) propageerde van de strijd echter een verheerlijkte versie met een andere locatie, wat later bekend zou worden als ‘de Langemarck-mythe. Die mythe werd nog versterkt door de speech van voormalig soldaat Josef Magnus Wehner, die zelf gewond was geraakt aan het westelijk front, bij de huldiging op 10 juli 1932 van het Langemarck-monument op de Duitse militaire begraafplaats Langemark. De tekst van De Vlaamse Dodendans verwijst naar de ruiters van de Apocalyps, zoals beschreven in de Openbaring van Johannes, terwijl personen als de Landsknecht (de huurling), het meisje, de Dood als danser en ruiter doen denken aan personages uit middeleeuwse Dodendans.
De Duitse vertaling wordt toegeschreven aan Elsa Laura von Wolzogen (Dresden, 5 augustus 1876 – Admont, 25 april 1945), een componiste, zangeres en luitspeelster. Rond de eeuwwisseling was ze een populaire zangeres die zichzelf op de luit begeleidde. Ze zong daarbij zelf gecomponeerde liederen, liederen van haar echtgenoot Ernst Freiherr von Wolzogen (Breslau, 23 april 1855 – Puppling, 30 juli 1934), in Duitsland de ‘uitvinder’ van het cabaret, en vooral van volksliederen. Voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog verzamelden ze oudere en recente liederen uit diverse landen, die in een aantal liederenbundels werden uitgegeven. Haar vertaling Totentanzlied verscheen in 1917 in de zevende liederenbundel, die werden uitgegeven door uitgeverij Friedrich Hofmeister in Leipzig. Deze muziekuitgeverij was beroemd van het liedboek Der Zupfgeigenhansl (kortweg Der Zupf genoemd). De eerste drie uitgaven in 1909-1910 van dat boek waren verzorgd door de
arts Hans Breuer, die een grote verzameling volksliedjes had. Vanaf de vierde uitgave in 1910 was uitgeverij Hofmeister verantwoordelijk voor de liederenbundels, die omstreeks 260 liedjes omvatte. Hans Breuer was ook erg betrokken bij de jongerenbeweging Wandervogel (de ‘trekvogel’), die de eerste dertig jaar van de twintigste eeuw in Duitsland aan het begin stond van de Jugendbewegung, die een aanzet vormde voor de vernieuwende pedagogiek, het naturisme en de reformbeweging. Beiden hadden als doel de stadskinderen de natuur in te trekken. Bij de jeugdbewegingen die wandelend de natuur introkken, werden veelvuldig al marcherend volksliedjes (de zogenaamde Fahrtenlieder) gezongen, waarbij de
liedbundels Der Zupfgeigenhansl erg bepalend waren voor het repertoire.
Na de Eerste Wereldoorlog werd het lied via de liederenbundels enorm populair bij diverse Wandervogel- en Jugendbewegingen, maar eind twintiger en begin dertiger jaren werden deze bewegingen vanwege de teleurstelling over de Eerste Wereldoorlog steeds meer politiek betrokken, meer specifiek werden ze steeds meer door het nationaalsocialisme ingepalmd. Binnen de bewegingen werden discipline, gehoorzaamheid, zelfdiscipline en groepsstructuur steeds belangrijk. Het Totentanzlied werd tijdens het nationaalsocialisme steeds meer omgevormd tot een strijdlied, dat werd opgenomen in de liedboeken van de Hitlerjugend en van de SS. Een opvallende metamorfose van anti-oorlogslied naar strijdlied waarin oorlog en dood wordt verheerlijkt. Voor de Roemeense dichter Paul Celan was dat terugkerende ‘Gestorben, gestorben muss sein’ dat de Hitlerjugend zong al de onheilspellende voorbode van de Holocaust. Tijdens de Tweede Wereldoorlog droeg de 27e SS Vrijwilligersgrenadierdivisie van de Waffen-SS, die voornamelijk uit Vlamingen bestond, de erenaam ‘Langemarck’ en had het Totentanzlied als lijflied.
Hieronder een recente versie van het nummer door de Duitse neofolkgroep Sonne Hagal, waarover in een eerste blog al dieper is ingegaan op de dubieuze flirt met rechts-extremistische sentimenten zoals die tot uiting komt in de naam en repertoirekeuze. In een tweede blog over Sonne Hagal twee nummers van de groep, die bevestigen dat er een ongemakkelijke combinatie is van zeer mooie muziek en een mogelijke bedenkelijke achterliggende gedachte. Vanwege de geschiedenis van dit lied is ook hier de onbehaaglijke associatie niet ver weg, maar het blijft wel een mooi nummer.
.
.
