HET STERFBED VAN NAPOLEON – 1

Steuben - Mort de NapoleonHet sterfbed van Napoleon
Arnold Aletrino, De Amsterdammer, 26 december 1915

De 30ste April gaat in kalmte voorbij. Hij voelde zich veel beter; hij heeft geen koorts meer en zijn pols is weer opgekomen. Maar plotseling, tegen middernacht, wordt zijn lichaam koud als ijs en houdt zijn hart bijna met kloppen op; hij heeft geen adem meer en wordt door een hardnekkige hik geplaagd. Vignali richt in de eetzaal het altaar op en begint de gebeden der stervenden te zeggen.
En zijn doodstrijd begint. Den eersten Mei is hij dood-zwak en beklemd. Hij zweet voortdurend, zijn pols is uiterst klein en hij wordt steeds door de hik geplaagd. Hij weigert alles wat men hem wil geven, voedsel en geneesmiddelen en is zóó in de war, dat hij geen der beide geneesheeren, noch Arnott, noch Antommarchi, die den geheelen dag aan zijn bed zitten, herkent, ze herhaaldelijk met den naam Stokoë aanspreekt en vraagt of O’Meara hem niet meer behandelt. 

Den tweeden Mei is hij heelemaal in den war en dicteert aan Marchand – die doet alsof hij schrijft – een testament voor zijn zoon, betreffende zijn bezittingen op Corsica, die hij niet heeft. Zijn ademhaling is kort en snel, hij hikt bijna voortdurend, zijn pols is bijna onvoelbaar en hij braakt nu en dan.
Den derden Mei kan hij bijna niet meer spreken: hij valt over zijn woorden en stottert, wanneer hij iets wil zeggen. Zijn einde nadert. Vignali dient hem het laatste oliesel toe. Arnott houdt met Antommarchi en met de geneesheeren Schortt en Mitchell in de kamer naast die, waarin hij ligt te sterven, een consult. Hij heeft echter nog kracht genoeg om zich te verzetten tegen het toedienen van een clysma, zoodat men hem, zonder dat hij het weet, calomel geeft, wijl hij in geen drie dagen ontlasting heeft gehad.
Den vierden Mei, nadat de calomel heeft gewerkt, gevoelt hij zich minder benauwd en schijnt zijn bewustzijn een weinig terug te keeren. Hij blijft echter even zwak en zijn pols is klein. Hij hikt voortdurend, en men tracht zijn krachten met een weinig vleesch-gelei en wat wijn op te houden. In den nacht van den vierden op den vijfden Mei ijlt hij voortdurend, de laatste woorden die hij zal spreken, mompelt hij: “France ……. armée”, en zegt hij met moeite. Doch ter zelfder tijd springt hij plotseling uit zijn bed met een kracht, die de Montholon welke hem tracht op te vangen, meesleept en op den grond gooit en hij klemt hem met zulk , een greep de keel dicht dat hij hem bijna worgt en Archambaud, die in de kamer er naast waakt, hem te hulp moet komen om hem uit zijn handen los te maken. Dat was zijn laatste krachts-uiting. Daarna blijft hij rustig.
Tegen vijf uur ’s morgens braakt hij weer dezelfde zwarte vloeistof als voorheen. Kort daarna kan hij bijna niet meer slikken en moet men zijn dorst trachten te lesschen door hem voortdurend zijn mond en zijn lippen vochtig te houden. Toch heeft hij nog genoeg bewustzijn om Antommarchi, wanneer deze zijn bed nadert, terug te wijzen. Zijn oogen beginnen strak te staren, zijn onderkaak zakt, het stervens-reutelen begint. Te vergeefs beproeven de geneesheeren hem nog mosterdpappen en trekpleisters aan zijn voeten te leggen om hem op te houden; zij werken niets uit.
En zacht, onhoorbaar sluipend nadert hem de Dood, een stagen sluimer slapend over zijn bewustzijn. Zijn lichaam wordt doortrild van een lange rilling, een klein, wit schuim bedekt zijn lippen, zijn oogen doffen en blijven star geopend.
Den vijfden Mei, om vijf uur negen en veertig minuten s’avonds, in het beginnend duister van een vroegen nacht, na heel een dag in een bewustloos, moeilijk-hijgend trekken van zijn ademhaling te zijn heengeleefd, waarin een pijnlijk klagen onverstaanbaar telkens brokte, is hij gestorven.
En plots begon rondom het eiland een orkaan te woeden, wijd uit het zeevlak wit-geschuimde golven kolkend naar omhoog in plassend vlagen de regen kletter-persend op de vroeg-omnachte aarde, de lage wolken jachtend in een wilde stuwing door de lucht, waaruit dof-zware nevels dekten over Longwood. En hoog in luidloos, geheimzinnig stuwen langs den hemel, lichtte een staart-ster op, een gulden dooden-wade goudend over hem, die roerloos neerlag in eeuwig zwijgen: den grooten Keizer.
De lange, laffe sluipmoord was volbracht!

Na de obductie werd het lichaam van den Keizer gebalsemd. Men kleedde het in de uniform der chasseurs à cheval van de garde, groen met roode omslagen, witte broek, laarzen met sporen, zijn degen op zij en legde het, bedekt met den grijzen mantel van Marengo, op een praalbed in de werkkamer, die geheel met zwart was behangen, waar het vier en twintig uur bleef liggen. Bijna het geheele garnizoen van St.-Helena kwam den Keizer zien en er was maar één roep over de schoonheid en de sereniteit van uitdrukking zijner gelaatstrekken.
Des avonds van den zevenden Mei, werd het lichaam in een driedubbele kist, een blikken, een looden en daaromheen een mahoniehouten, gelegd.

In de voorziening, dat de Engelsche autoriteiten wel zouden weigeren zijn lichaam naar Europa over te brengen, had de Keizer zelf de plaats aangewezen, waar hij op St.-Helena wilde worden begraven, namelijk in de diepte van de ‘Devils Punch Bowl’, een ravijn vol groen, doodstil en rustig en waarin de bron ruischte, waaruit iederen dag het heldere, frissche drinkwater voor zijn tafel geput werd. Na zijn ter aarde bestelling kreeg dit ravijn den naam van ‘Geranium Valley’.
Den negenden Mei werd de Keizer begraven, met alleen de eerbewijzen, die men gewoon was voor een engelsch generaal ten toon te stellen. De kleine grafkelder werd in elkaar gemetseld van een zestal platte steen en, die gediend hadden om er kanonnen op te plaatsen en een deksteen, die men uit een schoorsteen van Longwood had weggenomen. De deksteen bleef onbeschreven. Bertrand en de Montholon wilden er alleen den naam Napoleon in laten beitelen, doch lieten dit, wijl Hudson Lowe eischte, dat de naam ‘Bonaparte’ er bij zou worden gevoegd. Langs den rand van de deksteen werd een smalle strook aarde gelegd, waarin – voornamelijk door de zorgen van Mme. Bertrand – tuberozen en geraniums werden geplant. Een eenvoudig ijzeren hek werd er omheen geplaatst. Rondom het graf en de twee treuresschen, die er over heen schaduwden, werd in een wijden cirkel een bouten heining neergezet.
Zeventien dagen na de begrafenis, op den 26sten Mei 1821, vertrok de fransche kolonie van St. Helena naar Engeland, waar zij den tweeden Augustus te Spithead aankwam.
En eenzaam, stil, alleen, in eeuwig roerloos liggen, sliep ver in vreemden grond de groote Keizer voort, in dagen-lichting en in duister van den nacht, in zonne-goudheid en in grijsheid van de nevels, terwijl de boomen zacht, door ruischen van den wind, een weeken schemer suisden op zijn verlaten graf.
Jazet - Mort de Napoléon
Deze tekst werd zo goed als ongewijzigd opgenomen in het boek ‘Napoleons laatste levensjaren’, dat in 1916 postuum verscheen. Maar  … tussen beide delen waaruit de voorpublicatie in De Amsterdammer bestond werd in het latere boek onderstaande passage opgenomen over de autopsie:

Den volgenden dag, den zesden Mei, had de obductie plaats. Vijf engelsche geneesheeren, de doctoren Arnott, Schorrt, MitchelI, Burton en Livingstone, bijgestaan door Henry en door een tweeden assistent-chirurg Rutledge, waren bij de autopsie tegenwoordig, die door Antommarchi werd verricht. De adjudant-generaal Thomas Reade, majoor Harrison en de ordonnans-officier Crobet, die Lutyens te Longwood had vervangen vertegenwoordigden den gouverneur; grand-maréchal Bertrand de  Montholon en de priester Vignali de Fransche kolonie. Marchand, Saint-Denis, en Pierron waren er eveneens bij tegenwoordig. In de maag vond men een carcinoom, dat dicht bij den uitgang de maagwand had geperforeerd, zoodat een opening was ontstaan, waardoor gemakkelijk een vinger kon worden gestoken. Deze opening werd door den onderkant van den lever bedekt, die aldaar met de maagwand was vergroeid. Natuurlijk ontstond de grootste spanning toen de lever uit de buikholte zou worden genomen. Op den toestand van dit orgaan kwam het ’t meeste aan en daarover ontstond dan ook verschil van meening. Inderdaad was de lever hard en zeer bloedrijk, wat door Arnott en Schorrt, tegen de opvatting der andere geneesheeren, werd volgehouden. In het officieel verslag echter der obductie, verklaart Schorrt – evenals de andere onderteekenaars, behalve Antommarchi, van het protocol – dat de lever niets abnormaals te zien gaf. Deze lezing is echter een verandering van de oorspronkelijke tekst, die wel degelijk aangaf, dat de lever “misschien een weinig grooter dan gewoonlijk” was, een verandering, die er door de hand van Hudson Lowe in is aangebracht. In de verslagen van Antommarchi, waarvan hij één aan Bertrand en de Montholon heeft overhandigd en waarvan het andere in zijn dagboek van St.-Helena voorkomt, houdt deze wel degelijk vol, dat de lever verhard en grooter dan normaal was, zoodat daaruit tot het bestaan van een chronische hepatitis mag besloten worden. In een verslag van de obductie, door den chirurg Henry den twaalfden September 1823 aan Hudson Lowe gericht, verklaart deze, dat de lever absoluut normaal was en dat er geen teeken van chronische ontsteking in aangetoond kon worden. Henry echter is om verschillende redenen niet te vertrouwen. Antommarchi bleef weigeren het protocol, waarin verklaard werd, dat de lever normaal was, te onderteekenen.

Dit item was geplaatst door Muis.