MET VEEL BERICHTEN OVER DE PERIODE 1795-1945, MAAR OOK ALLERLEI ZAKEN NA 1945 DIE ME TOEVALLIG INTERESSEREN
Katja Happe (1970) is een Duitse historica die in Siegen en Groningen studeerde en als afstudeeronderzoek zich verdiepte in de behandeling van de ‘moffenmeiden’ in Nederland. Sinds 2011 is ze geassocieerd onderzoeker bij het NIOD. Het is voor de eerste keer dat een Duitstalig onderzoek verschijnt over de Jodenvervolging in Nederland in de oorlogsjaren, met haast vanzelfsprekend een Nederlandse vertaling. Vanwege haar achtergrond lijkt Happe ook de uitgelezen persoon om de achtergronden, het verloop en de uitwerking van de Jodenvervolging in ons land voor een Duits publiek te presenteren. Een publiek waarvoor de massamoord op de Nederlandse Joden één van de vele grootschalige misdrijven namens het Duitse volk is geweest; met ‘slechts’ iets meer dan honderdduizend slachtoffers is men dan wellicht geneigd over het hoofd te zien welke enorme impact de grootschalige schending van de menselijkheid en Nederlandse rechtsorde en de brute moord van veel van haar onderdanen heeft gehad en nog steeds heeft in de Nederlandse samenleving.
De eerste boodschap die de Duitse bezettingsmacht in mei 1940 van de Nederlandse topambtenaren te horen kregen was dat er hier geen ‘Joods vraagstuk’ bestond. Wellicht met het naïeve idee dat die bezetter dat wel prettig vond, want bij het ontbreken van een vraagstuk hoeft er immers geen oplossing worden bedacht. Daar dachten Seyss-Inquart en zijn ondergeschikten echter anders over. Zij zagen wel een probleem en hadden de oplossingen ook al voorhanden. Er was in eigen land immers als jarenlang ervaring opgedaan en sinds bijna een jaar was men ook in Oost-Europa al drukdoende te werken aan ‘het Joodse vraagstuk’. Binnen de kortste keren werd een hele reeks anti-Joodse maatregelen afgekondigd, die leidden tot steeds verdergaande discriminatie, ontrechting, marginalisatie, deportatie en moord van de Nederlandse Joden en alle Joden die voor de Duitse inval vanuit Duitsland, Oostenrijk en Oost-Europa naar ons land waren gevlucht, in de hoop hier een veilig onderkomen in neutraal Nederland te hebben gevonden. Zoals de titel al aangeeft was het allemaal slechts valse hoop en de nazi’s hadden genoeg trucs in huis om alle denkbare illusies over veiligheid en barmhartigheid zo lang mogelijk in stand te houden. (meer…)
Fungus is een Nederlandse popgroep uit de jaren zeventig die een aantal hitjes had met gepopulariseerde volksliedjes. In de oorspronkelijke opzet speelden de groep met Fred Piek (zang en gitaar), Kees Maat (toetsen en zang), Sido Martens (gitaar, mandoline en zang), Louis Debij (drums), Koos Pakvis (basgitaar) en Rens van der Zalm (viool, gitaar, mandoline, doedelzak en zang). De bakermat van Fungus lag in Vlaardingen, waar op Martens na alle leden woonden en zich daar bezighielden met op volksmuziek geïnspireerde popmuziek. Ze hadden in 1973 door veldwerker Ate Doornbosch (de samensteller van het NOS-radioprogramma Onder de groene linde) thuisopnamen laten maken, waaronder een wondermooie versie van de oude Schotse ballad Farewell to Tarwathie. Het nummer bleef onopgemerkt bij het grote publiek. Dat werd anders toen van hun eerste elpee, simpelweg Fungus genaamd, een moderne versie van een oud Nederlands lied over de walvisvangst: Al die willen te kaap’ren varen, op single werd uitgebracht. Het nummer kwam tot hun eigen verrassing terecht in de Top 40. Aanleiding om meer elpees en singles uit te brengen. Echte hits kwamen er niet meer. Natuurlijk waren er de muziekpuristen die de aanpak van Fungus, met elektrische versterking en scherpe gitaarsolo’s, verguisde, maar goed, dat deden hun Angelsaksische collega-puristen ook toen Bob Dylan en Fairport Convention afstapten van het pure akoestische werk. Fungus zelf liet trouwens koeltjes weten nooit te hebben gepretendeerd volksmuziek te maken en zichzelf in de eerste plaats te zien als een popband. De groep trad in die jaren op bij Pinkpop en maakte tournees door Engeland en Zweden. (meer…)
Kasper Niehaus (Groningen, 29 oktober 1889 – Bergen, 29 april 1974) was een Nederlands kunstschilder, tekenaar, auteur, kunstcriticus, wandschilder en kunstverzamelaar, die tot de groep van de Bergense School wordt gerekend. Hij was als kunstcriticus verbonden aan het dagblad De Telegraaf en enkele magazines en schreef enige boeken op kunstgebied, onder meer over Daumier en Millet (1928), Gaugain en Rousseau (1928), W. Schumacher (1940) en Nederlandsche kunstenaar (1941). Over Moisej Kogan, waarvan gisteren een biografie is geplaatst, schreef hij in Elseviers Geïllustreerd Maandschrift (1934, jrg 44, pag. 76-78) een artikel onder de titel ‘Werken van den beeldhouwer Moissy Kogan’. Bij het artikel een aantal werken van Kogan. Meer werken van hem zijn te vinden op Artnet en The Moissey Kogan Catalog.
De thans vijftigjarige beeldhouwer Moïssy Kogan komt uit het wonderland der kunst, uit het Oosten: hij is geboren te Orguiew in Bessarabië. Hij behoort tot de begenadigde menschen, die een stuk klei van den grond opnemen en als zij het weer uit handen geven, is het bijna van zelf en als spelend een vorm, de vorm het nobel lichaam van een jong meisje geworden. Sinds tientallen jaren maakte hij kleine figuren en reliefs in z’n atelier te Parijs. De kleine, gemeubileerde hotelkamer, die hij vroeger jaren lang bewoonde en den stoel in het café du Dôme kon men in ernst niet zoo noemen; het was hoogstens een atelier voor den teekenaar. Maar daarna had hij een echt beeldhouwersatelier in de cité-Falguière, een afgelegen atelierwijk in Parijs. Kogan heeft veel technischen zin, hij werkt in velerlei aesthetisch materiaal, in steen en klei, in hout en metaal, met wol en zijde; hij maakt gesneden steenen en gemmen, weef- en borduurwerken, terra-cottas, munten en médailles. En daarnaast figuren of reliefs in hout, cement en brons, zwart- en roodkrijtteekeningen, houtsneden en droge naald-gravures: elke schoone stof beeft voor dezen kunstenaar en wordt door hem bezield met het leven der kunst, dat een goddelijk leven is. De weef- en borduurwerken die de meester maakte, behooren tot de beste versieringen van onzen tijd. Als allen wien het hierbij op edel materiaal en goede techniek aankwam, is hij hiervoor bij Aristide Maillol in de leer gegaan. Er zijn overigens betrekkelijk weinig werken van zijn hand. Veel is verloren gegaan. (meer…)
Moisej Kogan (Orhei, Moldavië, 24 mei 1879 – Auschwitz, 3 maart 1943) was een Joods-Russische beeldhouwer en graficus. Kogan werd geboren in het voormalige Bessarabië, dat destijds deel uitmaakte van Rusland, als zoon van een kleine Joodse zakenman. In 1889 nam hij in de Hongaarse kunstenaarskolonie Nagybánya les van de Hongaarse schilder Sim Hollósy. Hij verhuisde in 1903 naar München, waar hij eerst het Lehr- und Versuchs-Atelier für angewandte und frei Kunst bezocht en vervolgens bij Wilhelm von Rümann studeerde aan de Akademie der Bildenden Künste. In 1908 nam hij in Parijs deel aan de expositie van de Salon d’Automne. In München werd hij in 1909 lid van de expressionistische kunstenaarsvereniging Neue Künstlervereiniging München. Karl Ernst Osthaus uit Hagen bood hem een docentschap aan de kunstopleiding van het Folkwang Museum aan, maar Kogan hield het er niet lang uit. Op uitnodiging van Henry Van de Velde gaf hij kortstondig les aan de Kunstgewerbeschule Weimar (het latere Bauhaus zu Weimar) in Weimar. De rusteloze kunstenaar woonde afwisselend in München, Berlijn, Zwitserland en Parijs, waar hij na 1911 voornamelijk leefde. Vanwege die rusteloosheid werd hij wel omschreven als ‘de beeldhouwer zonder thuisland’. Hij was als weinig succesvol beeldhouwer en graficus werkzaam en illustreerde boeken met litho’s en houtsnedes. Kogan kreeg wel erkenning voor zijn werk van de beeldhouwers Auguste Rodin en Aristide Maillol en was jurylid van de Salon d’Automne, waarvan hij in 1925 werd gekozen als vicevoorzitter. In 1927 maakte de jonge Duitse beeldhouwer Arno Breker (Elberfeld, 19 juli 1900 – Düsseldorf, 13 februari 1991) een buste van zijn leermeester (zie hieronder), die dan al 48 jaar oud was. Arno Breker zou uitgroeien tot een zeer omstreden beeldhouwer omdat hij in hoge mate betrokken was bij de ontwikkeling van de zogenaamde ‘arische’ of ‘nationaalsocialistische’ kunst onder Hitlers Derde Rijk. Breker herinnerde Kogan later als een bescheiden man, die nooit enige jaloezie had ten opzichte van succesrijkere collega’s en steeds bleek hopen op de grote doorbraak. Daniel-Henry Kahnweiler, de man die Pablo Picasso onder zijn hoede nam, beschreven Kogan echter als een moeilijk kunstenaar, niet zozeer vanwege zijn karakter maar omdat Kogan zo langzaam werkte en erger, zijn werk nooit op de afgesproken tijd klaar had. Kahnweiler voegde eraan toe dat dit kunsthandelaren kopschuw maakte, want het is lastig de carrière van iemand te bevorderen als die persoon zelf in dit aspect niet betrouwbaar is. (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (36)
EERDERE AFLEVERINGEN
Dan, keren wij tot onze stoomboot terug! Eerst gaat het goed. Men komt vrolijk en luchtig, lustig, fris en vatbaar voor allerlei soort van genoegens aan boord. Men blijft op het dek totdat de stad waar men afvoer uit het gezicht verdwijnt. Men vindt het genoeglijk naar den linker of rechter oever uit te kijken. Dan gaat men tevreden naar beneden en vindt de kajuit heel mooi, heel gemakkelijk, de sofa alleruitmuntendst; het is een hele aardigheid zich op een vouwstoeltje te zetten. Men schikt zich in gezellige groepen; men bestelt ontbijt; men praat, men lacht, men heeft anecdoten, stads- en staatsnieuws; men speelt met belangstelling een partij schaak; men is op zijn gemak. Zoo is het begin. Maar een uur later, en gij ziet van tijd tot tijd dan dezen, dan dien het hoofd uit het luik steken en op dek komen, dit is de verveling nog niet; ’t is de ongedurigheid die haar voorafgaat. Men wil eens weten waar men in de wereld is; men wil in de lucht zijn; men wil de mooie gezichtspunten niet verbeuren; – men blijft een poosje boven, links en rechts en voor en achter kijkende; het twijfelziek gemoed vraagt: ‘Amuseer ik mij?’ De beurs antwoordt: ‘Ik wil het hopen.’
(meer…)
Jacobus Andreas Beekman (Delft, 17 augustus 1912 – Dordrecht, 8 juni 1945) was een Nederlandse verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog. Beekman was rooms-katholiek, gehuwd, vader van vier kinderen en woonachtig in de Van Baerlestraat in Dordrecht. In die plaats werkte als ingenieur bij de Meterfabriek (voluit: Maatschappij ter vervaardiging van gasmeters en toestellen voor gasfabrieken; deze uitgebreide bedrijfsnaam werd in de praktijk nooit gebruikt). De Meterfabriek was een metaalbewerkingsbedrijf dat vanaf 1858 in Dordrecht was gevestigd en zich na de opkomst van de lichtgasfabricage in het midden van de 19e eeuw bezighield met de reparatie van onderdelen zoals gasmeters. De Meterfabriek had een vooraanstaande positie binnen de Nederlandse gasbedrijven: zo’n 80% van de (munt)gasmeters kwam uit de Dordtse fabriek. Beekman was reserve-tweede-luitenant der Genie en tijdens de meidagen 1940 ingedeeld bij de Eerste Zoeklichtafdeling tegen luchtdoelen in de luchtverdedigingskring Amsterdam.In de loop van de oorlog raakte hij betrokken bij het verzet in zijn woonplaats. Zijn huis ging dienen als verzamelplaats van zijn Dordtse verzetsgroep.
Op 5 september 1944 werden plannen gesmeed om te komen tot de oprichting van de Binnenlandse Strijdkrachten als bundeling van de tot dan toe weinig samenwerkende eigenlijke verzetsgroepen in Nederland. Vooruitlopend daarop was in Dordrecht al een bundeling van de verzetsgroepen gerealiseerd. In de Wilhelminakerk werd in juni 1944 de oprichtingsvergadering gehouden van een nieuwe verzetsgroep. Deze verzetsgroep Paul was de bundeling van de diverse kleine clubjes die tot dan hun eigen koers voeren. Alle leden van die clubjes die te kennen gaven bereid te zijn oer te gaan tot gewapend verzet werden op papier overgeheveld naar de verzetsgroep Paul. Het clubje waarvan Beekman deel uitmaakte was er één van. (meer…)
Patti Smith (Chicago, 30 december 1946) is een Amerikaanse singer-songwriter en dichteres. Zij wordt beschouwd als een van de grondleggers van het punkgenre in New York. Vandaar ook haar bijnaam “The Godmother of Punk”. Haar werk is een fusie van rock en poëzie. In 2005 werd Smith benoemd tot Commandeur in de Franse Ordre des Arts et des Lettres door de Franse minister van cultuur en in 2007 werd haar naam toegevoegd in de Rock and Roll Hall of Fame in Ohio. Op 17 november 2010 won ze de National Book Award voor haar memoires Just Kids. In 2011 won Smith een Polar Music Prize. Smiths ouders waren Jehova’s getuigen en ze kreeg een strenge, religieuze en Bijbelgerichte opvoeding. In haar tienerjaren verliet ze deze organisatie omdat ze deze te beklemmend en te begrensd vond. Jaren later schreef ze in haar coverversie van het nummer Gloria van de band Them de zinsnede Jesus died for somebody’s sins, but not mine. In 1964 haalde ze haar diploma aan de highschool en ging aan de slag in een fabriek. Ze beviel op 26 april 1967 van haar eerste kind, een dochter, en koos ervoor het kind af te staan voor adoptie. In 1967 verhuisde ze naar New York, waar ze eerst een intense en tumultueuze had met de fotograaf Robert Mapplethorpe. Het koppel worstelde met armoede en Mapplethorpe met zijn eigen seksualiteit. Toch beschouwt Smith Mapplethorpe als een van de belangrijkste personen in haar leven en in haar biografie verwijst ze naar hem als ‘the artist of my life’ Mapplethorpes foto’s van Smith werden later covers voor de albums van de Patti Smith Groups. Patti en Robert bleven vrienden tot aan Mapplethorpes dood in 1989. In 1969 vertrok Smith met haar zus naar Parijs en ging er aan de slag als straatkunstenares. Toen ze terugkeerde naar New York woonde ze samen met Mapplethorpe in Hotel Chelsea. De jaren daarop bracht ze door met schilderen, schrijven en acteren. Ze was ook korte tijd popjournalist en vanaf 1974 ging ze zelf muziek maken. Een jaar later nam ze haar eerste elpee (Horses) op, een mengeling van punkrock en gesproken poëzie. De sobere foto op de platenhoes, genomen door Mapplethorpe, is ondertussen een klassieker op het gebied van popfotografie. Een val in een vijf meter diepe orkestbak, Smith danste per ongeluk het podium af, dwong tot een langdurige rustperiode, waarna in 1979 de elpee Wave uitkwam. Minder succesvol, maar vanwege de nummers Frederick en Dancing Barefoot nog steeds mijn favoriet. Vanaf de jaren tachtig was het een hele tijd stil rondom Smith, maar vanaf 1995 wisten vrienden als Bob Dylan haar weer te inspireren om opnieuw te gaan optreden en platen op te dwingen. De rest van haar carrière is uitgebreid op Wikipedia na te lezen. Van het album Twelve (2007) haar versie van Dylan’s Change of the Guards. (meer…)
Jacques Perk (Dordrecht, 10 juni 1859 – Amsterdam, 1 november 1881) was een dichter, die al op 22-jarige leeftijd door een longaandoening overleed, maar ondanks dat korte leven een belangrijke plaats inneemt in de vaderlandse literatuurgeschiedenis. Een uitgebreide biografie van Jacques Perk is hier eerder verschenen en ook is een drietal gedichten uit de Mathilde-cyclus hier gepubliceerd. Die gedichten verschenen postuum in 1882 onder de wat fantasieloze titel ‘Gedichten’, nadat Willem Kloos zich intensief met de inhoud had bemoeid en er een inleiding voor produceerde die de geschiedenis is ingegaan als het ‘poëtisch programma van Tachtig’. Perk en Kloos maakte kennis met elkaar op 15 mei 1880 in de Kalverstraat te Amsterdam. Perk sprak Kloos, die een jaar hoger op dezelfde HBS had gezeten en al gedichten had gepubliceerd, aan met de mededeling dat hij ook gedichten maakte. Kloos vroeg en kreeg die te zien en ging ermee aan de slag. Het leidde kortstondig tot een dichterlijke vriendschap, hoewel het vermoeden bestaat dat het wat Kloos betreft daarbij niet had hoeven te blijven. In april 1881 kwam het tot een breuk tussen hen beiden. Toen had Kloos er echter ook al voor gezorgd dat Carel Vosmaer, de gezaghebbende redacteur van De Spectator, in het dichtwerk van Perk geïnteresseerd was geworden. Na die gedichten heeft Perk nog een laatste gedicht geschreven, Iris.
Iris is een figuur uit de Griekse mythologie. Zij is de boodschapster van de goden en tevens de personificatie van de regenboog. Wanneer de godin Iris een boodschap van hemel naar aarde brengt, verschijnt volgens de Griekse mythologie als brug een regenboog. Iris zou een dochter van de zeegod Thaumas en de Oceanide Elektra zijn. Dat zij de dochter van een zeegod genoemd wordt, laat zich hieruit verklaren dat bij de Grieken de regenboog uit zee scheen op te stijgen. Als boodschapster van de goden, maakten vooral Zeus en Hera gebruik van haar diensten; later was zij de dienares van Hera alleen. Haar snelheid is verbazend; evenals de hagel of de sneeuw die uit de wolken neerstort, snelt zij van het ene uiteinde van de wereld naar het andere, zelfs tot op de diepste bodem van de zee en tot in de diepte van de onderwereld, om de bevelen van de goden ten uitvoer te brengen. In de literatuur wordt ze vanwege haar grote snelheid, vaak Iris ‘met de gouden vleugels’ genoemd. Ook beeldende kunstenaars versierden haar beelden met vleugels, zodat het moeilijk zou zijn haar te onderscheiden van Nikè als Iris niet de herautstaf (de caduceus) in de hand had. Op sommige beelden draagt ze in haar hand een kam, want zij zou ook degene zijn die het water aan de wolken toevoerde. Een afzonderlijke verering van Iris is er nooit geweest. Meestal werd aan haar gedacht als een jonkvrouw die niks wil weten van het huwelijk. Soms echter is er sprake van haar verbintenis met Zephyros (een van de vier winden en de personificatie van de westenwind), waaruit volgens enkele verhalen Eros zou gesproten zijn.
(meer…)
Jean-Léon Gérôme (Vesoul, 11 mei 1824 – Parijs, 10 januari 1904) was een Frans schilder en beeldhouwer. In 1865 werd Gérôme verkozen als lid van het Institut de France. Hij stierf op 79-jarige leeftijd en werd begraven op het Cimetière de Montmartre. Hij weigerde mee te gaan in het door Monet en Manet begonnen impressionisme en trachtte vast te houden aan de traditie van het Franse neoclassicisme. Veel van zijn werk ademt een historische, oriëntalistische sfeer. In Odalisken 16 (een schilderij van een bad in een Turkse harem, uit 1876) en Odalisken 17 (‘La grande piscine à Bursa’, uit 1885) zijn al twee van zijn oriëntalistische werken getoond. Dit Moors bad stamt uit 1870 en opnieuw schildert Gérôme met grote precisie een intiem beeld van een vrouw die in een Turkse harem een bad neemt, daarbij geholpen door een zwarte eunuch. Een tafereel dat de schilder zo goed als zeker nooit zelf zal hebben aanschouwd, althans niet in een Turkse harem, maar dat geheel aan zijn fantasie is ontsproten en voldeed aan de toenmalige criteria voor een oriëntalistisch schilderij. Met dergelijke schilderijen was Gérôme eind van de negentiende eeuw in die stroming commercieel de succesvolste schilder geworden. De roodharige slavin moet waarschijnlijk een tot slaaf gemaakte vrouw voorstellen uit de Kaukasus, indertijd een verre uithoek van het grote Osmaanse Rijk. (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (35)
EERDERE AFLEVERINGEN
De stoomboot, zei ik tot mij-zelven, en ik nam een plaats van Rotterdam tot Nijmegen, zal alles verbeteren en overtreffen; zij zal mij met de middelen van vervoer en met het reizen en trekken verzoenen; de snelle, de ruime, de gemakkelijke, de sierlijke, de gezellige, de rijke stoomboot! Is zij niet een vlottend eiland van genoeglijkheden, een betoverd stroompaleis, een hemel te water? Nu ja: het is een drijvend koffiehuis, zegt men wel. Voor kleine afstanden niets gelukkiger dan een stoomboot. Maar het is voor de grote, dat men haar nodig heeft. Zeg niet: men is er zo goed als tehuis. ’t Is waar, men zit er op brede banken met zachte kussens, aan gladde tafels, men kan er alles krijgen wat men verlangt, al doen wat men begeert. Maar die korten schok, als van een paard dat hoog draaft, die gemengde stank van olie en steenkolen, de duurte der verkwikkingsmiddelen, de aanmatigingen van den hofmeester, het slechte eten en de verveling: dit alles heeft men tehuis niet. Ik zei verveling – want waar ter wereld ontmoet men meer mensen, die voor hun pleizier reizen, dan op een stoomboot? en wat is vervelender dan hun gezelschap?
(meer…)
De wereld heeft altijd al vol territoriale geschillen gezeten en in deel 1 zijn hieraan wat inleidende woorden besteed en in deel 2 is een onderverdeling conflictgebieden in historisch niet-erkende staten, niet-erkende staten, micronaties en betwiste gebieden. Dat is een te lange lijst om in zijn geheel te bespreken zodat noodgedwongen een beperking moet worden ingebouwd. Er is daarbij gekozen voor het uitgangsprincipe dat minimaal een Europees land bij het conflict moet zijn betrokken, dat het om staten moet gaan uit het recente verleden en dat wordt geconcentreerd op de betwiste grondgebieden. Vanaf deel 6 begonnen worden met het eerste van de betwiste grondgebieden, namelijk Hermansisland dat door Canada en Denemarken (namens Groenland) wordt geclaimd. Al die territoriale geschillen hoefden gelukkig niet altijd via oorlog of ander geweld te worden opgelost. Er zijn in de loop der tijden wel zinvolle oplossingen voor territoriale geschillen gevonden, zoals het bestempelen van een gebied tot niemandsland, het inrichten van een neutrale zone en het oprichten van een condominium. In dit blog het begrip Niemandsland. De wereld heeft altijd al vol territoriale geschillen gezeten, maar die hoefden gelukkig niet altijd via oorlog of ander geweld te worden opgelost. Er zijn in de loop der tijden wel zinvolle oplossingen voor territoriale geschillen gevonden, zoals het bestempelen van een gebied tot niemandsland, het inrichten van een neutrale zone en het oprichten van een condominium. In deel 3 is het begrip Niemandsland besproken, in deel 4 het begrip Neutrale Zones en in dit blog het begrip Condominium.
Een condominium is een ‘staat van gedeelde soevereiniteit’, wat als staatsvorm een zeldzaam fenomeen is en over het algemeen ook zeer instabiel is. In het verleden heeft de wereld veel condominia gekend. Ook Nederland en België hebben ook een condominium gekend: het ministaatje Neutraal Moresnet, vaak kortweg Moresnet genaamd. Het was een dwergstaatje met een oppervlakte van 344 hectare (ter vergelijking, dat is ongeveer twee keer zo groot als het huidige dwergstaatje Monaco). Het lag ongeveer zeven kilometer ten zuidwesten van Aken en vlak onder Vaals en was ruim een eeuw lang een vrijbuitersplaats, met een wild leven vol smokkel, drank en prostitutie. Moresnet stond van 1816 tot 1919 onder formeel Nederlands-Pruisisch, vervolgens Belgisch-Pruisisch en Belgisch-Duits gezag. Toen in 1839 België onafhankelijkheid werd en Limburg bij Nederland werd gevoegd, ontstond op de Vaalserberg een vierlandenpunt. Pas toen in 1920 Moresnet ophield te bestaan ontstond in Vaals het Drielandenpunt, dat iedereen kent. Op een eerder blog is uitgebreid ingegaan op de geschiedenis van Neutraal Moresnet. (meer…)
De wereld heeft altijd al vol territoriale geschillen gezeten en in deel 1 zijn hieraan wat inleidende woorden besteed en in deel 2 is een onderverdeling conflictgebieden in historisch niet-erkende staten, niet-erkende staten, micronaties en betwiste gebieden. Dat is een te lange lijst om in zijn geheel te bespreken zodat noodgedwongen een beperking moet worden ingebouwd. Er is daarbij gekozen voor het uitgangsprincipe dat minimaal een Europees land bij het conflict moet zijn betrokken, dat het om staten moet gaan uit het recente verleden en dat wordt geconcentreerd op de betwiste grondgebieden. Vanaf deel 6 begonnen worden met het eerste van de betwiste grondgebieden, namelijk Hermansisland dat door Canada en Denemarken (namens Groenland) wordt geclaimd. Al die territoriale geschillen hoefden gelukkig niet altijd via oorlog of ander geweld te worden opgelost. Er zijn in de loop der tijden wel zinvolle oplossingen voor territoriale geschillen gevonden, zoals het bestempelen van een gebied tot niemandsland, het inrichten van een neutrale zone en het oprichten van een condominium. In deel 3 is het begrip Niemandsland besproken, in dit blog het begrip Neutrale Zones
Neutrale Zones Saoedi-Arabië, Koeweit en Irak
Eind negentiende eeuw was de Arabische regio in handen van het Ottomaanse rijk, maar Groot-Brittannië was al in de regio rond de stad Koeweit doorgedrongen. In 1899 werd Koeweit een Brits protectoraat. Tussen 1911 en 1913 volgde overleg tussen Groot-Brittannië en het Ottomaanse rijk, maar door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog leidde de overeenstemming nooit tot een ondertekend en geratificeerd verdrag. De onafhankelijkheid van Koeweit groeide, maar het land bleef onder Britse protectie. De grenzen van het emiraat werden bepaald vanuit de stad Koeweit, van waaruit een eerste cirkel op 40 mijl afstand van het centrum werd getrokken. Een tweede grotere cirkel gaf de grenzen aan van het autonoom provinciaal district Koeweit binnen het Ottomaanse rijk. Tegen het einde van de oorlog kende Koeweit grote economische problemen doordat de Britten de haven hadden geblokkeerd om de bevoorrading van het Turkse leger te verhinderen. Na de oorlog moest het emiraat Koeweit veelvuldige aanvallen door bedoeïenen uit Nadjd afslaan. De saoedie’s wilden hun gebied uitbreiden ten koste van Koeweit, maar slaagde daar pas aan de onderhandelingstafel echt in. (meer…)
Athens Creek is an Americana roots band out of Southeast Michigan. They have a strong emphasis on male/female vocal harmony and a versatile sound that sways from soft and melodic to punchy and rhythmic. Created as a folk/rock/country cover band in 2014, they’ve adopted those sounds to create an explosively unique and original sound. Athens Creek has been defined as an excellent blend of Modern and Classic, and the perfect listening band for all ages. Taylor Haring and Nate Jones are the driving force behind the band and its success. Taylor Haring: A classically trained, powerhouse vocalist with a love for country; will absolutely blow you away with Underwood and Lovato-esque vocal runs. A pianist, praise and worship leader, and career musician; it’s no wonder TV’s American Idol invited her to Hollywood in back-to-back seasons; Nate Jones: A ten year industry performer and songwriter, is the lyricist and male counterpart to Haring. With Johnny Cash lows, and a “Silver-Bullet” grit, Jones brings a true Detroit Rock-N-Roll attitude and sound. With lyrics that focus toward overcoming obstacles and being the best You that You can be. Athens Creek is a true inspiration; A powerful and enjoyable combination of sound. (Info: https://www.athenscreekmusic.com) (meer…)
Gisteren aandacht geschonken aan de historische ontwikkeling van het Linthorst Homankanaal. Hieronder eerst een beschrijving die een kleine twintig jaar geleden over het kanaal werd geplaatst in De Volkskrant, als onderdeel van een serie columns over bijzondere waterwegen. Daaronder een kleine fotografische sfeerimpressie van het kanaal.
Het VAM-kanaal
Op gewone wegenkaarten staat het VAM-kanaal niet. Wie zou er ook iets te zoeken hebben? Het is eigendom van de Vuilafvoermaat-schappij (VAM), een kanaal van hooguit 2,5 kilometer lang. En wie er toch heen wil, hoeft in de buurt van Wijster maar te zoeken naar een berg in het vlakke land. Daar is de VAM, daar begint het kanaal. In 1931 groef de VAM een eigen doorvaart naar het Linthorst Homankanaal. Vandaar voeren de schepen diep het Drentse kanalennet op om de begeerde compost – gemaakt van Haags huisvuil – naar de schrale akkers op de afgegraven veengronden te brengen. Inmiddels is de VAM uitgegroeid tot een afvalgigant, de compost gaat per trein het hele land door, en op het kanaal vaart al zo’n dertig jaar geen schip meer.
Het terrein om de VAM is nieuw aangeplant, op de afvalberg weiden schapen. De weg wordt versperd door een heuphoog wit hek dat op een landgoed thuishoort. Het bordje verboden toegang art. 461 W.v.S. lijkt ook niet echt op zijn plaats. Een asfaltweggetje voert naar de top. Het uitzicht wordt steeds weidser, de stank steeds adembenemender, een mengeling van riool, rotting en gas. Boven is de bron te zien, een enorme vuilberg, als een afgraving, honderden zeemeeuwen zwermen er krijsend rond. Ondanks de verboden toegang spreekt een helder blauw bord bezoekers toe: ‘U bevindt zich op het hoogste punt van de provincie Drenthe. 56 Meter boven zeeniveau, 40 meter boven maaiveld.’ Wat aardig van de VAM, denk ik, hier is vast een recreatiegebied gedacht. Later hoor ik dat het een kwestie was van ‘voor wat hoort wat’. De VAM mocht de stortplaats verhogen, als ze zo’n 130 hectare bos-, erf- en wegbeplanting zou aanbrengen op en om de berg. (meer…)
In Nederland werd vanaf de jaren twintig van de twintigste een groot aantal werkverschaffingsprojecten opgezet. In de werkverschaffing kregen de werklozen geen echte baan aangeboden, maar werden ze door de overheid verplicht om in grote werkploegen ongeschoold werk uit te voeren, bijvoorbeeld het ontginnen van een hoogveengebied of het graven van kanalen. Dit alles gebeurde met schop, kruiwagen en kiepkar. De werkverschaffing was omstreden, en niet ten onrechte want het kan met een gerust hart worden beschouwd als een vorm van uitbuiting. Deze gedachtegang hoe met werklozen moet worden omgegaan, leeft overigens in liberale kringen in ons land onverdroten verder. Het werk binnen de werkverschaffingsprojecten was zwaar: de werkweken bedroegen gemiddeld zo’n 50 uur, de omstandigheden waren erbarmelijk slecht en het loon was maar net genoeg om met een gezin rond te komen. In 1939 verdiende iemand in de werkverschaffing 14 tot 17,50 gulden per week (omgerekend naar 2020 tussen de € 150,00 en € 200,00). Met de schop werd bijvoorbeeld in Nijmegen het Goffertpark en het NEC-stadion aangelegd, reden voor de Nijmeegse bevolking om het decennialang de ‘bloedkuul’ te noemen. Een naam die in de volksmond nog steeds niet is vergaten. In de nabijheid van de projecten liet de overheid vaak zogenoemde ‘werkkampen bouwen, waar de tewerkgestelden woonden. Alleen zaterdagavond en zondag konden zij thuis zijn.’ Veel van deze werkkampen werden overigens door de Duitsers in de eerste jaren van de bezetting gebruikt als Joodse werkkampen, tot ze in oktober in één nacht werden overgebracht naar Westerbork. Werklozen die weigerden of zij die het werk niet konden volhouden, kregen geen steun en waren aangewezen op de armenzorg, wat in die dagen als een blamage werd gezien. Veel werkverschaffingsprojecten werden uitgevoerd onder leiding van de Nederlandse Heidemaatschappij; zover mij bekend heeft de Heidemij nooit excuses aangeboden voor deze dwangarbeid maar maakt ze nog steeds goede sier met deze projecten. (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (34)
EERDERE AFLEVERINGEN
De Slapers staan bij mij op de laagste, de minst schuldige trap van overlast. Hun onaangenaamheid is voor drie vierde negatief. Maar, ziet ge, zij snorken somtijds; – en hatelijk zijn zij, als men ze voorbij moet met in- en uitgaan op de pleisterplaatsen, – en eindelijk, ze worden hoe langer hoe breder! Hun posteriores, hun ellebogen, hun knieën, alles zet zich uit; – en ik heb gereisd met slapende passagiers, die zich op een tocht van nog geen vier uren tot het dubbel van hun omtrek hadden uitgebreid. Voor het overige moet ik hen wel dragelijk vinden, aangezien ik de meesten tijd de eer heb tot hun klasse te behoren. – Volgen de Rokers! Daar was een tijd, mijne vrienden! maar toen waren de Goudse pijpen nog fatsoenlijk, en de blikken sigaar-kokers en zilveren pijpjes nog in de mode; dat geen welopgevoed man, geen commis-voyageur, geen kwajongen zelfs (dat wel het onbeschaamdste slag van wezens is!) een blad tabak zou hebben aangestoken, zonder eerbiedig te vragen: ‘Zal het niemand’ of althans: ‘Zal het de dames niet hinderen?’ Hoe ook binnen ’s kamers aan de pijp (die nu eenmaal de toenaam van ‘vaderlandse’ verkregen had) verslaafd, buiten ’s huis rookte men niet dan bij gedogen en goedkeuring met algemene stemmen en, mocht men die wegdragen, men maakte er met kiesheid gebruik van; men rookte met zekere bedachtzaamheid, kleine wolkjes! (meer…)
Dordtse verzetshelden wisten in januari 1945 koerierster Lenie Dicke uit een strengbewaakte gevangenis te bevrijden. Maar de actie kwam de familie Dicke duur te staan. Een reconstructie van een riskante gevangeniskraak.
Woensdag 3 januari 1945 – De inval: Het is enkele dagen na Nieuwjaar, de bel gaat. Niets vreemds, want de familie Dicke krijgt veel bezoek over de vloer. Legaal én illegaal. ‘De bel stond nu eenmaal nooit stil’, aldus opgetekend uit Lenies mond. ‘Onbevangen ging ik zelf opendoen.’ Als ze de deur opent, staan er twee automatische pistolen op haar hoofd gericht. ‘Ze zochten ein schwarzes Mädchen. Ik begreep onmiddellijk dat het hen om Truus (Trix Brouwer) te doen was.’
Truus was koerierster in het verzet en een goede vriendin van Lenie. Ze is die dag ‘toevallig’ niet aanwezig. ‘Hände hoch! An der Wand! Schnell!’, tieren de Duitsers. De hele familie, die nog aan de eettafel zit, staat in een mum van tijd overeind. Lenie wordt meegenomen naar het hoofdkantoor van de Duitse Sicherheidsdienst (SD) aan de Singel. Op het kantoor wordt ze verhoord door de Gestapo. Carol Neumann, hoofd van de Dordtse Gestapo, wil alles van haar weten. Dat gaat niet zonder geweld. ‘Neumann sloeg haar in het gezicht of stompte haar met zijn vuist’, blijkt uit zijn eigen memoires. Hij sloot Lenie enige tijd op in een kast om haar tot spreken te dwingen. Alle details wilde hij weten. Waar werden de illegale blaadjes gedrukt? Wie kende Lenie nog meer uit de ondergrondse? Hoe kwam ze aan bonkaarten? Waren er wapens? Hoeveel en waar? Het verhoor gaat de hele dag door, tot ze uiteindelijk naar de gevangenis aan de Doelstraat wordt gebracht. (meer…)
De wereld heeft altijd al vol territoriale geschillen gezeten en in deel 1 zijn hieraan wat inleidende woorden besteed en in deel 2 is een onderverdeling conflictgebieden in historisch niet-erkende staten, niet-erkende staten, micronaties en betwiste gebieden. Dat is een te lange lijst om in zijn geheel te bespreken zodat noodgedwongen een beperking moet worden ingebouwd. Er is daarbij gekozen voor het uitgangsprincipe dat minimaal een Europees land bij het conflict moet zijn betrokken, dat het om staten moet gaan uit het recente verleden en dat wordt geconcentreerd op de betwiste grondgebieden. Vanaf deel 6 zal worden begonnen met het eerste van de betwiste grondgebieden, namelijk Hermansisland dat door Canada en Denemarken (namens Groenland) wordt geclaimd. Al die territoriale geschillen hoefden gelukkig niet altijd via oorlog of ander geweld te worden opgelost. Er zijn in de loop der tijden wel zinvolle oplossingen voor territoriale geschillen gevonden, zoals het bestempelen van een gebied tot niemandsland, het inrichten van een neutrale zone en het oprichten van een condominium. In dit blog het begrip Niemandsland.
Een niemandsland of neutrale zone is een (grens)gebied dat aan niemand toebehoort. Bij grensovergangen is bijna altijd sprake van twee verschillende grensposten, wat betekende dat men eerst via de ene grenspost het land verliet en bij de tweede grenspost het andere land binnenging. Het gebied tussen beide grensposten geldt dan als niemandsland. Het betekent dat de grensposten nooit precies op de grens staan maar altijd een eindje verderop. Eigenlijk zou dat niet nodig moeten zijn (met de invoering van Schengen is dit overigens in de Europese Unie grotendeels het geval), maar werd het nooit als plezierig ervaren dat beide grenswachten naast elkaar stonden. Soms werd het ook niet toegestaan om zich, persoonlijk of zakelijk, erg dicht aan de grens te vestigen. Veel mensen wilden dat zelf trouwens ook niet omdat men bij een gewapend conflict erg snel klem kwam te zitten tussen twee strijdende partijen. (meer…)
Five Hand Reel was een Schots-Engels-Ierse band uit het eind van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Zij experimenteerden met de traditionele Schotse en Ierse folkmuziek met electrische rock-arrangementen. De medewerkers waren: Dick Gaughan, Bobby Eaglesham, Tom Hickland, Barry Lyons en Dave Tulloch. Oorspronkelijk werd Five Hand Reel in 1974 gevormd uit de restanten van de Engelse electric folkband Spencer’s Feat. Toen hun violist Chuck Fleming die band in 1975 verliet, werd hij vervangen door de Schotse zanger en gitarist Dick Gaughan (Glasgow, 17 mei 1948). Gaughan bracht de eerste tijd van zijn leven door in Rutherglen (South Lanarkshire); later verhuisde het gezin waarin hij opgroeide naar Leith, een haven aan de rand van Edinburgh, waar zijn vader vandaan kwam. Zijn moeder sprak Gaelic en had in 1930 een zilveren medaille gezongen door haar Gaelic-songs. Gaughan zelf zou de taal nooit echt vloeiend spreken, maar zong er wel in. Al op de leeftijd van zeven ging Gaughan gitaar spelen. Op jonge leeftijd ong hij in de folkclubs van Edinburgh; in 1970 werd hij beroepsmuzikant en speelde voornamelijk traditionele liederen op een akoestische gitaar. Hij schreef nu zijn eigen nummers. Hij maakte een soloalbum voordat hij bij The Boys of the Lough ging zingen en gitaarspelen op hun debuutalbum in 1972.In 1975 voegde hij zich dus bij Five Hand Reel, die werkte in clubs, op folkfestivals en toerden in Engeland en Noord-Europa. De band maakte drie lp’s: Five Hand Reel (1976), For A’ That 1977) en Earl O’Moray (1978). In 1978 verliet Gaughan de band en werd vervangen door gitarist en zanger Sam Bracken uit Belfast. Dat zou niet lang duren, want kort daarna werd de groep opgeheven en begonnen verschillende leden een solocarrière. Bobby Eaglesham overleed 14 oktober 2004. Gaughans soloalbums van de jaren tachtig vallen terug op de akoestische stijl waarin hij was begonnen. Van hun tweede lp: P stands for Paddy. (meer…)
Frans van den Muijsenberg / 26 augustus 2015, Weimar
Op 1 juli 1903 was in Montgeron, een voorstadje van Parijs, de eerste Tour de France van start gegaan. Van de zestig renners die gestart waren, zouden uiteindelijk 21 man op 19 juli de eindmeet in Ville-d’Avray halen. Die eerste Tour de France had een eigenaardige organisatie. Niet vreemd, want het was een enorm organisatorische en financieel waagstuk om een dergelijke ronde op te zetten en ook nog maar de vraag of voldoende malloten konden worden gevonden voor de monsterachtige ritten over de onverharde wegen. Dat leek nog niet mee te vallen, want een paar dagen voor de start was het aantal inschrijvingen minimaal. Men verzon toen de list dat renners ook voor maar een paar ritten konden inschrijven en ook werd het toegestaan dat iemand die was uitgevallen en dus niet meer meedeed voor het algemeen klassement, de eerstvolgende etappe weer rustig op de fiets kon stappen om mee te strijden voor de dagprijzen. Dat alles had tot gevolg dat op de officiële lijst van deelnemers maar liefst 102 namen staan. Er zouden 78 renners hebben ingeschreven met de ambitie het gehele parkoers te gaan afleggen. Toen puntje bij paaltje kwam, ontbraken op de vroege ochtend van 1 juli 1903 achttien man op het appel. In onderstaande lijst de nummers 61 t/m 78. Daaronder een opvallende naam, namelijk de latere tweevoudig Tourwinnaar Lucien Petit-Breton (1907-1908) Blijkbaar was hij in 1903 nog niet zo overtuigd van zijn capaciteiten. Maar er stonden dus toch nog zestig dapperen ( de nummers 1 t/m 60) aan het vertrek, waarvan we in vorige blogs al vijftien man de revue hebben laten passeren: de Belgen Marcel Kerff, Julien Lootens, Aloïs Catteau en Jules Salés, de Italiaanse Fransman Rodolfo Müller, de Duitser Josef Fischer en het Zwitserse kwartet Anton Jaeck, Charles Laeser, Marcel Lequatre en Paul Mercier, de Italiaan Emile Torisani, de Duitser Ludwig Barthelmann, de latere Luxemburgse Tourwinnaar François Faber en de Fransen Edouard Wattelier en Eugène Christophe. En dan was er nog het eigenaardige gezelschap van mannen, waarvan er twee (de nummers 79 en 80) die twee etappes meededen en de grotere groep (de nummers 81 t/m 102) die maar één etappe vertrokken en bijna zonder uitzondering niet in de eindrangschikking van die dag voorkomen ofwel er voortijdig de brui aan gaven. (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (33)
EERDERE AFLEVERINGEN
Men is bezig in mijn vaderland spoorwegen aan te leggen. Het heeft lang geduurd eer men er toe komen kon. De plannen varen bij ons te lande altijd nog met de trekschuit; de lijn breekt wel zesmaal eer zij hun bestemming bereiken: eindelijk komen zij er toch; maar hemel! wat duurt het lang eer de bagage aan wal en te huis is; eer de koperen stoof en de schansloper en de parapluie aan de kruier zijn terhand gesteld. Wat mij betreft, ik ben een Hollander van ouder tot ouder, maar ik heb, bij andere onvaderlandse ondeugden, een recht onhollands ongeduld; schoon ik mijzelf het recht moet doen te verklaren dat er niemand zijn kan, die met meer kalmte dan ik een lieve vrouw een streng breikatoen of zijde helpt uit de war maken. Trouwens, dat is ook geheel iets anders. Voor al wat doen is heb ik het meest mogelijke geduld; voor langzaam doen heb ik eerbied; maar niet doen verveelt mij verschrikkelijk; ik kan niet wachten; geen lijdelijkheid! Het leven is er te kort en mijn bloed te gauw voor. ‘Festina lente!’ Recte, sed festina! – Wat in ’t bijzonder de spoorwegen aangaat: ik zit er sedert jaren pal op te wachten; niet omdat ik er een commercieel of financieel belang bij heb; niet omdat ik er een weddenschap over heb aangegaan; maar alleen omdat er tot nog toe geen middel van vervoer bestaat, dat mij bevalt, zoo niet eigen rijtuig en postpaarden, waar ik, om voor mij zeer gewichtige redenen, slechts zelden gebruik van kan maken.
(meer…)
De wereld heeft altijd al vol territoriale geschillen gezeten en in deel 1 zijn hieraan wat inleidende woorden besteed. Er kan een onderverdeling conflictgebieden gemaakt worden in historisch niet-erkende staten, niet-erkende staten, micronaties en betwiste gebieden. De lijst is te lang om in zijn geheel te bespreken zodat noodgedwongen een beperking moet worden ingebouwd. Er is daarbij gekozen voor het uitgangsprincipe dat minimaal een Europees land bij het conflict moet zijn betrokken, dat het om staten moet gaan uit het recente verleden en dat wordt geconcentreerd op de betwiste grondgebieden. Veel van onderstaande landen/gebieden zullen dan ook niet worden besproken, maar er blijft gelukkig genoeg te genieten over. Vanaf deel 6 begonnen worden met het eerste van de betwiste grondgebieden, namelijk Hermansisland dat door Canada en Denemarken (namens Groenland) wordt geclaimd.
De historische niet-erkende staat betreft staten die in het verleden naar erkenning hebben gestreefd, maar daar niet in zijn geslaagd en nu onderdeel zijn van een andere erkende staat: Republiek Acre, Republiek Ararat, Republiek van de Aras, Koninkrijk Araucanië en Patagonië, Republiek Bergachtig Armenië, Republiek Biafra, Bophuthatswana, Ciskei, Duitse Rijk 1848/1849, Finse Democratische Republiek, Finse Socialistische Arbeidersrepubliek, Vrijstaat Flessenhals, Itsjkerië, Italiaanse Sociale Republiek, Karpato-Oekraïne, Katanga (land), Koninkrijk Koerdistan, Republiek van de Krim (land), Onafhankelijke Staat Kroatië, Mantsjoekwo, Martyazo, Republiek Rhodesië, Republiek van Servisch Krajina, Transkei, Unie van Erfurt, Republiek Užice, Venda (thuisland). (meer…)
De wereld heeft altijd al vol territoriale geschillen gezeten. Geschillen die heel vaak te herleiden zijn naar het proces van kolonisering van de wereld door de West-Europese landen, later gevolgd door Noord-Amerikaans staten. Daar horen fraaie filosofische en theologische ‘oplossingen’ bij, zoals het begrip terra nullius en het principe van vreedzame kolonisatie, om de veroveringen te legitimeren. Er zijn in de loop der tijden wel zinvolle oplossingen voor territoriale geschillen gevonden, zoals het bestempelen van een gebied tot niemandsland, het inrichten van een neutrale zone en het oprichten van een condominium. Maar er bleven er legio over waarover tot op de dag van vandaag wordt gediscussieerd, vergaderd en in de rechtbank bijeen wordt gekomen. Want ook anno 2020 is er nog een gigantische lijst aan conflicten tussen staten onderling, afscheidingsbewegingen (al dan niet grensoverschrijdend), staten die geen of slechts een gedeeltelijke erkenning op het wereldtoneel hebben en gebieden die door verschillende staten betwist worden.
Het Handvest van de Verenigde Naties stelt: ‘Alle lidstaten zullen zich in hun internationale relaties onthouden van de dreiging met of het gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van elke staat of op welke wijze dan ook, die niet consistent is met de Doelen van de Verenigde Naties.’ Het internationale recht spreekt zich dus duidelijk uit tegen het gebruik van geweld door een staat om daarmee gebied van een andere staat te annexeren. Anno 2020 is de wereld echter nog steeds vergeven van de gebieden waarover door minimaal twee staten een territoriaal geschil bestaat over het bezit en/of bestuur van een bepaald gebied. (meer…)
Rob Hoeke (Haarlem, 9 januari 1939 – Krommenie, 6 november 1999) was een Nederlandse zanger-pianist-songwriter, die bekendheid verwierf door begin jaren 1960 vier keer achter elkaar de tweede plaats in het Loosdrecht Jazz Concours te halen. Daarnaast door zijn deelname in de groepen The Rob Hoeke Rhythm & Blues Group en Rob Hoeke’s Boogie Woogie Quartet. In de jaren 1960 nam hij een promotieplaat op met de Philips Philicorda, een elektronisch orgel. De formaties van Rob Hoeke kenmerkten zich door veeltallige wisselingen van de bezetting. Bekende titels van Rob Hoeke zijn Drinking on My Bed (nr. 11 in 1968), Down South (nr. 8 in 1970), Margio (nr. 15 in 1966), What is Soul, When People Talk, Double Cross Woman en Gettin’ Higher. Ongelukkigerwijs moest hij in 1974, na een poging een kleine reparatie aan zijn auto uit te voeren, twee vingers missen. Overigens had Rob Hoeke buiten de muziek veel belangstelling voor techniek. Hij had een opleiding autotechniek gevolgd aan het IVA Driebergen en hij haalde daarnaast zijn vliegbrevet. Rob Hoeke trad ook veel in het buitenland op, waaronder in Zweden, Duitsland, België, VS, Canada en Denemarken. De single What Is Soul wordt in 1967 ook in Engeland uitgebracht. In 1977 neemt Rob Hoeke het album Two of a Kind op met Alan Price. Rob Hoeke overleed in 1999 na een kort ziekbed aan de gevolgen van maagkanker. Vlak voor zijn dood gaf hij in café Langs de Lijn in Bussum nog een afscheidsconcert waar veel bevriende muzikanten optraden. Onder hen waren Herman Brood, Jan Akkerman en collega-pianisten Eric-Jan Overbeek, Jaap Dekker, Henk Pepping en Gerbren Deves. Ook zijn zoons Ruben en Eric Hoeke traden hier op. Ruben heeft zijn eigen band, de Ruben Hoeke Band. (Bron: Wikipedia) (meer…)
Ferry van der Vinne (Haarlem, 19 juli 1886 – onbekend, 15 november 1947) verhuisde als jongen van Haarlem naar Apeldoorn om er naar de hbs te gaan. Hij was te jong om lid te worden van Robur et Velocita, opgericht op 6 mei 1882 en daarmee de oudste club van Gelderland en op vier na de oudste Nederlandse clubs. Slechts zeven clubs waren ouder, waarvan er momenteel nog vier nog steeds spelen. Zoals Kees van der Waerden in zijn boek over het ontstaan van het Nederlandse voetbal aantoonde is niet zoals nog steeds ten onrechte wordt beweerd HFC Haarlem de oudste club, maar komt die eer toe aan de Amsterdamse voetbalclub AFC Sport, die al in 1880 het zogenaamde Association Footbal ofwel het huidige voetbal speelde. Omdat Van der Vinne te jong was om voor deze club uit te komen, richtte hij zijn eigen club op: SSS wat staat voor Sport Staalt Spieren. Toen hij kort daarna terugkeerde naar Haarlem ging hij spelen voor HFC Haarlem, waarvoor hij vier jaar lang uitkwam voor het eerste elftal. In zijn tijd als HFC’er was Ferry van der Vinne een bekend voetballer. Er circuleerde rond 1905 in Haarlem de volgende spreek: ‘Wie Uwer, oud of jong, heeft niet van onzen grooten Ferry gehoord? Wie Uwer weet niet van ‘zelf zien’ of van hooren vertellen, wat deze kranige linksbuiten voor de kleuren der Good Old beteekend heeft.’ Hij was dus bekend en goed, maar voorlopig bleef dat bekend tot Haarlem. (meer…)
.
James Pradier (Genève, 23 mei 1790 – Parijs, 4 juni 1852) was een Franse beeldhouwer in de neoklassieke stijl. Jean-Jacques Pradier, zoals zijn oorspronkelijke naam luidde, werd in de toenmalige Republiek Genève geboren als zoon van een protestantse familie die oorspronkelijk uit Toulouse afkomstig was. In 1781 was in de stad-republiek, die heel lang het middelpunt van het calvinisme was (zeg maar ‘het Rome van de protestanten’), in de hand gekomen van de burgerij en arbeiders, die echter al een jaar later moesten vluchten omdat de oude machthebbers met behulp van troepen uit Bern en Savoyse de macht heroverde. Op 15 april 1798 werd de republiek Genève door Frankrijk geannexeerd, maar nadat Napoleon definitief werd verslagen sloot de stad zich als kanton bij Zwitserland aan te sluiten. In 1807 was de dan zeventienjarige Jean-Jacques vertrokken naar Parijs, waar zijn oudere broer Charles-Simon Pradier (1786-1847) al woonde. Die zou uitgroeien tot een van de beste Franse graveurs in die tijd. Hij werkte vaak samen met Jean Auguste Dominique Ingres. In 1808 begon Jean-Jacques aan zijn studie aan de École des Beaux-Arts. Hij won daar een Prix de Rome, die hem in staat stelde van 1814 tot 1818 in Rome te studeren in de Villa Medici. In 1819 debuteerde hij in de beroemde Salon de Paris en bouwde daarna snel een goede reputatie als beeldhouwer op. Via zijn broer maakte hij kennis met Jean-Auguste-Dominique Ingres, waarvan hij een tijdlang les kreeg. In 1827 werd hij toegelaten als lid van de Académie des Beaux-Arts en werd hij tevens professor aan de École des Beaux-Arts. In tegenstelling tot veel tijdgenoten, werkte Pradier zijn beelden helemaal zelf af. Tijdens de Salon van 1834 veroorzaakte Pradiers beeld Sary et Bacchante, met de voor Pradier kenmerkende erotische uitstraling, een sensatie en klein schandaal. Enkele critici meenden in het beeld de kenmerken te herkennen van de kunstenaar en zijn maitresse Juliette Drouet. Vanwege die kritiek weigerde de preutse koning Louis-Philippe het beeld aan te kopen, waarna graaf Anatole Demidoff dat onmiddellijk weldeed en overbracht naar zijn paleis in Florence. Vele jaren later wist het Louvre het beeld weer naar Parijs te halen. (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (32)
EERDERE AFLEVERINGEN
Pieter is waaratje verliefd, en hoe wij uit spelevaren gaan (6)
De levenslustige Christien stiet Koosje aan, en de beide meisjes lachten achter haar zakdoek.
Amelie zeeg ‘doodaf’, en waarschijnlijk met een halfhonderd steken in haar zij, op een stoel neder; maar op dit ogenblik ging de deur open, en de vrolijke Dolf van Brammen schoot met dezelfde uitgelatenheid op de persoon van Pieter af, die met een wijd duffelse buis aan, een rode bouffante van Teeuwis om de hals, en een pakje nat goed, in zijn zakdoek samengebonden, onder den arm, binnentrad; en dezelve Pieter ogenblikkelijk bij de linkerhand grijpende en zijn eigen rechter om Pieters midden slaande die vruchteloos zich poogde los te worstelen, galoppeerde hij met hem door de kamer, onder het juichen van dezelfde regels, die hem zoo bijzonder schenen te bevallen.
‘Laat me los, Van Brammen!’ riep Pieter, voor de eerste maal sedert ik hem kende zijne manlijkheid tonende; en met een fikse zwaai wierp hij, vonkelende van woede, den op zulk een krachtsbetoning niet verdachte Dolf van zich af en bijna tegen de muur. Deze evenwel, zonder zijne bedaardheid te verliezen, greep zijn degenstok op, stak den van zichzelve verbaasden Stastok den knop toe:
(meer…)
Louis Pasteur
scheikundige en bioloog
Dole, 27 december 1822 – Saint-Cloud, 28 september 1895
De microben-verdelger
Louis Pasteur (Dole, 27 december 1822 – Saint-Cloud, 28 september 1895) was een Franse scheikundige en bioloog. Hij werd geboren in Dole, in de Franse Jura, als derde kind van Jean-Joseph Pasteur en Jeanne-Étienne Roqui; zijn vader was leerlooier van beroep. Pasteur studeerde scheikunde en biologie en werd wereldberoemd vanwege de naar hem vernoemde pasteurisatietechniek en door zijn ontdekking van het vaccin tegen hondsdolheid. Tot 1885 bleef de kleine man, met een dun sikje en een half verlamd been, voor de buitenwereld echter nagenoeg een onbekende. Anderen hadden weliswaar microben al gezien en beschreven, maar Pasteur was de eerste die hun geweldige macht – ten goede en ten kwade – pas echt besefte. Zijn wetenschappelijke carrière begon in 1848 met onderzoek aan wijnsteenzuurkristallen. Wijnsteenzuur is een zuur dat wordt aangetroffen in onder andere druiven, bananen, pompelmoezen en vruchten van de tamarinde en overeenkomsten heeft met appelzuur. De zuivere stof komt voor als een wit kristallijn poeder dat zeer goed oplosbaar is in water. Hij ontdekte dat er twee vormen van wijnsteenzuur bestaan waarvan de kristallen elkaars spiegelbeeld zijn. Ook ontdekte hij dat de ene vorm wel, maar de andere vorm niet door bacteriën kon worden gebruikt als voedsel. Het wordt nu gebruikt in de geneeskunde, de textielnijverheid, de cosmetica (haarverf) en in warme klimaten om wijn wat frisser van smaak te maken. In de voedingsindustrie wordt het gebruikt als antioxidant en heeft het E-nummer E334. Pasteur was met zijn ontdekking een van de eersten die macroscopische effecten van de ruimtelijke bouw van moleculen beschreef en de vader van de stereochemie (de studie van de ruimtelijke opbouw van (organische) verbindingen en de manier hoe stoffen op elkaar reageren). Pasteur schreef hierover handboeken over de gisting die voor wijnbouwers, bierbrouwers en azijnfabrikanten nog steeds bijbels zijn. (meer…)
Herman Jan van Aalderen (Zwolle, 4 oktober 1886 – Bergen-Belsen, 31 mei 1945) was een Nederlands verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog. Van Aalderen was ingenieur en chef van het seinwezen bij de Nederlandse Spoorwegen, waarbij de ene bron vermeldt dat hij werkzaam was in Zwolle en een andere bron in Utrecht. Gezien het feit dat hij woonachtig was aan de Rembrandtlaan 99 te Bilthoven lijkt Utrecht als de correcte werkplaats. Binnen de Nederlandse Spoorwegen was hij een zeer geziene persoonlijkheid, die zijn anti-Duitse gevoelens niet onder stoelen of banken stak. Hij gebruikte zijn werk om allerlei illegaal werk te doen. Zo gaf hij in 1942 tekeningen aan H. Leeuw, een machinist bij de spoorwegen en ook lid van de illegale groep-Hamelink, een verzetsgroep rond vakbondsman Jaap Hamelink, een lasser bij de Centrale Werkplaats van de Nederlandse Spoorwegen te Haarlem. De groep-Hamelink maakte van de tekeningen microfilms die werden opgestuurd naar het coördinerend verzet in Londen, die ze nodig had voor aanslagen op het spoor. De verzetsgroep was onder meer actief met hulp aan Joden en het vervalsen van persoonsbewijzen. Vanaf het begin van de bezetting spoorde Jaap Hamelink (Kruiningen, 24 juli 1902 – Rotterdam, 18 oktober 1942) zijn collega’s aan om het arbeidstempo te verlagen en de ‘bazen’ om de controles te matigen. In het hele land riep hij NS-medewerkers op de gelijkgeschakelde spoorwegvakbond te verlaten. In 1941 riep hij het NS-personeel op deel te nemen aan de Februaristaking. Op verdenking deze staking mede te hebben georganiseerd, werd hij gearresteerd, maar korte tijd later vrijgelaten. Uit principieel bezwaar nog langer voor de bezetter te werken, nam hij in september 1941 ontslag en zette hij zijn verzetswerk verder via huiskamerbijeenkomsten. Vanaf februari 1942 gaf Hamelink het illegale blad De Kern uit. Hierin protesteerde hij vooral tegen het inzetten van werklozen voor Duitse bouwactiviteiten. Daarnaast verspreidde zijn groep het illegale blad Verzet, een blad dat onder leiding stond van de sociaaldemocraat Koos Vorrink. Op 18 oktober 1942 gaf Hamelink leiding aan een vergadering in Rotterdam om het Nederlands verzet beter te organiseren. De vergadering bleek verraden te zijn door een kennis van één van de deelnemers. Bij de inval van de politie trok Hamelink een revolver en werd direct doodgeschoten. (meer…)
Alquin was een Nederlandse popgroep uit Delft, die in de jaren zeventig bekendheid genoot met progressieve rock. De oorspronkelijke bezetting bestond uit Ferdinand Bakker (gitaar, piano, viool en zang), Dick Franssen (orgel, piano en Wurlitzer), Hein Mars (basgitaar), Ronald Ottenhoff (saxofoon en fluit), Job Tarenskeen (zang, saxofoon, slagwerk en percussie) en Paul Weststrate (slagwerk). Sinds 2003 bestaat Alquin uit gitarist Ferdinand Bakker, zanger Michel van Dijk, fluitist/saxofonist Ronald Ottenhoff, basgitarist Walter Latuperissa, toetsenist Dick Franssen en drummer Job Tarenskeen. Eerder is op deze site al hun nummer Wheelchair Groupie geplaatst, het enige nummer van hen dat met enige tussenpozen in de Top 2000 terecht kwam. Ondanks het ontbreken van een echte grote hit wordt Alquin wel gezien als één van de belangrijkste Nederlandse bands van de jaren zeventig. Begonnen als progressieve rockgroep met vaak lang uitgesponnen composities vol elementen uit jazz, folk en klassieke muziek, verlegt Alquin halverwege haar bestaan de koers naar kortere nummers en een meer funkrock-achtige aanpak. Toen de internationale doorbraak uitbleef, viel de band in 1977 uit elkaar om in het nieuwe millennium de draad weer op te pakken. Een van de nummers die het had verdiend een grote (internationale) hit te worden: Convicts of the air. (meer…)
Op 22 november 1944 waren in Apeldoorn door de Sicherheitsdienst vijftien kopstukken van het verzet aangehouden en opgesloten in de zwaar bewaakte Koning Willem III kazerne. Het verzet heeft haast om de gevangengenomen kopstukken te bevrijden, want de kans dat iemand tijdens de verhoren doorslaat neemt met de dag toe. De kazerne werd echter zwaar bewaakt, waardoor het Apeldoornse verzet er niet in slaagde een incomplete omgevingsschets te maken. Daarom besloten Johannes ‘Frank’ van Bijnen, Samuel ‘Paul’ Esmeijer en Huibert Verschoor om op 28 november 1944 de bewaking van de Willem III kazerne te bekijken. Het eindigt met de directe dood van Esmeijer omkomt; Van Bijnen overleed enkele dagen later. Verschoor wist te ontsnappen, maar zal later in de oorlog alsnog om het leven komen. Op 2 december 1944 werden als represaille elf verzetsstrijders en de Amerikaanse piloot Bill F. Moore opgesloten in de Koning Willem III kazerne en gefusilleerd: A. L. Ansems, J. Balk, Ph. Corts, H.G. Drost, J. Engelaan, T.J. Kroeze, L.J. Kleiboer, S. Postma, J.D. Suyling, J. Vos, G. Westdijk en J. van Zanten. A. L. Ansems, Ph. Corts, H.G. Drost, J. Engelaar, L.J. Kleiboer, S. Postma, J.D. Suijling, J. Vos, G. Westdijk en J. van Zanten. Ter nagedachtenis aan de omgekomenen werd op 2 december 1946 vlakbij de kazerne het zogenaamde Keienmonument onthuld, ontworpen door Gerard Post Greve en bestaande uit drie zwerfstenen die piramidevormig tegen een talud zijn geplaatst. In eerste instantie stonden op de kleine zwerfkei alleen de namen van Van Bijnen en Esmeijer, maar in 1985 is in overleg met de ontwerper besloten ook de naam van Verschoor, de derde deelnemer de de mislukte verkenning, hier aan toe te voegen. Vandaag een eerste aflevering over deze vergeten verzetshelden.
(meer…)
Op 22 november 1944 waren in Apeldoorn door de Sicherheitsdienst vijftien kopstukken van het verzet aangehouden en opgesloten in de zwaar bewaakte Koning Willem III kazerne. Het verzet heeft haast om de gevangengenomen kopstukken te bevrijden, want de kans dat iemand tijdens de verhoren doorslaat neemt met de dag toe. De kazerne werd echter zwaar bewaakt, waardoor het Apeldoornse verzet er niet in slaagde een incomplete omgevingsschets te maken. Daarom besloten Johannes ‘Frank’ van Bijnen, Samuel ‘Paul’ Esmeijer en Huibert Verschoor om op 28 november 1944 de bewaking van de Willem III kazerne te bekijken. Het eindigt met de directe dood van Esmeijer omkomt; Van Bijnen overleed enkele dagen later. Verschoor wist te ontsnappen, maar zal later in de oorlog alsnog om het leven komen. Op 2 december 1944 werden als represaille elf verzetsstrijders en de Amerikaanse piloot Bill F. Moore opgesloten in de Koning Willem III kazerne en gefusilleerd: A. L. Ansems, J. Balk, Ph. Corts, H.G. Drost, J. Engelaan, T.J. Kroeze, L.J. Kleiboer, S. Postma, J.D. Suyling, J. Vos, G. Westdijk en J. van Zanten. A. L. Ansems, Ph. Corts, H.G. Drost, J. Engelaar, L.J. Kleiboer, S. Postma, J.D. Suijling, J. Vos, G. Westdijk en J. van Zanten. Ter nagedachtenis aan de omgekomenen werd op 2 december 1946 vlakbij de kazerne het zogenaamde Keienmonument onthuld, ontworpen door Gerard Post Greve en bestaande uit drie zwerfstenen die piramidevormig tegen een talud zijn geplaatst. In eerste instantie stonden op de kleine zwerfkei alleen de namen van Van Bijnen en Esmeijer, maar in 1985 is in overleg met de ontwerper besloten ook de naam van Verschoor, de derde deelnemer de de mislukte verkenning, hier aan toe te voegen. Vandaag een eerste aflevering over deze vergeten verzetshelden.
(meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (31)
EERDERE AFLEVERINGEN
Pieter is waaratje verliefd, en hoe wij uit spelevaren gaan (5)
Het was ondertussen halfzes geworden en, schoon ’t nog zeer licht was, de zon was al ondergegaan en wij konden ons nog alleen in de koude naglans verheugen. Het bleek nu welk een dolle streek het eigenlijk was,
in de maand October na de middag een watertochtje te beginnen; er stak een zéér koel windje op, en wij vonden ’t beter binnen te gaan. Wij werden alzo in het beste vertrek van ’t huis gelaten, waar het pronkbed was, een friese klok en een dambord hingen, en vier schilderijen aan den wand ons de geschiedenis van Willem Tell herinnerden, om niet te spreken van een dier tabelletjes, welke men verkorte uitgaven van Trommius zou kunnen noemen, en waarop men lezen kan hoeveel kapittels, hoeveel verzen, hoeveel ende’s in de bijbel staan, en dergelijke wetenswaardige dingen meer. Zulk een hing er in een verguld lijstje. Hier zetten wij ons op de matten stoelen neder en begonnen, nadat Amelie, die het op haar zenuwen zeide te heb, een weinig bedaard was, rijnse wijn te drinken en sinaasappelen te eten alsof het een lauwe avondstond in Juli geweest ware.
(meer…)
Tsuguharu-Léonard Foujita (Tokio, 27 november 1886 – Zürich, 29 januari 1968) was in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw verreweg de beroemdste artiest, waar zijn extravagante gedrag flink aan bijdroeg. Op de verjaardag van Lucie Badoul, zijn derde echtgenote, gaf hij haar een peperdure wagen met open dak en op de motorkap een klein bronzen beeld van Auguste Rodin. Foujita had ook gezorgd dat hij de juiste look had: een opvallend kapsel, een bril met ronde glazen, kleurrijke kleding en een hip snorretje (zou ene Adolf Hitler dit van de Japanner hebben afgekeken?), die allemaal bijdroegen aan een status van beroemdheid. Hij schroomde ook niet om als vrouw gekleed het uitgaansleven in te stappen. Hij ontwierp ook kleding, die in de Parijse modebladen alle aandacht kregen. Hij fotografeerde en filmde zichzelf terwijl hij aan het werk was in zijn appartement, dat als een van de eerste in Parijs een bad met stromend water had. Ook maakte hij een grote rij zelfportretten. Alle critici prezen zijn werk en werden fortuinen neergeteld voor zijn tekeningen, schilderijen en waterverftekeningen. In die periode was hij vele malen succesrijker dan Pablo Picasso en Henri Matisse. Waarschijnlijk was Tsuguharu-Léonard Foujita de eerste kunstenaar die van zichzelf een brand maakte. Het nadeel was wel dat zijn werk steeds meer naar de achtergrond verdween. (meer…)
Tsuguharu-Léonard Foujita (Tokio, 27 november 1886 – Zürich, 29 januari 1968) was een Japans-Frans kunstschilder en graficus, die de traditionele Japanse inkt-technieken combineerde met de westerse stijl van schilderen. Hij geldt als de belangrijkste Japanse kunstschilder van de 20e eeuw. Foujita was de zoon van een Japanse generaal. Na de middelbare school wilde hij het liefst direct naar Frankrijk vertrekken om een kunstopleiding te gaan volgen, maar op advies van zijn vader en diens legerarts besloot hij een aantal jaren in Japan te blijven om daar de westers kunst te bestuderen. Deze legerarts was luitenant-generaal Mori Rintarō (1862-1922), die onder de naam Mori Ōgai bekendheid verwierf als schrijver en vertaler van de belangrijke Duitse literatuur. Hij wordt beschouwd als een van de belangrijkste hervormers van de Japanse literatuur. Foujati bezocht in Tokyo de National University of Fine Arts and Music, die hij in 1910 op 24-jarige leeftijd afmaakte. Zijn Japanse carrière begon veelbelovend en hij kreeg zelfs portretopdrachten vanuit de keizerlijke familie. Na een reis naar Engeland en Frankrijk in 1912 ontdekte hij echter de modernistische West-Europese kunst en verhuisde in 1913 naar Parijs. Hij vestigde zich in Montparnasse waar hij verkeerde onder vooraanstaande avant-gardistische kunstenaars, zoals Georges Braque, Henri Matisse, Jules Pascin, Fernand Léger, Jean Cocteau, Juan Gris en Pablo Picasso. Hij nam er danslessen van de beroemde danseres Isadora Duncan en raakte nauw bevriend met Amedeo Modigliani. Hij werd al snel door iedereen benijd omdat hij genoeg geld had om in zijn woning een badkuip met stromend water liet installeren. Vanaf dat moment was het voor Foujita, die toch al een reputatie had opgebouwd een enorm vrouwenversierder te zijn,geen enkele probleem meer om modellen naar zijn luxueuze appartement te lokken. Een daarvan was de fameuze Kiki de Montparnasse, die voor hem onder meer naakt in de tuin poseerde. Op het schilderij Reclining Nude with Toile de Jouy is Kiki de Montparnasse te zien, naakt liggend tegen een ivoorwitte achtergrond. Het schilderij was de absolute sensatie tijdens de Salon d’Automne in 1922, waar het voor het destijds gigantische bedrag van 8.000 francs werd verkocht. Een prima investering want in 2013 werd het schilderij door Christie’s New York verkocht voor $ 1.205.000. Het geruchtmakende leven van Foujita in Montparnasse is in een aantal boeken gedocumenteerd. (meer…)
Santana is een latin rockband die in 1966 is opgericht door Carlos Santana, de gitarist, de naamgever en de enige constante factor in alle samenstellingen die deze band heeft gekend. En dat zijn er heel wat geweest. Mede-oprichters in 1966 waren bassist David Brown en toetsenist Gregg Rolie en de band heette oorspronkelijk The Santana Blues Band op. Hoewel de band de naam van Carlos Santana droeg (het was van de muzikantenvakbond verplicht om de band naar de muzikale leider te noemen) was het meer een collectief zonder leider. Na verloop van tijd werd de naam ingekort tot Santana. Op 16 juni 1968 maakte de band zijn debuut in de Fillmore. In 1969 maakte Carlos Santana zijn albumdebuut op The Live Adventures of Mike Bloomfield and Al Kooper. Dat bracht de groep onder contract bij Columbia Records en bracht een titelloos debuutalbum uit met de single Evil Ways (een cover van Willie Bobo). Dat album heeft me altijd gefascineerd, niet alleen vanwege de vele swingende nummers, maar ook vanwege de fantastische hoes met de dreigende leeuwenkop. Een perfecte illustratie van de tomeloze energie die de band steeds had. Dit album werd goed ontvangen en leverde een uitnodiging om in 1969 op Woodstock te spelen. In 1970 verscheen het album Abraxas met de covers Black Magic Woman (Fleetwood Mac) en Oye Como Va (Tito Puente). Met het succes kwamen ook de drank, de drugs en de artistieke meningsverschillen. Gregg Rolie en een paar andere leden wilden verdergaan met het karakteristieke rockgeluid; Carlos Santana wilde een andere koers omdat hij zich steeds meer begon te interesseren voor spiritualiteit, meditatie en jazz. Timbalesspeler Chepito Areas werd getroffen door een bijna fatale hersenbloeding werd hij vervangen, maar daar waren anderen zoals congaspeler Mike Carabello het mee oneens. Het drugsgebruik van Mike Carabello leidde tot interne problemen, waarna Carabello, David Brown en Chepito Areas de band verlieten. Kortom, het hechte collectief begon al heel snel flinke scheuren te vertonen. Het wel en wee van de groep Santana is verder te omvattend om hier even samen te vatten, dus daarvoor kunt u beter terecht op Wikipedia. Op Woodstock was iedereen er echter nog bij. Dat optreden betekende de doorbraak van de band, want Santana speelde eigenlijk bijna alle voorgangers en wat na hen kwam van het podium. Vooral de drumsolo van de pas twintigjarige Michael Shrieve (hij zou op de eerste zeven albums van Santana spelen) tijdens het nummer Soul Sacrifice werd omschreven als ‘electrifying’. Een nummer dat alles heeft: latino, blues rock, jazz, funk, bossa nova, tribal, psychedelic rock. Met de kanttekening dat zijn drumsolo in hetzelfde nummer in 1970 in Tanglewood door iedereen als nog beter wordt gezien. Deze uitvoering heeft ook zo ongeveer de dubbele lengte, dus die doen we: Soul Sacrifice. (meer…)
Duitsland had als laatkomer in de imperiale wedloop in de jaren 1884-1900 in sneltreinvaart een redelijk groot koloniaal rijk opgebouwd, verdeeld over Afrika, de Stille Zuidzee en China. Nadat in 1682 de Brandenburgisch-Afrikanische Compagnie kortstondig actief was geweest aan de Afrikaanse Goudkust gesticht, waardoor het koninkrijk Brandenburg-Pruisen kon worden toegevoegd aan het lijstje achttien koloniale mogendheden bleef het twee eeuwen rustig in de Duitse staten en vorstendommen. Pas na 1871 begon Duitsland voorzichtig koloniale ambities te ontwikkelen, maar bij het Congres van Berlijn (1878) was men toch vooral gericht op het verzekeren van een vaste plaats onder de Europese mogendheden en de bemoeienissen om het rijk van ‘de zieke man van Europa‘ te verdelen. Een strijd die overigens heel erg veel overeenkomst had met de verdeling van enkele decennia later van het Chinese Keizerrijk. Pas na de Koloniale Conferentie van Berlijn (1884-1885) werd serieus begonnen met het opbouwen van een Duitse koloniale macht. Otto von Bismarck, aanvankelijk een tegenstander van het verwerven van overzeese gebiedsdelen, wilde naar Brits voorbeeld allerlei handelspunten opzetten die staatsbescherming zouden genieten. Achtereenvolgens werden Duits-Kameroen, Togoland en Duits-Nieuw-Guinea (in 1884), Duits-Oost-Afrika, Duits-Zuidwest-Afrika en Duits-Witu (in 1885), Duits-Samoa (in 1900) en Neukameroen (in 1911) als kolonie aan het Duitse Keizerrijk toegevoegd. Daarnaast had Duitsland vanaf 1897 Kiautschou als protectoraat in China, vanaf 1895 in de Chinese stad Hankow en vanaf 1899 in Tianjin. Pas rond 1900 bezat het Keizerrijk een koloniaal rijk dat enigszins met dat van de genoemde te vergelijken was, hoewel het veel kleiner en van minder belang was. Het gehele koloniale rijk ging tijdens de oorlog of als gevolg van het Verdrag van Versailles (1919) verloren.
(meer…)
Duitsland was een laatkomer in de imperialistische strijd om kolonies omdat het pas in 1871 een staatkundige eenheid was geworden. De Brandenburgisch-Afrikanische Compagnie had vanaf 1682 koloniën (handelsposten) op de Goudkust gesticht, maar dat was maar een zeer kortstondig avontuur geweest. Het kreeg er overigens wel de twijfelachtige eer van een plaatsje in de lijst van achttien koloniale mogendheden. Pas na 1871 begon Duitsland voorzichtig koloniale ambities te ontwikkelen, maar bij het Congres van Berlijn (1878) was men toch vooral gericht op het verzekeren van een vaste plaats onder de Europese mogendheden en de bemoeienissen om het rijk van ‘de zieke man van Europa‘ te verdelen. Een strijd die overigens heel erg veel overeenkomst had met de verdeling van enkele decennia later van het Chinese Keizerrijk. Pas na de Koloniale Conferentie van Berlijn (1884-1885) werd het serieus en werd begonnen met het opbouwen van een Duitse koloniale macht. Otto von Bismarck, aanvankelijk een tegenstander van het verwerven van overzeese gebiedsdelen, wilde naar Brits voorbeeld allerlei handelspunten opzetten die staatsbescherming zouden genieten. Achtereenvolgens werden Duits-Kameroen, Togoland en Duits-Nieuw-Guinea (in 1884), Duits-Oost-Afrika, Duits-Zuidwest-Afrika en Duits-Witu (in 1885), Duits-Samoa (in 1900) en Neukameroen (in 1911) als kolonie aan het Duitse Keizerrijk toegevoegd. Daarnaast had Duitsland vanaf 1897 Kiautschou als protectoraat in China en vanaf 1899 een concessie in de Chinese stad Tianjin. Pas rond 1900 bezat het Keizerrijk een koloniaal rijk dat enigszins met dat van de genoemde te vergelijken was, hoewel het veel kleiner en van minder belang was. Het gehele koloniale rijk ging tijdens de oorlog of als gevolg van het Verdrag van Versailles (1919) verloren.
(meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (30)
EERDERE AFLEVERINGEN
Pieter is waaratje verliefd, en hoe wij uit spelevaren gaan (4)
Voor een sentimenteel meisje was er op die werf niet veel te zien. Wij zaten aan een vrij verveloos tafeltje, waarvan maar drie poten de grond raakten, op een door kippen en hanen omgewoeld terrein, van een aarden
dijkje aan drie kanten omgeven, en hadden het uitzicht op een vrij grote kroosgroene eendenkom, een loods, en een zeker ander klein gebouwtje. Het duurde een hele poos, eer een kleine lelijke bastaard van een mop en een fikshond geheel ophield uitvallen van vijandigheid te plegen; maar wat het toneel enige schilderachtigheid bijzette, waren drie kinderen, waarvan het oudste, een meisje van een jaar of zes, het kleinste, een wicht van even zoo veel maanden, op schoot had, terwijl de derde, een jongen van omstreeks vijf jaren met spierwit haar, op zijn rug op den grond lag. Deze groep bevond zich aan de rand van de eendenkom, en keek dan eens schichtig naar ons en dan weer vertrouwelijk naar de eenden.
Het waren deze lieve kinderen, die Amelie in staat stelden al de liefderijkheid van haar zachtgestemd gemoed te tonen; zij trok dus de kleine linkerhandschoen van de kleine linkerhand, en besloot ze op de innemendste en wegslependste wijze toe te spreken.
(meer…)
Als in september 1944 Zuid-Nederland is bevrijd neemt in de rest van het land het verzet toe. Allerlei groepjes gaan zich formeren en gaan verzetsactiviteiten ontplooien. Om enige structuur in het geheel te krijgen en te zorgen voor goed onderling overleg en afstemming leek het koningin Wilhelmina wel een aardig plan te bevelen dat het verzet moest worden gecentraliseerd. Al heel snel werd die beslissing van Wilhelmina gekenschetst als ‘een betreurenswaardige domheid’. Een snoeihard oordeel die nog stamde uit een tijd dat eerbied voor het koningshuis nog vanzelfsprekend was. Het grensde haast aan majesteitsschennis om dit hardop te zeggen. Toch was dat oordeel toen al goed verdedigbaar want het besluit heeft honderden verzetsmensen het leven gekost. Het was zo’n desastreus besluit omdat Wilhelmina zo goed als niets wist over het verzet en de onderlinge strijd die zich daarbinnen afspeelde tussen katholieken, gereformeerden, communisten en allerlei andere stromingen.Het was ook niet zo handig om schoonzoon prins Bernhard te bestempelen als de chef van de verenigde verzetsgroepen. Het klonk wel imposant: Bevelhebber der Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten en Bernhard heeft er later ook veel voordeel mee kunnen doen. Wilhelmina deed dat met een vastomlijnd doel voor ogen, namelijk de indruk gegeven dat het Oranjehuis onder de moedige leiding van Bernhard een fors aandeel in de bevrijding van het vaderland had gehad. Het zou de monarchie weer steviger dan ooit in het zadel helpen. De noodzaak van de grootst mogelijke geheimhouding snapte ze al evenmin. Koeriers gingen op pad met schriftelijke uitnodigingen voor vergaderingen waarin adressen, namen van deelnemers alsook de tijd en plaats van samenkomst stonden. In het echte verzet ging dat soort dingen mondeling, zonder dat er een snipper papier aan te pas kwam. Het werd voor de Duitsers een koud kunstje het verzet te infilteren en honderden mensen ‘kalt zu stellen‘. (meer…)
Brainbox is een Nederlandse rockgroep, oorspronkelijk afkomstig uit Amsterdam. De oorspronkelijke samenstelling was; gitarist Jan Akkerman, drummer Pierre van der Linden, zanger Kaz Lux en basgitarist André Reijnen. De band werd in 1968 opgericht door manager John B. van Setten. De debuutsingle Down Man verried al meteen het enorme potentieel van de groep met hun progressieve bluesstijl en vooral het karakteristieke, hoge stemgeluid van Kaz Lux. Bovendien bleken Lux en Akkerman in staat tot het schrijven van origineel materiaal, terwijl de covers opvielen door de verrassende interpretatie. Bekende covers van Brainbox zijn Summertime uit George Gershwin’s opera Porgy and Bess, de traditionele Engelse ballade Scarborough Fair en Reason to believe van Tim Hardin. Het naamloze debuutalbum uit 1969 bevat nummers als Dark Rose en Sea of Delight. Down Man werd een bescheiden hit in de Verenigde Staten. In Nederland had Brainbox een aantal hitsingles waaronder Between Alpha and Omega, Doomsday Train, The Smile en Summertime. Na het veelbelovende debuutalbum vertrokken kort na elkaar zowel Akkerman als Van der Linden om samen met Thijs van Leer de band Focus te gaan vormen. De nieuwe gitarist werd Herman Meyer, die na enige tijd gezelschap kreeg van Rudy de Queljoe (ex-Dragonfly) en als drummer kwam Frans Smit over uit De Maskers. Meyer maakte na twee singles plaats voor John Schuursma. Ondanks de wijzigingen bleef Brainbox landelijk zeer populair, maar na het vertrek van Kaz Lux in 1971 (hij werd vervangen door zanger Michel van Dijk) viel de groep wegens afnemend succes in 1972 uit elkaar. Op de lp Parts is het ook André Reijnen, het laatste lid van het eerste uur, vertrokken en het album heeft dan ook zo goed als niks te maken met het originele Brainbox. De fans laten het album dan ook links liggen. Vanaf 2003 gaf Brainbox een aantal reünie-concerten in Nederland, waarvan de live-cd The last train is uitgebracht. De band speelde toen in de post-Akkerman bezetting van 1970 (Lux, van der Linden, de Queljoe en Schuursma) aangevuld met Eric Bagchus als bassist. In oktober 2009 riep Kaz Lux de band toch weer bij elkaar, met dat jaar enkele optredens en in het eerste kwartaal 2010 een toer door Nederland. In 2011 nam de band voor het eerst in bijna 40 jaar een nieuw studioalbum op (The 3rd Flood) en ging weer toeren. Afgezien van de constante aanwezigheid van Lux en De Queljoe is de samenstelling van de band echter wisselend. Jan Akkerman ging in 2012 met het oude Brainboxrepertoire toeren. In april 2018 kozen de lezers van het Nederlandse maandblad Lust for Life het debuutalbum Brainbox tot nummer vier van de beste albums van de Lage Landen. Daar valt weinig op af te dingen, luister nog maar eens naar Down Man. (meer…)
Een eeuw lang, van 1842 tot 1947 hadden enkele westerse landen en Japan concessies in enkele Chinese steden. het Chinese Keizerrijk behield weliswaar zijn soevereiniteit over het concessie- of pachtgebied, maar had alle soevereiniteits-rechten overgedragen aan de andere staten. De gebiedsverpachting geschiedde meestal voor een bepaalde tijd, maar kon ook eeuwigdurend zijn. De Verenigde Staten sloot bijvoorbeeld in 1903 een pachtverdrag voor haar vlootbasis Guantanamo Bay op Cuba, die sinds de verlenging bij verdrag op 31 mei 1934 voor onbepaalde duur is en enkel bij wederzijds akkoord kan worden beëindigd. Het ziet er vooralsnog niet naar uit dat de USA deze pachtovereenkomst ooit zal beëindigen. In 1903 sloot de VS ook een pachtverdrag met Panama, dat In 1903 sloot de VS een pachtverdrag met Panama, dat het bestuur over de Panamakanaalzone en de exploitatie van het dan nog te realiseren Panamakanaal overdroeg aan een door het VS-ministerie van defensie gecontroleerde Panama Canal Company. Panama kreeg het bestuur terug in 1979, de operationele controle van de Kanaalautoriteit in 1999. In China werden door de zwakke Qing-dynastie aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw veel concessies verleend. Bij allerlei ‘ongelijke verdragen’ moesten de Chinezen instemmen met het in concessie geven van een groot aantal territoria. Meestal was dat een belangrijke haven, soms ook het achterland daarvan. De belangrijkste was de haven Hongkong en haar achterland dat na de Eerste Opiumoorlog aan de Britse Oost-Indische Compagnie werd overgedragen. Toen woonden er niet meer dan 7000 mensen. Hongkong was vervolgens lange tijd een Britse kroonkolonie. Bij verdrag werd het pachtgebied uitgebreid en voor een periode van 99 jaar verpacht. (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (29)
EERDERE AFLEVERINGEN
Pieter is waaratje verliefd, en hoe wij uit spelevaren gaan (3)
Wij hadden het schuitje in de singel laten brengen en derwaarts had Keesje den rijnse wijn getorst. Ik kwam juist met Christien ter bepaalder plaatse, als Pieter er ook verscheen; Koosje ging nevens hem; hij had haar
geen arm durven aanbieden, en zij had werk zijn grote stappen bij te houden.
De knorrigheid van Pieter scheen wel wat gezakt te zijn, maar ik zag ze met nieuwe neteligheid opleven, toen hij de jeugdige Van Brammen met zijn zuster en een meid, die in de een hand een grote huissleutel en in de andere een gemarmerd bordpapieren gitaardoos droeg, uit de poort en over de brug zag gaan. Dolf had voor deze gelegenheid een gele strohoed opgezocht, die hem vrij gemeen stond, droeg een bruingeruite pantalon en een groene dichtgeknoopte rok met glimmende knopen; aan zijne laarzen blonken een paar moeren van sporen, die hij evenwel, als bij deze gelegenheid minder te pas komende, had thuis gelaten, en hij had een gelen degenstok in de hand, die hij om dezelfde reden thuis had kunnen laten. Amelie, wier peettante eigenlijk Meeltje geheten had, was zeer bijzonder gekleed. Zij had een spencer aan van paarse zijde, waar een groenen rok onder uitkwam, en een hoedje van dezelfde kleur en stoffe als haar spencer, waarop zij een witten sluier droeg met een brede rand van dezelfde kleur als de rok. Haar kleine voeten staken in nanking slobkousjes, die haar fijnen enkel zeer wel deden uitkomen. Deze kleine voet en fijne enkel maakten, benevens hare handjes, de voornaamste schoonheden van de magere Amelie uit, die een lang bleek gezicht had, met grote groenachtige zwemmerige ogen, welke zij evenwel, of omdat zij bijziende was, of omdat zij het schijnen wilde, zo dicht toekneep dat men wedden zou dat zij niets zag. Zo als zij nu naast haar buikige broeder voortschreed, maakte zij in mij de gedachte aan den eersten droom van Farao zeer levendig.
(meer…)
Frans van den Muijsenberg / 22 augustus 2019, Lobith
Atsuko Tanaka (Osaka, 10 februari 1932 – Nara, 3 december 2005) was een van de Japanse pioniers in de avant-gardistische schilderkunst. Ze was een van de centrale figuren binnen de Gutai-beweging, die was geassocieerd was aan de Nederlandse Nul-beweging en soortgelijke bewegingen in Europa (Zero in Duitsland, Azimuth in Italië en het nouveau réalisme in Frankrijk), maar buiten Japan bleef ze met haar schilderijen en performances een tamelijk onbekende. Pas begin van de 21e eeuw, inmiddels al behoorlijk op leeftijd kreeg ze haar eerste solotentoonstelling. In haar geboortestad volgde ze verschillende kunstopleidingen, zoals Art Institute of Osaka Municipal Museum of Art (1950) en de Department of Western Painting aan het Kyoto Municipal College of Art. Daarna was ze beroepshalve vooral actief was met het ontwerpen van figuratieve mode. Begin vijftiger jaren ontmoette ze de kunstenaar Akira Kanayma die haar introduceerde bij zijn collega’s die zich bezighielden met experimentele Japanse kunst. Een van die kunstenaars, Jiro Yoshihara, gaf haar privé-lessen in de westerse manier van schilderen met olieverf. In 1954 ontwikkelde Yoshihara, beïnvloed door de abstracte schilders in Tokyo en de nieuwe stromingen in West-Europa, een geheel nieuwe schilderstijl, die volgens hem inhield dat dingen werden geschapen die nooit eerder hadden bestaan. Kunst werd als het ware vanaf het nulpunt opnieuw opgebouwd. De stroming werd in Europa Zero-kai (Zero Society) met verwijzing naar de oorsprong van de ideologie en Europese collega’s. In Japan staat het echter bekend als de Gutai-beweging op. In 1955 sloot ze zich aan bij deze beweging, samen met Akira Kanayama. Tot haar huwelijk met Kanayama in 1965 bleef ze lid van de Gutai-beweging. In 1965 verliet het echtpaar gezamenlijk de beweging en betrok een woning in een tempel in Osaka. Ze maakte bijna al haar kunstwerken thuis of in de woning van haar ouders die slechts op een paar minuten lopen van haar woonden. (meer…)
Nederlands oudste (1961) en beste band (dat behoeft geen verder betoog) is hier al eerder aan de orde geweest. In een blog uit mei 2017 zijn twee versies van Just a little bit of peace in my heart geplaatst, plus is uitgebreid de geschiedenis van de band vertelt. In een blog van januari 2018 was de live-versie van Mad love is coming te beluisteren, nog een van mijn favorieten. Een andere favoriet is de extended version van Twilight Zone uit 1982, dat na Radar Love (1973) de tweede internationale hit van Golden Earring was. Componist George Kooymans wilde Twilight Zone eigenlijk gebruiken voor een soloproject. Hij haalde zijn inspiratie voor het lied uit de populaire televisieserie The Twilight Zone, waar Kooymans als kind liefhebber van was. De openingstune van deze serie komt terug in het gitaarloopje aan het begin van het liedje, dat daarnaast met thema’s als achtervolging en verraad en duistere teksten aanhaakt bij de sfeer van de televisieserie. Dat geldt ook voor de begeleidende videoclip, die een van de eerste echte videoclips was waarin ook een verhaal verteld wordt. MTV was net gestart in Amerika en heeft de clip veel gedraaid, wat duidelijk bijgedragen heeft aan het succes van Twilight Zone in de VS. Het succes van zijn groep was rond 1980 echter behoorlijk afgenomen en men scheen er serieus over te denken ermee te stoppen.Manager Freddy Haayen wist de groep er van te overtuigen dan met een stevig slotakkoord afscheid te nemen. Dat werd dus Twilight Zone, dat een veel groter succes werd dan gedacht en de carrière van de groep een enorme nieuwe impuls gaf. De elpee Cut waarvan het nummer afkomstig was, kwam vervolgens moeiteloos op de hoogste plaats in de elpee-charts en het nummer Twilight Zoe werd een groot internationaal succes. In februari 1983 stond Twilight Zone in de Verenigde Staten op nummer 10 in de Billboard Hot 100 en zelfs nummer 1 in de Billboard Mainstream Rock Tracks. Het werd daarmee een grotere hist dan Radar Love, dat in 1974 ‘slechts’ tot nummer 13 kwam. Als gevolg daarvan werd de nieuwe concertenreeks door de Verenigde Staten nu financieel succesvol afgesloten, terwijl de eerdere peperdure tournees uit de jaren zeventig dat niet waren. Anderhalf jaar na Twilight Zone zou Golden Earring dit succes herhalen met When the Lady Smiles (1984) en toerde de band door veertig Amerikaanse staten, waaronder Hawaï. (meer…)
Taeke Johan Kroeze (Ermelo, 13 april 1920 – Apeldoorn, 2 december 1944) was een Nederlandse verzetsstrijder. Hij was Hij was aspirant-opzichter bij de Nederlandse Heidemaatschappij en begon zijn verzetswerk als koerier voor de Ordedienst (OD). Daarna werd hij verbindingsofficier van Gewest 6 (Veluwe) van de OD voor de gewesten Arnhem, Deventer, Zwolle en Zutphen, waarvoor Jan Jozua Barendsen, luitenant-kolonel b.d. van de KNIL, zijn gewestelijk commandant was. Door verraad werd hij op 14 november 1944 bij een razzia in Apeldoorn opgepakt. Bij de verhoren werd hij zwaar mishandeld, maar gaf toch geen informatie prijs aan de Duitsers. Hij werd toen als ‘Todeskandidat’ opgesloten. Hij had de pech dat kort daarvoor (2 oktober1944) in de stad begonnen was met een razzia, waardoor bijna het gehele ambtelijke apparaat en de middenstand van Apeldoorn plat lag. Na ongeveer vijf weken waren de meeste mannen weer teruggekeerd naar Apeldoorn. Burgemeester D.F. Pont had gezichtsverlies geleden bij de NSB-leiding. Bovendien bleek dat men in de IJssellinie nog steeds 4000 mensen moesten hebben voor het verrichten van versterkingswerkzaamheden. Daarom werd in de vroege ochtend van 2 december 1944 weer een grote razzia gehouden. Als waarschuwing vooraf werden er weer bevelen afgedrukt en reden er radiowagens door het dorp. In de buitengebieden van Apeldoorn werden in totaal zo’n 11.000 mannen en jonge jongens opgepakt en afgevoerd naar de markt te Apeldoorn. Daar werden er ongeveer 4.500 man geselecteerd en vastgehouden op het marktplein, het postkantoor, de bioscoop Centraal of de Meester Blitsschool. De eerste mannen die opgepakt waren stonden al om 06.00 uur op het marktplein. Daarna werd de mannen in groepen lopend afgevoerd naar het NS-station, waar twee treinen klaar stonden om de 4500 mannen af te voeren, richting Duitsland en IJssellinie te weten (naar Elten of Zevenaar). De eerste trein vertrok tegen 20.00 uur, de tweede trein twee uur later. De eerste trein werd onderweg in de ochtenduren door geallieerde vliegtuigen beschoten, maar de mannen kwamen toch ongedeerd aan in Elten of Zevenaar. Op 5 december werden de jongeren ( 40 jaar en jonger ) afgevoerd naar Kamp Rees. Kamp Rees (ook wel Arbeitslager Groin genoemd) was van 1944 tot 1945 een concentratiekamp aan de oostzijde van de Rijn, vlak over de Nederlandse grens. Het kamp was een arbeidskamp, waar de gevangenen dwangarbeid moesten verrichten, voornamelijk het aanleggen van militaire versterkingen zoals het graven van sloten die moesten dienen als tankgracht. (meer…)
Vanaf het Burmaniahuis dat gedurende de Tweede Wereldoorlog het hoofdkantoor was van de SD-Aussenstelle Leeuwarden terroriseerden een ‘beruchte vijftal’ de provincie Friesland: Lucas Bunt, Abraham Kaper, Fransoos Lammers, Jan Meekhof en Zacharius Sleijffer.
Fransoos Lammers (Bolsward, 26 december 1899 – Breda, 24 juli 1971) was een medewerker van de S.D. te Leeuwarden waar hij werkte in de functie van Polizei-Angestellter, naar eigen zeggen uitsluitend als vertaler. In ’t Kleine Krantsje van 1 juni 1989 werd over hem opgemerkt dat hij leraar Duits was, maar ook privélessen gaf. Verder leidde hij mensen op voor examens, gaf conversatielessen en doceerde hij aan huis handelscorrespondentie. Daarnaast was hij tolk en ‘beëdigd-translateur’. Van de Water vat dit alles samen met de kwalificatie dat hij een bloeiend taleninstituut had. Duidelijk is in elk geval dat ook hij de vaak gehoorde bewering logenstrafte dat het vooral laagopgeleide mensen in sociaal povere omstandigheden waren die collaboreerden met de Duitsers. Paul van de Water merkt in zijn boek In dienst van de nazi’s, waarin tien Nederlandse collaborateurs worden beschreven, op dat voor hen morele vervlakking, gebrek aan empathie en drankmisbruik veel meer de bepalende factoren waren. Hij werd in Bolsward geboren als zoon van een molenaar in een gezin van vijf kinderen. Frans was het troetelkind van vooral zijn moeder, maar ook vader Lammers wilde van geen kwaad van zijn zoon weten. Op school deed hij het uitstekend, hij was daar een uitblinker en stak hij ook thuis qua intelligentie met kop en schouders boven zijn broers en zus uit. Na de lagere school en handelsschool ging hij talen studeren. Op achttienjarige leeftijd verliet hij het ouderlijk huis. Eind jaren twintig woonde hij op een kamertje op de Wirdumerdijk in Leeuwarden en gaf er taallessen. Volgens zijn vader was Frans een nette oppassende jongen, die hij rustig zijn gang kon laten gaan. Een broer beweerde echter dat hij al in zijn vroege jeugd ‘tot in de grond toe verpest’ was. Voor de oorlog was Frans zeker geen onbesproken figuur, zoals uit een aantal getuigenverklaringen bleek. Zijn zeer scherpe verstand stond voor iedereen die hem kende buiten kijf, maar dat was dan ook het enige positieve dat over hem gezegd werd. Zo was hij berucht vanwege zijn eeuwige financiële problemen, waarvoor hij steeds op zijn ouders moest terugvallen. Ook ging hij zich regelmatig te buiten aan drank en stond hij bekend als een rokkenjager. Een vriendin uit begin jaren dertig die de vriendschap met hem verbrak, belaagde hij met zeer compromitterende brieven aan haar en haar familie. Verschillende bekenden van voor de oorlog beschrijven Lammers als een leugenachtig, onbetrouwbaar en zeer geslepen, sluw en gemeen mens, die anderen graag zijn wil oplegde en de baas speelde. Dat is toch een stuk anders dan het mooie beeld dat zijn ouders schetsten. (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (28)
EERDERE AFLEVERINGEN
Pieter is waaratje verliefd, en hoe wij uit spelevaren gaan (2)
Het plan werd aan vader en moeder medegedeeld, en er werd besloten dat wij, behalve Koosje, nicht Christientje zouden vragen, een jonge juffrouw van drieëntwintig jaar, die zeker gaarne mee zou gaan, daar zij niets te doen had dan bij een knorrige tante te zitten, die twee meiden hield en nooit uitging.
Wij gingen er dus op uit om een schuitje te huren; en nadat wij eerst bij een schuitenmaker aan de Oostpoort geweest waren, die het zijne had verkocht ‘om dat er geen profijt bij was’, en die ons naar de Westpoort zond, waar hij zeker wist dat wij er een konden krijgen; en nadat wij bevonden hadden, dat er aan de Westpoort niets meer van boven ’t water stak dan eventjes een klein neusje van den steven, vonden wij er eindelijk een zeer goed, in het midden van de stad, dat wij voor een gulden voor een gehele achtermiddag huren konden. Wij huurden het dus voor den gehele achtermiddag van de volgende dag en kweten ons vervolgens van onze uitnodigingen, die op een innemende wijze werden aangenomen. Mama van Naslaan was er voor hare dochter zeer vereerd mee; ofschoon zij, geloof ik, wel dacht dat er meer achter zat, en dat ook dit muisje een staartje hebben zou, en de oude tante hoopte tienmaal in een half uur dat het niet te koud op het water wezen zou, wat wij trouwens ook hoopten, schoon wij het tegendeel vreesden.
(meer…)
Carl Ludvig Frid werd op 26 januari 1855 in het piepkleine gehucht Rösa, dat behoort tot het plaatsje Skede, dat op haar beurt deel uitmaakt van de gemeente Vetlanda in het landschap Småland en de provincie Jönköpings (Zweden). De plaats Skede heeft anno 2017 slechts 345 inwoners en een oppervlakte van 59 hectare. Als mijn vertaling uit het Zweeds klopt is hij daar ook gestorven, op 29 januari 1909, een paar dagen na zijn 54e verjaardag. Zijn vader Jonas Peter Petersson en moeder Anna Lena Carlsdotter waren grootgrondbezitter. Ze waren in staat hem in de periode 1873-1881 op de Kunstacademie in Stockholm een opleiding tot kunstschilder te laten volgen, waar hij het eerste jaar onder de bescherming stond van Uno Reinholdsson von Angerstein (5 februari 1808 – 1 december 1874), een man met vele bezigheden ( … kammarherre, mecenat, skribent, musiker, konstnär, officer, lantbrukare, industriman).In 1982 kreeg hij voor zijn schilderij På kyrkogården (Op het kerkhof) een koninklijke medaille en verder stelde Koning Oscar II hem een stipendium ter beschikking zodat hij in Parijs kon studeren. In 1885 vestigde Frid zich in Stockholm, waar hij veel schilderijen maakte in het traditionele Zweedse historie- en landschapsgenre. Veel daarvan schilderijen van zijn geboortestreek Småland en de kerken in dit heuvelachtige landschap. Veel van Frids werk bevindt zich nu in de Universiteitsbibliotheek van Uppsala en het Nationale Museum in Stockholm. Odalisk. Frid maakte waarschijnlijk slechts één olieverfschilderij van een odalisk, in 1879. Het meet 11 bij 176 cm.
. (meer…)
Duitsland zou na het Congres van Berlijn in 1884, waarbij de koloniale machten onderling het Afrikaanse continent en de resterende niet-bezette delen van Oceanië verdeelde, in de Stille Zuidzee twee kolonies toegewezen krijgen. Het belangrijkste was Duits-Nieuw-Guinea (1884-1914). Van Guinea zou het westelijke deel Nederlands blijven, waarbij de 141ste meridiaan als grens tussen het westelijk en oostelijk deel van het grote eiland werd vastgesteld. De zuidelijke helft van het oostelijk deel kwam in Britse handen, dat vanaf dat moment Brits-Nieuw-Guinea werd genoemd. De Britten zagen blijkbaar al snel dat het gebied hen weinig zou opleveren, want in 1906 droegen ze het over aan Australië, dat het daarna Territorium Papoea noemde. De noordelijk helft van het oostelijk deel van het eiland kwam in Duitse handen, die het deel omdoopte tot Kaiser-Wilhelms-Land. Dit gebied zou het belangrijkste deel uitmaken van de kolonie Duits-Nieuw-Guinea van het Duitse Rijk, die verder bestond uit een aantal eilanden en eilandgroepen (Bismarck-archipel, Marshalleilanden, Noordelijke Salomonseilanden, Carolinen, Palau, Duitse Marianen en Nauru), die in een volgende aflevering worden besproken. Deze kolonie is in Duitse koloniën 8 besproken. Daarnaast was ook Duits-Samoa in de periode 1900-1914 een Duitse kolonie in Oceanië, die dus hoorde dus niet tot Duits-Nieuw-Guinea. (meer…)
Joan Báez (New York, 9 januari 1941) is een Amerikaanse folkzangeres en liedjesschrijfster, die in de zestiger en zeventig jaren zeer bekend was vanwege haar actieve politieke betrokkenheid. Baez groeide samen met haar twee zusters op in een quaker-gezin. Ze is zich altijd blijven identificeren met de quaker-tradities, vooral op het vlak van het pacifisme en sociale vraagstukken. Tijdens haar jeugd was Baez regelmatig slachtoffer van racistische opmerkingen en discriminatie vanwege haar Mexicaanse afkomst. Zo raakte zij al vroeg in haar carrière betrokken bij verschillende sociale bewegingen als algemene burgerrechten, geweldloosheid en sociale gerechtigdheid. Ze weigerde dan ook in gescheiden witte studentenlocaties te spelen. Daardoor speelde ze tijdens haar tournees door het Zuiden alleen op zwarte hogere opleidingen. Joan werd vooral bekend door haar songs tegen oorlog en voor vrijheid en algemene burgerrechten. Een bekend lied is With God on our side van het album The times they are a-changin’, dat ze samen met Bob Dylan ten gehore bracht. Dylan was ook de schrijver van het nummer. Dylan lopt eigenlijk als een rode draad door haar leven. Ze heeft tientallen nummers van hem opgenomen. Joan Baez geldt nog altijd als een van de prominentste leden van de protestgeneratie. Ze is nog steeds betrokken bij acties voor maatschappelijke rechtvaardigheid. Baez debuteerde in 1959 op het eerste Newport Folk Festival. In 1969 speelde ze op het beroemde Woodstock. Sinds 1960 zijn iets meer dan veertig albums en cd’s van haar verschenen, waarbij de eerlijkheid me gebiedt te zeggen dat het repertoire na de jaren tachtig minder en minder werd. Voor mij zijn de luisterliedjes uit de vroege zestiger jaren verreweg de mooiste. Een van de juweeltjes uit die tijd is The Trees They Grow So High, een Schotse ballad uit de 17e eeuw (en misschien nog wel eerder) over een gearrangeerd kinderhuwelijk in de Middeleeuwen. Op Early Music Muse verscheen een uitgebreide analyse van het nummer, inclusief de tekst van het nummer. Het nummer is in Schotland altijd onderdeel gebleven van het traditionele repertoire, maar de rest van de wereld nam er pas echt goed kennis van toen in de zeventiger jaren folkmuziek een enorme revival kende. Tal van artiesten namen het nummer sindsdien op. Zo is er een mooie versie van Martin Carthy, die de tekst ingrijpend moest omgooien omdat het origineel bedoeld was om door een vrouw te zorgen gezongen. Ook van Pentangle is er een mooie versie, maar die van Joan Baez blijft favoriet. (meer…)
Vanaf het Burmaniahuis dat gedurende de Tweede Wereldoorlog het hoofdkantoor was van de SD-Aussenstelle Leeuwarden terroriseerden een ‘beruchte vijftal’ de provincie Friesland: Lucas Bunt, Abraham Kaper, Fransoos Lammers, Jan Meekhof en Zacharius Sleijffer.
Jan Meekhof (Ruinen, 9 november 1922 – Utrecht, 17 april 1994) was een NSB’er SS’er tijdens de Tweede Wereldoorlog. In een verslag van zijn berechting in 1946 voor het Bijzonder Gerechtshof Leeuwarden wordt over hem opgemerkt: ‘Het behoort tot de grote zeldzaamheden, dat het Bijzonder Gerechtshof op één dag slechte één enkele zaak ter berechting op zijn rol heeft staan. Die éne zaak betrof die van den 23-jarigen Jan Meekhof, een naam welke in één adem behoort te worden en dan in de regel ook wordt genoemd met die van het beruchte duo Lammers en Sleijffer. Meekhof dan, die thans is ingesloten in het Huis van Bewaring „Crackstate” te Heerenveen, was in de oorlogsjaren opperwachtmeester der Staatspolitie en stond in zeer nauw contact met de Duitse Sicherheitsdienst. Reeds in het begin van de oorlog, nog geen achttien jaar oud, sloot deze kwajongen zich aan bij de Waffen S.S. Dit gebeurde te Zwolle. Was het hierbij gebleven, we geloven zeker, dat de advocaat-fiscaal, bij het uitspreken van zijn eis, rekening met de jeugdige leeftijd van dezen verdachte zou hebben gehouden. Doch we kunnen ons voorstellen, dat een gevoel van walging mr. Nubé moet hebben bekropen toen hij de lange lijst van wandaden voorlas, welke deze jonge onverlaat achtereenvolgens heeft bedreven.’ (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (27)
EERDERE AFLEVERINGEN
Pieter is waaratje verliefd, en hoe wij uit spelevaren gaan (1)
De knorrigheid, waarmee Pieter was te bed gegaan, was mij in ’t geheel geen raadsel geweest. Men heeft opgemerkt dat hij den geheel avond niet bij uitstek veel gesproken heeft, terwijl hij anders onder zijn vaders vrienden praats en waanwijsheid genoeg had. Maar twee kleine omstandigheden hadden hem gehinderd en belemmerd, te weten: liefde en haat. Het was mij namelijk volstrekt niet ontgaan dat hij gedurig stille blikken had geworpen in het witte halsje van Koosje, en zeker openlijke blikken op haar gelaat had willen werpen, zoo hij het had durven wagen een geregeld gesprek met haar aan te knopen. Verder was het mij niet moeilijk gevallen te ontdekken hoe de goedkeuring hem gehinderd had, die de schone verzen van Victor (hoe middelmatig en ongeregeld ook vertolkt, en slechtweg voorgedragen) bij haar hadden ontmoet; en hoe hij mij èn de vrijmoedigheid, waarmee ik mij daarna met haar in gesprek had begeven, èn de vriendelijke lachjes, die mij bij die gelegenheid waren te beurt gevallen, had benijd. Hij had zich van dezen avond voor zijn verliefd hart, geloof ik, heel veel voorgesteld; maar Koosje was vertrokken zoo als zij gekomen was, zonder dat hij haar één zoet woordje had toegevoegd, tenzij dan ‘hou je nog al van evenveeltjes?’ Hij had er op den duur ‘ingezeten’: hij had tegenover zijn eigen voornemens en tegenover wat hij voor zijn hartstocht hield een mal figuur gemaakt; wat wonder zoo hij uit zijn humeur geraakt was?
Ik wilde meer van dit alles hebben.
(meer…)
Lucie Badoul (1903-1066) is in 1922 pas negentien jaar oud als ze de schilder Tsuguharu-Léonard Foujita (Tokio, 27 november 1886 – Zürich, 29 januari 1968) leert kennen. Ze was de dochter van een rijke boer uit het noorden van Frankrijk. Die hadden hun dochter al op jonge leeftijd naar haar oma in Parijs gestuurd om haar een keurige opvoeding te geven. Kort daarna verlor ze beide ouders; haar moeder stierf aan kanker en haar vader kort daarop na een zware van van de trap. In 1920 overleed ook haar oma en stond de 17-jarige Lucie er alleen voor. Ze blijft in het appartement van haar oma wonen en weet rond te komen van de erfenis van de drie testamenten. Wel ontdekt ze het uitgangsleven en stuit vanwege haar schoonheid, decadente uitstraling en Parijse kapsones op veel jaloezie met de andere vrouwen die in de Vlaamse kroegen in Parijs aanwezig zijn. Ze heeft vage plannen iets in het theater of de cinema te gaan doen. Eind november 1922 loopt ze in de bekende kroeg La Rotonde Foujita tegen het lijf. Die is dan inmiddels al 36 jaar, al een levende legende in Montmartre en hard op weg de beroemdste schilder van de twintiger jaren te worden. Ze wordt omschreven als een melancholieke schoonheid, met een weelderig lichaam, een opvallend kapsel en met grote stralende ogen en een oogopslag die maar weinig mannen kunnen weerstaan. Ze schijnt een zeer witte huidskleur te hebben gehad, wat voor Foujita aanleiding was haar de naam Youki te geven wat de Japanse naam voor ‘roze sneeuw schijnt te zijn. Ze wordt al snel het favoriete model van de schilder en zal drie jaar lang (1928-1931) zijn echtgenoot worden. Omstreeks 1930 hebben Badoul, Foujita en de dichter Robert Desnon (Parijs, 4 juli 1900 – Theresienstadt, 8 juni 1945) een geruchtmakende driehoeksverhouding. De vele andere affaires die Foujita erop nahoudt, drijven hen uiteindelijk uit elkaar. De affaire met Foujati blijft echter wel geboekstaafd als ‘één van de twaalf muses die de loop van de geschiedenis hebben veranderd’. (meer…)
Vanaf het Burmaniahuis dat gedurende de Tweede Wereldoorlog het hoofdkantoor was van de SD-Aussenstelle Leeuwarden terroriseerden een ‘beruchte vijftal’ de provincie Friesland: Lucas Bunt, Abraham Kaper, Fransoos Lammers, Jan Meekhof en Zacharius Sleijffer.
Abraham Kaper (Zaandam, 9 mei 1890 – Groningen, 29 juni 1949) was een Nederlands politieagent, collaborateur en veroordeeld oorlogsmisdadiger. Bram was een van de jongste in een gezin met vijftien kinderen. Hij werd vernoemd naar een twee jaar eerder overleden broertje, dat slechts zes werd. Ook drie andere broers en een zus sterven voortijdig. Het gezin Kaper leidde een armoedig bestaan. Zijn vader maakte en verkocht houten gebruiksvoorwerpen. Het gezin is streng gereformeerd. Bram gaat naar school en de kerk, al met al een sober en overzichtelijk leven in de kleine, benauwende gereformeerde wereld in een arbeidersstad waar socialisme en anarchisme een hoofdrol spelen. Op 2 augustus 1913 verhuist hij naar Amsterdam, waar hij een baan heeft gekregen bij de politie. Hij was toen verloofd met de ook in Zaandam opgegroeide, vier jaar oudere Grietje Potman, die dan een één jaar oude zoon heeft die is verwekt door haar eerdere joodse werkgever. Die erkende het kind echter niet. De joodse komaf was voor Bram geen probleem. Hij zorgde er voor voor dat het kind zijn achternaam kreeg. Op 14 mei 1914 traden ze in Zaandam in het huwelijk; er volgen de jaren daarop nog twee kinderen. Bram maakte promotie en werd overgeplaatst het nieuwe Bureau Zeden- en Kinderpolitie en vijf jaar later naar het Bureau Centrale Recherche. Vanaf 1930 mocht hij zich brigadier-rechercheur noemen. De zondagen werden als vanouds benut voor bezoeken aan de gereformeerde kerk. Helemaal goed ging het echter toch niet met hem. Tijdens een Bijbellezing in de kerk kreeg hij een paniekaanval en hij schijnt in die jaren ook een zelfmoordpoging te hebben gedaan. Begin jaren dertig zit hij een tijdje in een zenuwinrichting. Na zijn ontslag daar keerde hij terug naar de politie. In 1933 belandde hij bij de verzelfstandigde Zedenpolitie, wat hem veel contacten met een groot aantal criminele informanten opleverde, die hem vanaf 1940 nog erg van pas zouden komen. (meer…)
The End is een nummer uit januari 1967 van de Amerikaanse rockband The Doors van hun debuutalbum The Doors. Het nummer was oorspronkelijk geschreven door Jim Morrison over het uitgaan van zijn relatie met vriendin Mary Werbelow, maar na maanden van optredens in het Whiskey A Go-Go in Los Angeles groeide het nummer uit tot een bijna twaalf minuten lang muziekstuk. De thematiek werd daarmee ook breder. Waar het in eerste instantie ging om een relatiebreuk, kwam er nu een shockerend klassiek Oedipus-thema bij, waarin Morrison zingt dat hij zijn vader wil vermoorden en zijn moeder wil beminnen. Dat laatste wordt slechts gesuggereerd, doordat de tekst enigszins onverstaanbaar is: “Mother… I want to…Aaaah!” Aan het einde van het nummer wordt meerdere malen het woord ‘Kill’ herhaald. Dit was jarenlang nauwelijks te horen, maar op nieuwe uitgaven van het album is dit duidelijk aanwezig. De tekst is altijd voor iedereen lastig te begrijpen geweest en vooral de zin dat hij zijn vader wil vermoorden en het een of ander met zijn moeder wilden doen, zijn altijd berucht gebleven. Ray Manzarek, de keybordspeler van de groep, verklaarde later: ‘Morrison had worked on a student production of Oedipus Rex at Florida State University. He was giving voice in a rock ‘n’ roll setting to the Oedipus complex, at the time a widely discussed tendency in Freudian psychology. He wasn’t saying he wanted to do that to his own mom and dad. He was re-enacting a bit of Greek drama. It was theatre!’ Drummer John Densmore zei hierover: ‘At one point Jim said to me during the recording session, and he was tearful, and he shouted in the studio, ‘Does anybody understand me?’ And I said yes, I do, and right then and there we got into a long discussion and Jim just kept saying over and over kill the father, fuck the mother, and essentially boils down to this, kill all those things in yourself which are instilled in you and are not of yourself, they are alien concepts which are not yours, they must die. Fuck the mother is very basic, and it means get back to essence, what is reality, what is, fuck the mother is very basically mother, mother-birth, real, you can touch it, it’s nature, it can’t lie to you. So what Jim says at the end of the Oedipus section, which is essentially the same thing that the classic says, kill the alien concepts, get back reality, the end of alien concepts, the beginning of personal concepts.’ (meer…)
Vanaf het Burmaniahuis dat gedurende de Tweede Wereldoorlog het hoofdkantoor was van de SD-Aussenstelle Leeuwarden terroriseerden een ‘beruchte viertal’ de provincie Friesland: Lucas Bunt, Abraham Kaper, Fransoos Lammers, Jan Meekhof en Zacharius Sleijffer.
Lucas Bunt (Nijehaske, 17 april 1907 – Heerenveen, 21 april 1981) was een Nederlandse NSB’er en SS’er Hij was horecaondernemer en exploitant van het Friesch Koffiehuis in aan de oostzijde van de Wirdumerdijk te Leeuwarden. Hier werden in de oorlog geregeld feestpartijen voor Duitse officieren gegeven. Het pand zou later in Leeuwarden vaak ‘de rotte kies van Leeuwarden’ worden genoemd, niet vanwege het feit dat Lucas Bunt er ooit eigenaar en exploitant was, maar omdat de vervallen pandjes van het koffiehuis tot frustratie van de gemeente en omwonenden al vanaf eind negentiger jaren leeg stonden en steeds meer in verval raakten. In 2017 werd de hele boel eindelijk gesloopt en werd voor 1,2 miljoen euro een gloednieuw nieuw horeca-etablissement gebouwd. In zijn boek In dienst van de nazi’s merkt Paul van de Water op dat vaak ten onrechte wordt beweerd dat de meeste collaborateurs vooral laagopgeleide mensen waren in sociaal povere omstandigheden. Lucas Bunt was echter bepaald niet armlastig. Verder stond hij voor de oorlog bekend als een vrijmetselaar, apolitiek, Oranjegezind en anti-Duits. Van de Water: ‘Je zou niet verwachten dat hij ging werken voor en met de bezetter en dat hij gewelddadig werd. Dat is toch gebeurd. Tijdens de inval is zijn broer gesneuveld. In hedendaagse verklaringsmodellen voor extremisme wordt zo’n traumatische gebeurtenis als cruciaal gezien voor een omslag.’ Hij voegt eraan toe in zijn boek een meerdimensionale benadering te volgen en te onderzoeken welke psychologische, sociologische en maatschappelijke factoren van invloed zijn op de ontwikkeling naar radicaal en extremistisch en hoe die factoren elkaar versterken. (meer…)
Van oorsprong heeft de Koninklijke Bibliotheek (KB) de opdracht om alle gedrukte publicaties te verzamelen uit of over Nederland opdat die voor toekomstige wetenschappers en studenten beschikbaar zullen zijn. Sinds het begin van deze eeuw is een groot deel van dat (gedocumenteerde) openbare leven verplaatst naar internet en internet is bij uitstek een vluchtig medium, waarop de informatie zeer snel veroudert. De geschiedenis van vandaag wordt vooral online geschreven. Daarom archiveert de KB sinds 2007 de belangrijkste websites van Nederland om te voorkomen dat de onderzoekers van de toekomst te maken krijgen met een digitaal gat in ons geheugen. Om die toekomstige wetenschappers deze informatie te geven worden selectief websites over de Nederlandse taal, cultuur en geschiedenis gearchiveerd en voor de lange termijn bruikbaar gehouden. In juni 2019 waren er 15.400 Nederlandse websites gearchiveerd, wat een erg klein deel is van de ruim twee miljoen websites die ons land kent. In haar keuze voor de selectiemethode heeft KB gekozen voor een selectieve benadering, omdat die zich het beste verhoudt tot de doelstellingen, de beschikbare middelen en de gekozen juridische aanpak van de KB. De KB maakt een beredeneerde selectie, die bestaat uit een dwarsdoorsnede van het Nederlandse webdomein. In de selectie ligt de nadruk op Nederlandse taal, cultuur en geschiedenis. Daarnaast archiveert de KB ook websites met een inhoudelijk innovatief karakter die exemplarisch zijn voor de huidige trends op het Nederlandse deel van het web. De KB kijkt bij de selectie ook naar maatschappelijke relevantie en populariteit. Een volgende stap zal zijn om samenwerking te zoeken met andere kennisinstituten om op die manier de selectie te verbreden en daarbij gebruik te maken van de inhoudelijke expertise van andere organisaties. Daarvoor is door de KB er een samenwerkingsverband aangegaan met de Universiteit van Amsterdam en het Centrum Wiskunde en Informatica (CWI) uit Amsterdam, dat WebART heet (wat staat voor ‘web archive retrieval tools‘; het heeft dus niks met kunst te maken. Op de KB-website wordt nadere informatie gegeven over de juridische en technische aspecten van de webarchivering, hoe het archief te bereiken is en allerlei overzichten. (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (26)
EERDERE AFLEVERINGEN
Er komen mensen op een kopje thee, om verder het avondje te passeren (5)
De heer Dorbeen kuchte. De heer van Naslaan trok ogen en wenkbrauwen pijnlijk samen, als of hij vragen wilde: ‘Waar moet dat naar toe?’ – Juist omdat ook hij dat niet wist, liet mijn ooms gelaat onbepaalde bewondering blijken.
‘Zoo zijt gij, dierbaar kind! Waar gij verschijnt, daar vluchten
En duisternis en nacht en zwarte regenluchten;
Gij zijt een heldre zon, een blijd en vroolijk licht;
Door d’adem van uw mond verwekt gij vreugd en leven,
Als zuivre koeltjes, die langs ’t knoppig bloembed zweven,
En ’t blosje sterken op der rozen aangezicht.
Want duizend lieflijkheên uit uw schoone oogjes schijnen;
Uw kleine handjes, die ik berg in een der mijnen,’
‘Och heer!’ zei mijn tante halfluid, en haar ogen werden allervriendelijkst klein.
‘Doen nog geen kwaad; gij weet nog niet wat dat beduidt.
Wat lacht gij vriendlijk, als wij ze u met speelgoed vullen!
Klein heiligje, in een krans van glinstrend blonde krullen,
Hoe lieflijk blinkt uw hoofdjen uit!’
(meer…)
Otto Piene (Bad Laasphe, 18 april 1928 – Berlijn, 17 juli 2014) was een Duits kunstenaar die op 11 april 1957 samen met Heinz Mack in Düsseldorf de Duitse groep ‘Zero’ oprichtte. Piene’s vader was in Bad Laasphe een van de oprichter van het plaatselijke gymnasium. Nadat Otto deze opleiding in 1947 had afgerond studeerde hij tot 1950 aan de Akademie der Bildenden Künste in München en van 1950 tot 1953 aan de kunstacademie in Düsseldorf. Tussen 1951 en 1964 werkte Piene als docent aan de modeschool in Düsseldorf. Van 1953 tot 1957 studeerde hij aan de universiteit in Keulen filosofie, wat hij met een staatsexamen afsloot. Tegelijkertijd met de afsluiting van zijn studie, richtte Piene dus samen met Heinz Mack de kunstenaarsgroep Zero op (‘ein Nullpunkt der Kunst’), waar zich al snel vele andere kunstenaars bij aansloten en die internationaal erg invloedrijk zou worden. De beweging was zeer verwant aan de Nederlands-Belgische Nul-beweging die in 1960 werd opgericht door Jan Schoonhoven, Armando, Jan Henderikse, Herman de Vries en Henk Peeters en waarvan daarnaast ook Stanley Brouwn, Pol Bury, Walter Leblanc, Jef Verheyen en Paul Van Hoeydonck belangrijke leden waren. (meer…)
Jules Pascin (Vidin, 31 maart 1885 – Parijs, 20 juni 1930) was een Bulgaars-Amerikaanse schilder en tekenaar. Hij was het achtste van de elf kinderen in een sefardisch gezin. Zijn vader Marcus Pincas was een welgesteld Bulgaars zakenman, zijn moeder Sofie Russo stamde uit een oude sefardische famile uit Triest en was van Servisch-Italiaanse origine. Binnen het gezin werd Ladino gesproken, de Romaanse taal van sefardische Joden in de diaspora die uit het Spaans is ontstaan en sterk verwant is aan het aan het Duits verwante Jiddisch. Vanaf 1892 woonde het gezin in Boekarest. Hij heette dus eigenlijk Julius Mordecai Pincas, maar onder druk van zijn familie veranderde hij in Pascin, een anagram van zijn oorspronkelijke naam. De familie was namelijk was ontstemd over zijn levenswijze en wat dat voor hun reputatie zou betekenen. Niet onbegrijpelijk, want al op jonge leeftijd bleek dat hij erg veel tekentalent had en op vijftienjarige leeftijd was Jules regelmatig in de plaatselijke bordelen te vinden om naakttekeningen te maken. Iets wat hij de rest van zijn leven zou blijven doen. Vervolgens trok Pascin naar Wenen voor een tekenstudie en in de jaren 1902-1905 verbleef hij in Boedapest, Wenen, München en Berlijn, waar hij aan verschillende academies studeerde. In Berlijn werkte hij een tijdje mee aan het satirische weekblad Simplicissimus, dat verscheen tussen 1896 en 13 september 1944. Aan het blad werkten in de loop der tijd verschillende bekende politiek actieve intellectuelen mee, waaronder Hermann Hesse, Thomas Mann, Erich Mühsam en Käthe Kollwitz. Voor de Eerste Wereldoorlog bereikte het blad een ongekende populariteit vanwege het bespotten van de burgerlijke moraal, de wilhelminische politiek, het militarisme, de ambtenarij en de kerkelijke gezagsdragers. Het blad lag dan ook regelmatig onder vuur van de overheid, die met regelmaat rechtszaken tegen het blad aanspande. Vanaf 1909 verscheen ook een Franse uitgave, waarin de prenten voorzien werden van Franse vertalingen. De uitgevers werden daarop bekritiseerd wegens het verlenen van spandiensten aan de Franse erfvijand. Tijdens de oorlogsjaren 1914-1918 liet het blad de militarisme-kritische houding geheel varen en volgde een nationalistische koers.Later ging het blad uit lijfsbehoud (hoe zei Brecht dat ook alweer: Erst kommt das Fressen, dann die Moral) een steeds rechtsere koers. Na de machtsovername van Hitler in 1933 zou het blad zonder protest een instrument worden van het nieuwe regime. In 1944 ging het blad roemloos ten onder. (meer…)
J.J. Cale, geboren als John Weldon Cale (Oklahoma City, 5 december 1938 – La Jolla, 26 juli 2013) was een Amerikaanse singer-songwriter en gitarist. Hij groeide op in Tulsa, Oklahoma. J.J. Cale stond bekend om zijn ingetogen, laid-back en hoekige muziekstijl, wat de Tulsa-stijl werd genoemd. Een mengeling van rock & roll, rockabilly en blues met jazzy invloeden. Zijn muziekstijl is later overgenomen door artiesten als Mark Knopfler en Eric Clapton. Zes jaar na zijn overlijden kwam de CD Stay Around uit, zijn vijftiende studioalbum en met allemaal nieuw materiaal. Nieuw in de betekenis dat het allemaal materiaal was dat nooit eerder op plaats verschenen. Sommige nummers zijn zo fantastisch dat je je afvraagt om welke reden het in hemelsnaam nooit eerder is uitgegeven. Christine Lakeland, zijn weduwe en tevens lid van zijn begeleidingsband, en zijn manager-vriend Maike Kappus maakte een selectie uit alle nummers die nog op de plank lagen. Op één na ook allemaal door Cale gecomponeerd, die zoveel mogelijk de instrumenten zelf speelde, zonder gebruik te maken van dure studio’s en sessiemuzikanten. Het ene nummer dat niet van Cale is (My baby blues) werd geschreven door Christine Lakeland, die vanaf eind jaren zeventig deel uitmaakte van Cale’s band. Mijn favouriete nummer, Go Downtown, werd voor YouTube voorzien van een video die door Carine Khalife uit Montreal werd vervaardigd. Ze zei hierover: ‘In a poetic dive into a colourful stained glass scenery, we accompany a character in his peregrinations. Light reveals warm and highly textured landscapes in which each piece of stained glass are intertwined. From a subjective point of view, our character walks, ride, drive, restlessly. It takes efforts, it takes courage, it takes love. Time passes and everything changes but the determination remains like a clock that never stops. The gigantic nature seems infinite, but little by little the city lights start to shine. Based on cut-out shapes, everything is made to change. The backgrounds turn from morning first light to night sky. Shapes echos to themselves, continuously shifting, growing, moulting. Stained glass style will be created using a mix of oil paint, stop motion animation and digital movements. Basically, my technique is to paint on a piece of glass fixed to a light box. A camera, fixed overhead above the animation table, would capture my paintings frame by frame and create the animated textures. The single light source comes from beneath the glass, reveals the textures and details of brushes movements. Frames are then cut out and assembled digitally to compose scenes. The main rhythm and frame rate will be based on the tempo of the track. Inspired by rich and colourful modern stained glass designs as well as organic shapes of painters like Peter Doig, the video aims to immerse the viewer/listener in a soft, luminous and somehow mystical adventure.’ (meer…)
Émile-Antoine Bourdelle (Montauban, 30 oktober 1861 – Le Vésine), 1 oktober 1929) was een Franse beeldhouwer en schilder. In Mountauban, een plaatsje iets boven Toulouse, had zijn vader een meubelmakerij, waar Bourdelle toen hij veertien jaar oud was als houtbewerker ging werken. Hij leerde tekenen bij Armand Cambon (Montauban, 22 februari 1818- Montauban, 14 januari 1885), een schilder en vriend van Jean-Auguste-Dominique Ingres (Montauban, 29 augustus 1780 – Parijs, 14 januari 1867), de grote neoclassicistische schilder. Cambon werd na de dood van Ingres aangewezen als zijn testamentair executeur en degene die moest zorgdragen voor de oprichting van het Musée Ingres. Ingris had al in 1851 een deel van zijn collectie, die bestond uit eigen werk, werk van leerlingen, een verzameling antieke Griekse vazen en andere antiquiteiten aan zijn geboortestad geschonken. In 1854 werd een Salle Ingris geopend in het stadhuis van Montauban, dat was gevestigd in het voormalige bisschoppelijk paleis uit de zeventiende eeuw. Na de dood van Ingres in 1867 werd de collectie aanzienlijk uitgebreid met onder andere duizenden tekeningen. Na de opleiding hier ging Émile-Antoine Bourdelle voor zijn opleiding als beeldhouwer naar Toulouse, waar hij tien jaar aan de Académie des Beaux Arts studeerde. Toen hij 24 jaar oud was kreeg hij een beurs voor de École des Beaux Arts in Parijs. Zijn leermeesters waren Alexandre Falguière en Jules Dalou. In 1888 vervaardigde hij zijn eerste sculpturen van Beethoven, werken met veel pathos, monumentale kracht en een harmonische beweging. Hij was een der pioniers van de monumentale beeldhouwkunst van de twintigste eeuw. Auguste Rodin bewonderde zijn werk en vanaf 1893 tot 1908 werkte Bourdelle als Rodins assistent. Bourdelle ontwikkelde zich tot een bekende leermeester, zowel in Rodins als in zijn eigen atelier. Veel later bekende kunstenaars (waaronder Alberto Giacometti) kregen van hem onderricht, waardoor hij een aanzienlijke invloed op de beeldhouwkunst uitoefende. Van 1909 tot aan zijn dood in 1929 was hij docent aan de belangrijke Académie de la Grande Chaumière in Parijs. Hij was de oprichter en vicepresident van de Salon des Tuileries in Parijs. Antoine werd begraven op Cimetière du Montparnasse. (meer…)
Bij de Sichterheitsdienst (SD) in Leeuwarden werkte vier Nederlanders die als ‘het beruchte viertal van Friesland’ de geschiedenisboeken zouden ingaan. In Leeuwarden was vanaf het begin tot 28 oktober 1942 een afzonderlijke Aussendienststelle van de SD en Sicherheitspolizei (Sipo) gevestigd. Vanaf 28 oktober 1942 werd Leeuwarden een Polizeiposten die ressorteerde onder Groningen. In september 1944 kwamen door de snelle geallieerde opmars veel Duitsers en Duitsgezinde Belgen in Nederland terecht. Leeuwarden werd toen opnieuw een Aussendienststelle. De SD was belast met het opsporen van alle soorten van (mogelijke) tegenstanders van het nationaalsocialistische regime in Duitsland en later in de bezette gebieden. De competenties tussen SS, SD en Gestapo waren echter onduidelijk geregeld. In Leeuwarden werd het Burmaniahuis, een monumentaal herenhuis in de binnenstad uit de 15e eeuw, het symbool van de Duitse onderdrukking, vergelijkbaar met de reputatie van het Scholtenhuis in Groningen. De SD betrok in de oorlog het oude gedeelte van het Burmaniahuis; in het nieuwe gedeelte werkte de verzekeringsmaatschappij ‘Algemeene Friesche’ heel de oorlog gewoon doorwerken. Ter herinnering aan de martelingen en verhoren zal bij het Burmaniahuis een gedenkteken worden geplaatst. Kopstukken bij de SD in Leeuwarden waren onder meer Wilhelm Albrecht, Theodor Vogel, Friedrich Grundmann en Jozef Keijl. (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (25)
EERDERE AFLEVERINGEN
Er komen mensen op een kopje thee, om verder het avondje te passeren (4)
Het was het speelwerk in de lamp, door mijn tante, in schijn van lepeltjes uit het lepeldoosje, dat voor den olifant stond, te zoeken, opgewonden. Ik begreep nu waarom zij er zoo op gesteld was geweest, dat mevrouw Dorbeen haar reciet mocht hebben uitgesteld.
Mevrouw Dorbeens ogen, die net gereed stonden om met
‘Ik wens geen stap terug te treden,’
hevig uit te rollen, rolden terug met de snelheid van een spoortrein.
‘Wat is dat?’ riep ze.
‘Dat is een walsje,’ zei haar man.
‘Neem mij niet kwalijk, mevrouw,’ smeekte mijn tante, ‘ik had het opgewonden. ’t Is het speelwerk in de lamp. ’t Is anders de aardigheid, dat het zo onverwachts begint, een poosje nadat het opgewonden is. ’t Was om de vrinden te verrassen. Ik had gehoopt dat UE. wat later zou hebben gereciteerd; nu komt het er ook zo mal in.’
Mijn tante zou gaarne, in dat ogenblik van verlegenheid, de gehele bronzen olifant den kop ingedrukt hebben. Maar er was niets aan te doen, en in blinde opgewondenheid ging hij voort met zijn
Ach, du lieber Augustin!
(meer…)
Glenna Janda is een kunstenares uit Fort Worth, die eerst een ‘fine arts degree’ behaalde aan de Texas Christian University in haar geboorteplaats en daarna rum twintig jaar in Mexico woonde. Daar studeerde ze aan de University of the Americas in Mexico City en beeldhouwkunst en ballet (wat een wonderlijke combinatie) aan het Nationale Instituut voor de Schone Kunsten (Instituto National de Belles Artes in San Miguel de Allende, een plaatsje met enkele tienduizenden inwoners in het centrum van het land. De plaats, vernoemd naar Ignacio Allende (een held uit de Mexicaanse Onafhankelijkheidsoorlog) telt veel gepensio-neerden uit de VS en is populair onder toeristen die ook wel hoofdzakelijk uit het noorden komen. Terug in Mexico vervolmaakte ze haar opleiding aan de beeldhouwstudio van Enrique Mirala en de keramiekstudio van Manolo Ruiz. Vanaf 1971 werkt ze als kunstenares en heeft ze aan talrijke tentoonstellingen meegedaan, zowel solo als in groepsverband. In 1981 vestigde ze zich weer in de Verenigde Staten, in Sante Fe, waar ze haar werk in de eigen keramiekwerkplaats combineerde met het lesgeven in beeldhouwkunst aan de middelbare school. Tussendoor zag Glenna Janda ze ook nog gelegenheid om dans- en balletonderwijs te geven in Santa Fe en in de oude woonplaats San Miguel de Allende. Na enkele jaren is ze toch weer teruggegaan naar haar geboorteplaats Fort Worth waar ze weer een eigen werkplaats begon. Het uitbeelden van de tango is een van haar favoriete thema’s in haar werken; verder laat ze zich inspireren door traditionele precolumbiaanse handgemaakte kleikunstwerken.
In 1559 voerde Filips II, het staatshoofd van Spanje en de Spaanse gebieden, herindeling van de bisdommen in de Nederlanden door. De noordelijke gewesten vielen onder de Utrechtse kerkprovincie, de zuidelijke onder de Mechelse. Utrecht werd een aartsbisdom, met daarvan afhankelijk de bisdommen Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen en Leeuwarden; onder het aartsbisdom Mechelen vielen de bisschopszetels van ‘s-Hertogenbosch en Roermond. De eerste nieuwe aartsbisschop van Utrecht was echter ook meteen de laatste. De opstand tegen Spanje had namelijk grote gevolgen voor het katholicisme in de rebellerende noordelijke Nederlanden. Nadat het Spaanse gezag was verdreven uit de Noordelijke Nederlanden werd het calvinisme overheersend in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1795). In 1592 verklaarde Rome de Utrechtse kerkprovincie tot ‘missiegebied’ omdat naar mening van de katholieke kerk de bevolking weer tot het heidendom was teruggevallen. In 1622 vertrouwde paus Gregorius XV het opperste bestuur over de Kerk in de Noordelijke Nederlanden toe aan de Congregatio de Propaganda Fide (Congregatie voor de voortplanting van het geloof), de instantie die het toezicht uitoefende over missiegebieden. De benaming voor de Katholieke Kerk in de Noordelijke Nederlanden werd vanaf dat moment de Hollandse Zending genoemd, die onder leiding kwam te staan van een apostolisch vicaris. Toen na de Vrede van Münster ook in ‘s Hertogenbosch geen normaal bisschoppelijk bestuur meer mogelijk was, kwam ook hier een apostolisch vicariaat. Na de vervolgingen tot deze Vrede van Münster werden katholieken nu getolereerd, maar het was nog steeds niet erg verstandig in de noordelijke provincies er al te opvallend uiting aan te geven dat men katholiek was. In veel steden kwamen katholieken samen voor de mis in zogenaamde schuilkerken die aan de buitenkant niet herkenbaar waren als kerk. (meer…)
Sandy Coast was een Nederlandse beatgroep uit Voorburg, met Hans Vermeulen als leadzanger en componist, die eind jaren zestig en begin jaren zeventig populair was. Haar bekendste hits waren Capital Punishment (1969), True love that’s a wonder (1971), Just a friend (1971) en The eyes of Jenny (1981). Dat laatste nummer staat nog steeds in de Top 2000. De groep was in 1961 door de toen veertienjarige Hans Vermeulen opgericht als skifflegroep, maar een paar jaar later werd besloten met de mode mee te gaan en ook een beatgriep te worden. Iets later werd de koers nog iets meer gewijzigd door de kant van de psychedelische muziek op te gaan. Toen in 1969 het nummer Capital Punishment moest worden opgenomen, was Vermeulen snipverkouden, maar de studio was afgehuurd dus moest het nummer absoluut op die dag op de plaat worden gezet. Het belette niet dat het nummer een groot succes werd. Het stelde de groep in staat het bestaande contract te laten ontbinden en een aanzienlijk betere deal te sluiten. Het eerste nummer voor de nieuwe platenmaatschappij was True love that’s a wonder, dat een enorme hit werd. Na 1973 werden de successen spaarzamer en werd Sandy Coast ontbonden. Vermeulen bouwde een grote reputatie op als producer van platen, onder meer The Alternative Way van Anita Meijer. De comeback van de groep leverde nog de hit The Eyes of Jenny op, maar kort daarna kwam een definitief eind aan het bestaan van de groep. Vermeulen ging verder als producer, maar zijn persoonlijke en financiële leven werd steeds meer een puinhoop. Na afbetaling van zijn belastingschuld week hij uit naar Thailand. In 2017 overleed hij op 70-jarige leeftijd. Uit het allerbegin van de groep in 1966 een nummer dat niet de hitlijsten haalde, maar wel een van mijn favorieten is gebleven: Subjects of my thoughts. (meer…)
Vanaf 1872, toen Tidore de soevereiniteit van het Koninkrijk der Nederlanden erkende over Nieuw-Guinea kon Nederland formeel alle aanspraken maken op het gebied Nederlands-Nieuw-Guinea. Lang zou dat alleenrecht echter niet duren want ook de Britten en Duitsland hadden hun oog op het gebied laten vallen. Dat betekende dat er grenzen tussen de diverse nationaliteiten moesten worden vastgesteld. In 1884 werd bij een verdeling onder de koloniale machten (Congres van Berlijn)besloten dat het westelijk deel van het eiland Nederlands zou blijven. De 141ste meridiaan werd gesteld als grens tussen het westelijk en oostelijk deel. De zuidelijke helft van het oostelijk deel kwam in Britse handen, dat vanaf dat moment Brits-Nieuw-Guinea werd genoemd. De Britten zagen blijkbaar al snel dat het gebied hen weinig zou opleveren, want in 1906 droegen ze het over aan Australië, dat het daarna Territorium Papoea noemde. De noordelijk helft van het oostelijk deel van het eiland kwam in Duitse handen, die het deel omdoopte tot Kaiser-Wilhelms-Land. Dit gebied zou het belangrijkste deel uitmaken van de kolonie Duits-Nieuw-Guinea van het Duitse Rijk, die verder bestond uit een aantal eilanden en eilandgroepen (Bismarck-archipel, Marshalleilanden, Noordelijke Salomonseilanden, Carolinen, Palau, Duitse Marianen en Nauru), die in een volgende aflevering worden besproken. Daarnaast was ook Duits-Samoa een Duitse kolonie in Oceanië, maar die hoorde niet tot Duits-Nieuw-Guinea. Ook deze kolonie wordt in een aparte aflevering besproken. (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (24)
EERDERE AFLEVERINGEN
Er komen mensen op een kopje thee, om verder het avondje te passeren (3)
‘Juffrouw Mietje, nog niet een roomsoesje?’ vroeg mijn tante – ‘Jij ook niet, Koosje? Wel kind! wat heb ik je in lang niet reis hier gezien. Het heugt me nog dat je met Pieter speelde. Ja, kleine kinderen worden groot, Koos!’
‘Dat zeg ik zoo dikwijls,’ zei mejuffrouw van Naslaan. ‘Waar blijft de tijd? En ik zeg maar, hoe ouder dat je wordt, hoe meer de tijd vliegt; maar je jongen jaren, kind! zeg ik alle dag tegen Koosje, leer dat van mij, die komen nooit weerom.’
‘En dat zijn van die dingen,’ klonk het van den schoorsteen, uit den mond van den heer van Naslaan, met plechtige langzaamheid en afgebroken door het statig uitblazen van tabaksrook: ‘dat zijn van die dingen, mijn goede vriend! – (p’hoe), die u – (p’hoe) en mij – (p’hoe) en een ander – (p’hoe, p’hoe) ongelukkig maken. En onze voorvaderen,’ – hier nam hij de pijp uit de mond, om er den derden knoop van mijn ooms rok onder ’t spreken onderscheidene kleine tikjes mee te geven – ‘onze vaderen… ik vraag je of ze der zoo veel slechter aan waren dan wij? – onze vaderen, mijnheer! hielden zich met die dingen niet op.’
‘Neen!’ verklaarde mijn oom, in edele opgewondenheid een verse pijp stoppende, ‘dat waren andere mensen! die wisten – Piet, geef me ’t komfoortje reis aan – die wisten handen uit de mouw te steken, al zeg ik ’t zelf; – en wat ik altijd zeg – ze pasten op er tijd. Mijn vader was altijd ’s morgens kwartier voor zessen gekleed en geschoren – kom daar nú reis om!’
En zijn pijp op het vuur zettende, spande hij een schrikkelijke kracht in om haar ineens aan te trekken, en ze daarop omkerende, en een mondvol rook tegen den kop blazende, herhaalde hij, door de inspanning half uit zijn adem: ‘Kom daar nú reis om!’
(meer…)
Anna Bikont (Warschau, 1954) is een Poolse journaliste en auteur. Haar moeder was joods; ze overleefde de holocaust met hulp van een Pool die haar Arische papieren bezorgde, waaronder een geboortecertificaat. Later huwde zij met haar redder. Anna Bikont studeerde biologie en psychologie aan de universiteit van Warschau en was daarna een tijdje werkzaam aan het Departement Psychologie van deze universiteit. Ze was later een actief medewerkster in de solidariteitsbeweging. In 1989 stichtte ze samen met Adam Michnik de Gazeta Wyborcza, de tweede grootste Poolse krant. Bikont schreef hiervoor artikelen over politiek, cultuur en geschiedenis. In 2000 begon ze aan een onderzoek naar de schokkende gebeurtenissen in het stadje Jedwabne (in de omgeving van Bialystok), wat zou uitmonden in dit boek dat in 2004 in Polen werd uitgegeven.
Jedwabne is een plaatsje dat bij het begin van de oorlog bijna 4.000 inwoners kende: 3.670 Polen, 250 joden en 65 Wit-Russen. Als gevolg van het Von Ribbentrop-Molotovpact marcheerde in september 1939 de Sovjettroepen Oost-Polen binnen. Tot juni 1941 zou het Rode Leger de baas zijn in Jedwabne, tot het moment dat Hitler de tijd rijp achtte de aanval van de aartsvijand Rusland in te zetten. De communistische overheersing ging gepaard met een golf van anti-Poolse onderdrukking door de Russische geheime politie. Die werd daarin ondersteund door de communistische aanhang in het plaatsje, die zowel uit Poolse als joodse inwoners van Jedwabne bestond. Een aantal Poolse en joodse gezinnen werden door de sovjets gearresteerd en naar Siberië gedeporteerd. (meer…)
Jan Louis Guillaume Doornik (Parijs, 26 juni 1905, Mont Valérien bij Parijs, 29 augustus 1941)werd weliswaar in Parijs geboren en groeide daar ook op, maar hij bleef zich toch altijd honderd procent Nederlander voelen. Toen de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvielen, was hij dan ook vastbesloten om naar Nederland te gaan om zijn vaderland te bevrijden. Hij kwam er al snel achter dat terugkeren naar Nederland niet echt mogelijk was. Talloze pogingen om Nederland te bereiken mislukten. Op 20 mei 1940 meldde hij zich bij de Nederlandse militaire attaché in Parijs met het verzoek in de Nederlandse krijgsmacht te mogen dienen. Dat was op dat moment al een achterhaalde vraag, want het Nederlandse leger had al op 15 mei 1940 de strijd moeten staken. Doornik besluit om samen met zijn ouders naar Engeland te vluchten. Op 18 juni 1940, vlak voordat de Franse strijdkrachten voor de Duitse overmacht moeten buigen, scheepte het gezin Doornik zich in Bordeaux in voor de overtocht. Jan Doornik trekt verder naar Cardiff, waar zich een Nederlands legeronderdeel bevond. Daar aangekomen meldde zich als vrijwilliger aan voor een formatie stoottroepen. Met zijn eenheid nam hij deel aan diverse verkenningstochten van de Franse kust. Bij een van deze tochten sneuvelden alle officieren, waarna Doornik het bevel van de eenheid overnam en erin slaagde met de overgebleven manschappen naar de basis terug te keren. Door deze actie werd hij tot luitenant benoemd. (meer…)
Kevin Morby (Lubbock, Texas – 2 april 1988) is in Nederlands een weinig bekende muzikant en songwriter. Waarschijnlijk heeft hij met zijn begeleidingsband nog niet in Nederland opgetreden, hoewel hij toch al vijf schitterende studio-albums heeft gemaakt: Harlem River (2013), Still Life (2014), Singing Saw (2016), City Music (2017) en Oh My God (2019). Morby werd weliswaar in Texas geboren, maar omdat zijn vader, die werkte voor General Motors, een aantal keren werd overgeplaatst, heeft hij op diverse plaatsen n de Verenigde Staten gewoond, voordat het gezin zich min of meer definiteif kon vestigen in Kansas City, Missouri. Op tienjarige leeftijd leerde hij gitaar spelen en vormde met zijn vriendjes zijn eerste bandje. Begin van deze eeuw, pas 17 jaar oud, besloot hij de school te laten voor wat het was en te vertrekken naar New York. Met allerlei baantjes in kroegen en als koerier voorzag hij in zijn levensonderhoud. Daarnaast ging hij deel uitmaken van de band Woods, die zich bezighield met noise-folk. Een onbekende term voor me, maar ik kan me er wat bij voorstellen. In die tijd leerde hij Cassie Ramone kennen, die toen deel uitmaakte van het punktrio Vivian Girls, en vormde met haar het duo The Babies (asjeblieft niet verwarren met de Britse rockgroep The Babys). Het tweetal nam twee albums op en bracht ook een live-album uit. Kort daarna verhuisde Morby naar Los Angeles om aan een solocarrière te beginnen. Het eerste album Harlem River was een ode aan New York. (meer…)
Paul Van Hoeydonck (Antwerpen, 8 oktober 1925) is een Belgisch kunstenaar. Hij hield zich onder andere bezig als beeldhouwer, schilder, tekenaar, collagekunstenaar en graficus. In 1941 volgde hij aan de Academie in Antwerpen een avondcursus tekenen en hij werkte later in het tekenatelier van Jos Hendrickx. Van Hoeydonck behaalde een graduaat kunstgeschiedenis aan het Kunsthistorisch Instituut in Antwerpen, en ook aan het Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde in Brussel volgde hij cursussen. Vanaf 1955 volgde een korte periode waarin Van Hoeydonck geometrisch abstract werkte. In die periode werd hij lid of medestichter van de groepen Art Abstrait, Formes en Art Construit. In 1957 creëerde hij zijn eerste monochrome wit abstracte ‘lichtwerken’, wat leidde tot een aantal solo-exposities in de bekende galerie Saint-Laurent te Brussel (1956, 1957 en 1959) . In 1961 en 1963 waren er individuele tentoonstellingen in het Paleis voor Schone Kunsten. Hij exposeerde er respectievelijk zijn ‘plexi-reliëfs met lichtwerk’ en ‘steden van de toekomst’. Met zijn plexi-reliëfs verliet hij het platte vlak en begon door het licht- en schaduwspel en de lichtbreking aan de dematerialisering van de stof. In 1959 exposeerde Van Hoeydonck samen met Guy Vandenbranden bij de avant-garde Galleria Pater in Milaan, waar hij een aantal belangrijke internationale kunstenaars leerde kennen. Vanaf 1961 werkte hij vooral als assemblagekunstenaar. In 1965 werd hij geselecteerd voor de geruchtmakende expo Pop Art, Nieuw Realisme in het Paleis voor schone kunsten. De kunstenaar had inmiddels belangstelling gekregen voor de aanwezigheid van de mens in de ruimte. Hij gaf de planeten en de constellaties een plaats in zijn schilderijen. In 1971 zetten de astronauten van de Apollo 15 zijn beeldje Fallen Astronaut op de maan. Hij had zelf de naam Fallen Astronaut liever niet, omdat het beeldje de gehele mensheid moest representeren en niet enkel de omgekomen astronauten en cosmonauten. Het doel was om het beeldje rechtopstaand te plaatsen op het maanoppervlak en niet liggend op de rug. In september 2014 kreeg de inmiddels 89-jarige kunstenaar in Antwerpen een overzichtstentoonstelling. Op 26 november 2014 werd bevorderd tot Ridder in de Leopoldsorde. Een jaar later werd hij opgenomen in de Brusselse tentoonstelling Pop Art in Belgium, waar verschillende assemblages in gips van hem werden. In januari 2016 trouwde Van Hoeydonck op negentigjarige leeftijd met Marleen Meyers; de bruid was veertig jaar jonger. (meer…)
Het wordt er niet makkelijker op als men gaat zoeken naar de renners uit die eerste Tour de France die in de rangschikkingen amper een rol van betekenis hebben gespeeld. Slechts bladvulling lijken te zijn geweest,een anonieme naam onderaan een lijstje. Dat geldt zeker voor de twee laatste buitenlandse renners die aan de start stonden. Er gingen er twaalf van start en daarvan zijn er hier al tien besproken: de Belgen Marcel Kerff, Julien Lootens, Aloïs Catteau en Jules Salés, de Italiaanse Fransman Rodolfo Müller, de Duitser Josef Fischer en het Zwitserse kwartet Anton Jaeck, Charles Laeser, Marcel Lequatre en Paul Mercier. Resteerde nog slechts twee namen: Emile Torisani en Ludwig Barthelmann. De voornaam Emile geeft al aan dat ook deze Italiaanse deelnemer waarschijnlijk zijn hele leven al in Frankrijk had doorgebracht en zich dan ook meer een Franse deelnemer hebben gevoeld. Het is slechts een vermoeden, want met vermoedens moeten we het doen. Niks geen gegevens van de man te vinden, slechts dat hij van start is gegaan en op 1 juli 1903 ergens onderweg in de loodzware eerste etappe van Parijs naar Lyon, 467 kilometers op zanderige en hobbelige wegen en onder een verschroeiende zon, moet zijn afgestapt. Zonder verder ook maar enig spoor achter te laten in de wielerarchieven. Geen voorgeschiedenis, geen verdere carrière. (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (23)
EERDERE AFLEVERINGEN
Er komen mensen op een kopje thee, om verder het avondje te passeren (2)
Wij laten haar, enigszins vermoeid van al de bereddering, plaats nemen om thee te zetten, en slaan terwijl onze ogen op Pieter Jr., die juist binnentreedt. Ook hij ligt onder zijn, wat de zeelieden noemen, beste tuig. Hij is (ik moet het zeggen) volmaakt naar de mode gekleed; een zwarte pantalon met souspieds, een zwart satijn vest, een blauwe rok met glimmende knopen; en toch ziet hij er infaam ouderwets uit. Want de pantalon is zo kort, en de souspieds zijn zo lang, en het vest is zoo laag uitgesneden, en zoo wijd om het midden; en de rok is zoo smal van kraag en zoo breed van rug; en waarom verstokt hij zich nu om zich met een bruine stropdas te willen uitzonderen, in plaats van een zwarte om te hebben, als alle fatsoenlijke mensen?
Oom kijkt een paar malen op zijn horloge, om aan te merken dat Ds. S. het geweldig lang moet maken. Dit is, in ’t voorbijgaan gezegd, de enige reden, waarom Petrus Stastokius Sen. nooit diaken of ouderling heeft willen worden, omdat hij alsdan genoodzaakt zou zijn geweest, op zijn beurt, ook bij de predikanten te kerk te gaan, die niet als hij, lieden van de klok waren.
Het duurt evenwel niet lang of een bescheiden belletje kondigt de aankomst van de eerst verschijnende gast aan. Wij zullen hem en al de verdere hun jassen en mantels laten afdoen en in handen stellen van Keesje, die van avond bijzonder verlof heeft om later in ’t Huis te komen; hun vervolgens pijpen laten stoppen, en complimenten maken over ‘de zorg’; hen daarna een uurtje laten praten over ’t weer, over de kou in de kerk, over het verkieselijke van een open haard boven een ‘toe kachel’, over den stand der fondsen, over het werk van de dames, en over de laatste verkoping van huizen en het laatste plan van de stedelijke raad om een brug te leggen over een water, waarover reeds voor tien jaren een brug is nodig geweest; om u daarna op eens midden in ’t gezelschap binnen te leiden en u al zijne leden in hunne grootheid te laten aanschouwen. Gij kunt ondertussen zelf een verse pijp stoppen.
(meer…)
Afgelopen nacht met verbijstering naar CNN gekeken. In Washington staat een grote groep vreedzame demonstranten bij het Witte Huis. Luid schreeuwend en gebarend, dat wel. Voor hen staat een lint van agenten van State Police. Iets later wordt een tweede lint van de National Guard toegevoegd. Allemaal met grote schilden, knuppels en geweren. En daar weer achter een hele rits bevelvoerders en hulptroepen. De aangekondigde persconferentie van de president wordt steeds verschoven. Tot het moment dat de demonstranten ook aan de achter- en linkerzijde worden ingesloten door State Police en National Guard, aangevuld met politie te paard, die met traangas en rubberkogels de demonstranten wegvegen van hun plaatsen. Hier en daar wordt een flinke mep uitgedeeld aan een demonstrant die met de handen in de lucht is blijven staan, ‘Don’t shoot’ roepend. Anderen krijgen pepperspray in het gezicht gespoten. Juist als dit aan de gang is, begint Trump aan zijn speech. Terwijl op de achtergrond het politiegeweld en het geluid van vluchtende demonstranten te horen is, roept hij de president van ‘law and order’ te zijn en in het land te gaan zorgen dat het afgelopen is met de protesten. Als de gouverneurs dat in hun staten niet onmiddellijk vrijwillig doen, dan zal hij de boel overnemen. Dat dit absoluut ongrondwettig is, lijkt hem niet te storen. De commentatoren op CNN spreken al over een aanzet naar een dictatorschap van Trump en over de vrees voor een soort burgeroorlog. Als de straat voor het Witte Huis is ontdaan van demonstranten en hun plaats is ingenomen door politiemannen en veiligheidspersoneel marcheert de grote blonde Führer naar een kerkje, waar een dag eerder wat tumult was geweest. Triomfantelijk steekt hij een bijbel in de lucht. Het laatste deel van zijn campagneritueel, want het is dan wel duidelijk dat de hele show slechts onderdeel is van zijn poging herkozen te worden. In plaats van zalvende woorden om de protesten in te dammen, zet Trump alle demonstranten weg als boeven, tuig en terroristen. Geen enkel woord van compassie met George Floyd. Geen enkel woord waarin hij laat merken de gevoelens van angst en woede van de demonstranten te voelen. Geen enkele poging het zoveelste tragische overlijden door toedoen van de Amerikaanse politie een kantelmoment te laten worden is het racisme in de Verenigde Staten of de enorme tweespalt in de samenleving. Avaaz wil met een internationale handtekeningsactie de Amerikaanse regering en lokale overheden oproepen veranderingen aan te brengen. (meer…)
Iman Jacob van den Bosch (Groningen, 30 mei 1891 – Kamp Westerbork, 28 oktober 1944) was een Nederlandse verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was een zoon van de militair Isaac van den Bosch. Voor de oorlog was Van den Bosch was werkzaam bij de Koninklijke Marine. Hij begon in 1909 zijn opleiding tot marineofficier aan het Koninklijk Instituut voor de Marine. In 1919 verliet hij de marine als luitenant ter zee der tweede klasse. Hij werd in 1940 aangesteld als procuratieouder-afdelingshoofd van de buitenlandse expeditiedienst van de Philipsfabriek te Eindhoven. Hij was gehuwd, had drie kinderen en was aangesloten bij de Nederlands Hervormde kerk. In december 1940 stichtte hij de verzetsgroep Tromp en het daaraan gelieerde Trompfonds, dat onder meer geld inzamelde voor de gezinnen van marinemensen die in geallieerde dienst voeren. Op last van de Duitse bezetter worden deze transacties in april 1941 stopgezet. Hierna ontstaan verschillende initiatieven van verzetslieden en –groepen om alsnog financiële steun te bieden aan zeemansgezinnen. Samen met bankier en oud-koopvaardijofficier Walraven van Hall richt Iman Jacob begin 1942 het Nationaal Steun Fonds (NSF) op, waarin al deze verschillende initiatieven worden verenigd. De doelgroep wordt dan ook verbreed; ook ondergedoken joden en gezinnen van ondergedoken beroepsofficieren komen in aanmerking voor financiële steun. Later ontvangen ook de gezinnen van onderduikers van de Arbeitseinsatz steun van het NSF. Na 17 september 1944 vormt de spoorwegstaking van dertigduizend personeelsleden een extra belasting voor het NSF. De voortzetting van de staking is een grote verdienste geweest van het fonds. Van de ruim tweeduizend medewerkers van het NSF werden er 84 door de Duitsers gefusilleerd, waaronder de beide voormannen: Walraven van Hall en Iman Jacob van den Bosch.
(meer…)
The Outsiders was een Amsterdamse nederbeatband onder aanvoering van zanger Wally Tax, die de band oprichtte toen hij amper 12 jaar oud was. Het is ook alleen zijn naam die bij het publiek echt is blijven hangen, slechts een verstokte fan zal de andere leden van de legendarische band kunnen noemen. De band speelde aanvankelijk alleen in het alternatieve Amsterdamse circuit, maar kon doorbreken toen ze door Paul Acket werden gevraagd om op te treden in het voorprogramma van het tweede optreden van The Rolling Stones in Nederland. Die gaven in 1964 in het Kurhaus in Scheveningen een legendarische show, die in een totale chaos en een vernield Kurhaus eindigde. Acket had daarom besloten uit te wijken naar de Brabanthallen te ‘s-Hertogenbosch, op 26 maart 1966. Hitweek (het vakblad voor langharig werkschuw tuig) schreef dat The Outsiders beter waren dan de Stones en veel fans waren het daarmee eens. De Outsiders braken vervolgens landelijk door. De band had al een platencontract bij het OpArtlabel van Muziek Expres, maar de twee nummers die ze daar opnamen werden geen hits. Ze leverden de groep wel een beter contract bij een andere platenmaatschappij op. Hun eerste nummer hier, Lying All The Time, belandde hoog in de hitparade, gevolgd door Touch, Keep On Trying, Monkey On Your Back en Summer is here. De stijl van The Outsiders was veel meer garagerock dan typische Nederbiet. De eerste langspeelplaat van The Outsiders bevatte naast studio-opnames ook live-opnames. Die waren op 17 februari 1967 (in één dag!) opgenomen in Beatcentum ‘De Schuur’ in Breda. De band trad ook op in Parijs in het voorprogramma van Little Richard. Zanger Wally Tax had inmiddels ook solo een aantal successen. Rond 1968 naderde het einde van de band snel, nadat in 1987 eerst een lid uit de band was gezet en een jaar later een ander bandlid vrijwillig opstapte. De groep maakte nog één LP, maar hield er in 1969 definitief mee op. De meeste leden gingen verder onder de naam Tax Free. Vanaf midden jaren tachtig kwamen de oude leden weer bijeen omdat de revival van hun platen in klinkende munt om te slaan. Dat duurde maar even. Eind jaren negentig waren alle onderlinge contacten verwaterd, maar om de uitgave van hun veelgeprezen biografie van de groep te ondersteunen kwam men in 1997 weer bij elkaar voor een nieuwe reünietournee. Daarna verliet Wally Tax de groep om solo te gaan. Aan alle geruchten over weer een nieuwe reünie van de groep kwam abrupt een einde in april 2005, toen Wally Tax overleed. De doodsoorzaak is niet bekendgemaakt, maar er werd gedacht aan een overdosis medicijnen of een epileptische aanval. Een aantal andere leden is inmiddels ook overleden. (meer…)
Marino Marini (Pistoia, 27 februari 1901 – Viareggio, 6 augustus 1980) was een Italiaanse beeldhouwer, maar hij maakte ook wel schilderijen en prenten. Hij geldt als een van de bekendste Italiaanse beeldhouwers van de moderne tijd. Hij begon zijn studie in 1917 aan de Accademia di Belle Arti in Florence. Hij werd in zijn werk vooral beïnvloed door de beeldhouwer Arturo Martini. Van 1929 tot 1940 was Marini diens opvolger als hoogleraar aan de Scuola d’Arte di Villa Reale in Monza bij Milaan. Gedurende deze jaren reisde hij veelvuldig naar Parijs, waar hij onder andere kennis maakte met Massimo Campigli, Giorgio de Chirico en Alberto Magnelli. In 1935 won hij de Quadriennale di Roma en in 1936 verhuisde Marini naar Zwitserland, waar hij in Zürich en Bazel veelvuldig de beeldhouwers Alberto Giacometti, Germaine Richier en Fritz Wotruba. In 1940 volgde zijn benoeming tot hoogleraar beeldhouwkunst aan de Accademia di Belle Arti di Brera in Milaan. Daar vestigde hij zich ook in 1946. Zijn deelname aan een expositie in New York in 1950 leidde tot ontmoetingen met kunstenaars als Hans Arp, Max Beckmann, Alexander Calder, Lyonel Feininger en Jacques Lipchitz. In Europa bezocht hij de beeldhouwer Henry Moore te Londen en stelde werken tentoon in Hamburg en München. Marino Marini werd geïnspireerd door de archaïsche periode in Griekenland en door de vormgeving van de Etruskische kunst. De motieven vrouwelijk naakt, portretbustes en ruiters te paard zijn de centrale thema’s van zijn werk. Zijn werk werd in de loop der jaren steeds abstracter. Zijn bekendste werk is Angelo della Città (1948), dat zich in Venetië in de Peggy Guggenheim Collection bevindt, op het terras van het Palazzo Venier dei Leoni. Het is een recht gestileerd paard met een gedrongen, naakte ruiter die vijf ledematen uitstrekt.
. (meer…)
Verhaal van de schrijfster Maria Dermoût
Eerder verscheen hier van haar: Het kopje koffie
Wij wonen in Ambon, en ik heb Valentijn cadeau gekregen, drie dikke delen in een geel papieren omslag met zwarte ouderwetse letters en krullen bedrukt – Oud en Nieuw Oost Indien. – Ik lees er veel in, vooral Beschrijving der Molucco’s, en Moluksche zaken, en leg het weg omdat hij me zo ergert – zo eigengereid! huichelachtig! en hij heeft zoveel van Rumphius gestolen! – ik neem het weer op, omdat hij goed opgelet heeft, en vertellen kan. Wij wonen hier al lange jaren, en deze kant van het eiland – het schiereiland Leytimor – doorkruisten wij aan alle kanten, de buitenbaai, de binnenbaai, de smalle landengte van Passo – dat zeiden de Portugezen al – waar de prauwen op een weggetje van boomstammen overheen getrokken worden, de bergen van Soya achter de stad, de punt uitstekende in volle zee, die Noessa-Nivé heet. Maar het andere schiereiland, Hitoe, kennen we niet – de Driehuizen aan de overkant van de baai nog wel – maar niet de buitenkant, Hitoe’s Noordkust en Hila.
– Hier op dit Hila schijnen mij de eerste Hollanders ten anker te zijn gekomen – zegt Valentijn – dit is het vermakelijkst land van gansch Amboina, zoowel wegens de schoonen vlakten en de heerlijke rivier, waar men zich wasschen kan, als wegens de vermakelijke heuvels, die men daar rondom heeft, op welk men gewoon is te paard op de hertejacht te gaan. Een ongemeen vermaak en de grootste verlustiging geeft ook een zeer schoon en groot mangga’s-bosch. –
Ik vind dat wij eens naar Hila moeten gaan. De twee oudste kinderen vinden het ook. Zij hebben van Domingoes, de oude oppasser van de landraad, die dikwijls een beetje dronken is – maar niet erg! zeggen zij – die alle liederen kent, ook dat mooie van de koning van het Westerstrand; en dat van de moord, waarin driemaal met een kapmes wordt geslagen; dat klinkt zo – tók-tók-tók-; toevallig juist het lied geleerd van Hila, waarop geschept wordt in de prauwen. En ook hoe zij met twee handen de trommen en de gong kunnen nabootsen erbij: de linker de trommen aan één stuk door, de rechter de gong, alleen op de voorlaatste lettergreep. En als de een zingt, kan de ander de stormwind zijn, zo sissende tussen de tanden – de Zuidenwind, de Westenwind, en de fluitende rukwind, die Baradajat heet, en die van overal tegelijk komt. (meer…)
Aan de eerste editie van de Tour de France namen ook vier Zwitserse renners deel: Anton Jaeck, Charles Laeser, Marcel Lequatre en Paul Mercier. Het kan toeval zijn maar alle drie staakte in de derde etappe de strijd. Anton Jaeck (Basel, 10 februari 1882 – Normandië, 17 november 1942) was een professioneel wielrenner van 1901 tot 1913. In 1902 had hij deelgenomen aan Marseille-Parijs, een monsterrit over 938 kilometer die onder erbarmelijk slechte omstandigheden werd verreden. Een broer van de Belgische coureur Marcel Kerff zou daarbij onder nooit opgehelderde omstandigheden om het leven komen. De rit eindigde in een klinkende overwinning voor Lucien Lesna en het succes van de koers was voor organisator Henri Desgranges van L’Auto-Vélo genoeg reden om een jaar later een nooit zwaardere koers uit te stippelen: de Tour de France. Anton Jaeck en zijn landgenoot Charles Laeser maakte deel uit van de dominante equipe La Française, met een keur aan gevestigde namen die slechts de opdracht hadden Maurice Garin aan de overwinning te hebben. In de derde etappe moest Jaeck opgeven. Later dat jaar zou hij tweede worden in Bol d’Or, na Léon Georget en voor Rodolfo Muller. De Bol d’Or was een wielerwedstrijd op de baan, die tussen 1894 en 1950 jaarlijks op verschillende banen in Frankrijk werd gereden. Het was een 24-uursuithoudingsrace voor wielrenners met gangmaker. In de eerste jaren waren de gangmakers tandems of triplets, vanaf 1899 werden elektrische tandems ingezet en pas in 1950 werd overgestapt op derny’s. Blijkbaar beviel dat niet, want het was tegelijkertijd de laatste keer dat werd gestreden om de fameuze vergulde bronzen beker of schaal. De al genoemde Léon Georget won negen keer het eindklassement in de jaren 1903-1919. Dat had nog een vijf keer meer kunnen zijn geweest als in de jaren van de Eerste Wereldoorlog ook koon worden gekoerst. In 1904 ging Anton Jaeck opnieuw van start in de Tour, maar opnieuw moest hij opgeven. In de tweede etappe stond Anton niet meer aan de start. In 1907 en 1909 probeerde hij nogmaals, maar ook deze twee keren haalde Jaeck Parijs niet. Het wordt eentonig, maar in 1909 moest hij bij zijn enige deelname aan Parijs-Roubaix ook vroegtijdig afhaken. Blijkbaar was Anton Jaeck toch meer thuis op de baan dan op de ruwe Franse wegen. (meer…)
Frans van den Muijsenberg / 19 september 2013, Dalyan, Turkije
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (22)
EERDERE AFLEVERINGEN
Er komen mensen op een kopje thee, om verder het avondje te passeren (1)
Des zondagavonds was de tuinkamer in haar schitterendste pracht. Ik zal pogen er u een flauw denkbeeld van te geven. Verbeeld u een ruim vierkant vertrek, met een vierkante tafel in het midden, waar het vierkante groene kleed van is afgenomen en vervangen door een vierkant zilveren theeblad, waarop een degelijk ouderwets porselein theeservies prijkt, lange lijzen met zes merken. Daaromheen staan vijf stoelen geschikt met hoge ruggen en zittingen van groen gebloemd trijp. Men maakt dat tegenwoordig zoo goed niet meer. Als men onder de tafel kijkt, ziet men als twintig vurige ogen, vanwege vier stoven; de vijfde vonkelt niet, het is een stenen. Daaraan, en aan de plaatsing van het theegoed, en aan den verlakten ketel, die naast den stoel staat, ken ik de plaats van mijn eerzame moei. Midden op de tafel staat een dierbaar pronkstuk. Het is een verbazend grote bronzen lamp, die door een olifant getorst wordt, in wiens voetstuk een speelwerk verborgen zit. Bij deze bijzondere gelegenheid ligt er, reeds vóór November, een netgebouwd turfvuurtje in de helder gepolijste haard; het is alleen maar opdat er met schik stoelen omheen zouden kunnen worden gezet, voor de heren. De smalle marmeren schoorsteenmantel is versierd met een pendule, voorstellende een negerslaaf met witte ogen, rode neusgaten, en gouden voorschoot, die op een ongedwongen wijze den arm om een wijzerplaat slaat; en aan de beide kanten, met twee vaasjes met gekleurde bloempjes onder stolpjes, zo poppigjes en zo kleintjes, dat men ze voor de pasgeboren kindertjes houden zou van die grote stolp met opgezette vogels, die tegenover den schoorsteen, op een bruinhouten tafeltje met één lade, pronkt. Het schoorsteenstuk vertoont in stukadoorswerk van een aangename partij weverskammen, weversspoelen en weversklossen, in een luchtige strik bijeengehouden en half begraven onder witsellagen van onderscheidene formatie.
(meer…)
55e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Gerard Steen (Dordrecht, 26 januari 1925 – Sint Pancras, 15 april 1945) was een 20-jarige kantoorbediende in Amsterdam toen hij vlak voor het einde van de oorlog door de Duitsers werd terecht gesteld. Hij had in 1941 het Mulo-diploma gehaald. Omdat hij broeder-onderwijzer wilde worden, ging hij in september 1941 naar het Juvenaat der Broeders van de Heilige Aloysius in Oudenbosch, daar merkte hij al snel dat de kloosterroeping toch niet erg geschikt voor hem was. Hij ging terug naar Amsterdam en ging begin 1942 als aspirant-schrijver bij het Ontvangkantoor der Directe Belastingen in Amsterdam aan de slag. Hij was daar nog maar goed en wel aan de slag toen hij werd opgeroepen voor een half jaar in de Nederlandse Arbeidsdienst. Toen in september 1944 het einde van de oorlog in zicht kwam (het zuidelijke deel van Nederland was inmiddels al bevrijd) sloot Steen zich aan bij een sectie van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) in Amsterdam (lid van sectie 5 van de Binnenlandse Strijdkrachten, BS-onderdeel Bruggenlinie-West. Hij nam per 1 december 1944 ontslag om zich geheel aan het verzetswerk te kunnen wijden. Hij was meermalen betrokken bij kleine wapentransporten en verrichtte voor verschillende BS-commandanten koeriersdiensten. Hij stelde zijn kamer in zijn ouderlijk huis ter beschikking voor het geven van wapeninstructies. Begin april had echter een gearresteerde verzetsman aan de Sicherheitspolizei het adres doorgegeven van een pelotonscommandant van de BS. De Sicherheitspolizei vond bij een in de woning van die pelotonscommandant een groot aantal geponste metalen BS-identiteitsplaatjes gevonden, die bedoeld waren om na de bevrijding te worden verspreid. Naar aanleiding van deze vondst werden op zondag 8 april 1945 op verschillende adressen invallen gedaan. (meer…)
Paul Celan was een Roemeense dichter, het enig kind van Duitstalige joodse ouders. Hij leefde ook in Oostenrijk en lange tijd in Frankrijk. Zijn ouders werden door de nazi’s vermoord, hijzelf ontsnapte in een werkkamp ternauwernood aan de dood. In 1950 trouwde hij met Gisèle Lestrange, met wie hij twee kinderen kreeg, waarin een kort na de geboorte overleed. Celan schreef zijn hele leven in het Duits, zijn moedertaal maar ook de taal van de moordenaars van zijn ouders en het Joodse volk. Door gedichten in deze taal te schrijven herdacht hij zijn moeder. Naast zijn werk als dichter bezorgde hij de Duitse literatuur ook een groot aantal vertalingen van poëzie uit het Frans, Engels, Russisch, Italiaans, Roemeens, Portugees en Hebreeuws. Paul Celan wordt algemeen beschouwd als een der grootste dichters van de tweede helft van de twintigste eeuw. Hij schreef, beïnvloed door het symbolisme en het surrealisme, gedichten waarin hij op zijn eigen wijze zijn ervaringen met de Holocaust verwerkte. Eén van zijn bekende gedichten is Todesfuge, waarin hij bezwerend het lot van de Joden in de Tweede Wereldoorlog oproept en zijn moeder herdenkt. Rond 1960 werden door Claire Goll, de weduwe van de Joodse dichter Yvan Goll, zware en ongegronde plagiaatbeschuldigingen geuit. Deze onterechte beschuldigingen beïnvloedde Celan erg en hebben waarschijnlijk bijgedragen aan zin zelfmoord in 1970. (Een uitgebreidere biografie is hieronder opgenomen). (meer…)
Arend Andries Bontekoe (Naarden, 13 oktober 1895 – Sachsenhausen, 13 januari 1945) was een Nederlandse kapitein der infanterie van het Indische leger en verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was het achtste en jongste kind van Andries Bontekoe (Wanswerd, 12 november 1860 – Rotterdam, 11 mei 1943), een uit Friesland afkomstig adjudant-administrateur., die in mei 1881, nog maar twintig jaar oud, in Leeuwarden in het huwelijk was getreden met Klaske Biegel. De meest van hun acht kinderen zouden vroegtijdig sterven; zes werden niet ouder dan 1 tot zes jaar oud, één broer van Arend zou 21 jaar oud worden. Slechts het achtste kind, Arend Andries, zou uiteindelijk overblijven.
Arend Andries Bontekoe begon zijn militaire loopbaan te Kampen bij het instructiebataljon op 6 februari 1912, zijn opleiding werd voltooid op de Koninklijke Militaire Academie te Breda. Hij werd achtereenvolgens korporaal, sergeant en vaandrig bij het 4e en 15e regiment infanterie. Hij slaagde in september 1920 als onderofficier voor het toelatingsexamen voor de hoofdcursus, die hem opleidde voor de rang van tweede luitenant bij het wapen der infanterie in het Indische leger. In augustus 1921 slaagde hij voor het overgangsexamen en in december 1921 werd hij bevorderd tot vaandrig titulair. In augustus 1922 slaagde Bontekoe voor de hoofdcursus en op 4 september 1922 werd hij benoemd tot tweede luitenant. Op 31 oktober 1922 trouwde hij in Leiden met Adriana Maria Voorbroot (Leiden, 13 maart 1892). Een maand later, op 18 november 1922, vertrok de 27-jarige Bontekoe en zijn echtgenote met het stoomschip Patria naar Nederlands-Indië. Daar werd hij bij het veertiende bataljon te Buitenzorg (het huidige Bogor op West-Java) geplaatst en vervolgens overgeplaatst van Sigli naar het zevende bataljon te Magelang, een stad op Midden-Java, gelegen tussen de gebergten Merbabu en Sumbing en de rivieren Progo en Elo. Al in de VOC-tijd was hier een militaire post gevestigd en gedurende de gehele koloniale tijd was Magelang een belangrijke militaire garnizoensstad. Zijn echtgenote zal in de stad op 2 mei 1925 overlijden aan kraamvrouwenkoorts. Een dag eerder was dochtertje Klaske Wilhelmina Bontekoe geboren. Die zal op 20 april 1945 in Batavia vlak voor haar twintigste verjaardag overlijden, onwetend dat twee maanden eerder haar vader is overleden. Een andere dochter, Adriana, zal wel de volwassen leeftijd bereiken. (meer…)
De verzetsstrijder Jan Verleun is een van de weinigen uit het verzet die aan de vergetelheid zijn ontrukt. Een beetje althans, want Nederland gaat slordig om met zijn helden. Harder geformuleerd, Nederland houdt niet van helden. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Waar in de meeste landen helden op allerlei wijzen geëerd worden en geprobeerd wordt alle dode helden in het collectieve geheugen vast te pinnen, lijkt Nederland er vooral op uit om helden zo snel mogelijk weer te vergeten. Het gevolg is dat de meeste landgenoten amper enig besef hebben van de hoeveelheid activiteiten die in de oorlogsjaren onder grote dreiging zijn verricht. Men is zelfs geneigd te denken dat er amper enig verzet is geweest en, nog erger, dat bijna alle Nederlanders al dan niet met volle inzet met de bezetters collaboreerde. Men heeft amper weet van het grote aantal verzetsstrijders dat door de Duitsers is gefusilleerd of naar een van de vernietigingskampen is gestuurd. Slechts een enkele naam is blijven hangen en dat zijn ook steevast dezelfde namen die dan opduiken. Het merendeel is echter geruisloos verdwenen in ‘de mist van het schimmenrijk’, zoals de schrijver Hermans de vergetelheid zo fraai omschreef.
Willem Frederik Hermans (1921-1995, een van onze meest geroemde auteurs en onder meer de schrijver De donkere kamer van Damocles (1958) dat erg geïnspireerd is door de activiteiten van de links-radicale verzetsgroep CS-6, publiceerde in 1979 de bundel Houten leeuwen en leeuwen van goud, dat meer dan dertig korte stukken bevat die Hermans verspreid over een langere periode had gepubliceerd. De vroegste bijdrage stamt uit 1963, maar het grootste deel van de artikelen schreef Hermans in de tweede helft van de jaren zeventig. Hermans bracht de bijdragen onder in zeven thematische hoofdstukken en vatte, in een speciaal voor de bundel geschreven voorwoord, het overkoepelende thema van de geselecteerde stukken samen als ‘de afbraak van de taboes’. (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (21)
EERDERE AFLEVERINGEN
Het diakenhuismannetje vertelt zijn historie (3)
‘Neen!’ – zei hij, uit het droef gepeins, waarin zijn eigen laatste woord hem gestort had, oplevende: ‘maar hij is er achter gekommen dat ik et had. Zijn kreb staat naast mijn kreb. Of ie et gezien het as ik me uitkleedde, of as ik me ankleedde, of toen ik ziek was, of dat ik er hardop van gedroomd heb, ik weet et niet. Ik zou wel haast zeggen dat ik er van gedroomd had; want ik denk er altijd om. – Verleden dinsdag had et de hele voormiddag geregend, as meheer wel weten zel. Klaas had geen cent opgedaan. Het was te slecht weer; de jongens hielden zich niet met hem op. Zen zakduiten waren ook weg, en hij had razenden trek om na de Vette Vadoek te gaan. “Kees,” zeid’ie na den eten, “leen me zes centen.” “Klaas,” zeg ik “dat doei ik niet; want je verzuipt ze toch maar.” “Kees,” zeid’ie, “ik mot ze hebben,” zeid’ie. Ik zeg: “Nou je krijgt ze niet, hoor!” “Weetje wat,” zeid’ie, “Kees,” zeid’ie, “as je ze me niet geeft, zei ik an de’ Vader zeggen, wat je onder je hemd hebt,hoor!” Ik besturf as ‘en doek, en gaf ‘em de zes centen. Maar ik zeid’er bij: “Klaas, je bent een schurk!” Dat zei ik. Of ie daar toen toch kwaad om geworden is, kan ik niet zeggen; maar gisteren mot ie dronken geweest zijn, en toen de suppoosten ‘em ’t blok andoen lieten, het ie as ‘en gek geschreeuwd en gezongen: “Kees het geld! Kees het geld! Onder zen hemmetje het ie geld!” de broers vertelden ’t me, toen ik in ’t Huis kwam. Ik was as ‘en dooie. We gingen na’ de mannezaal en kleedden ons uit. Klaas lag er al en snurkte as ‘en os. Toen ze allemaal sliepen, stak ik me hand onder me hemd om et zakkie weg te nemen en, as ik kon, in ’t strooi van me bulster te verstoppen. Maar eer ik et los had, daar ging de deur ope’, en de Vader kwam op de zaal met ‘en lantaren. Ik viel achterover op me kussen met et geld in me hand, en tuurde as ‘en gek mens na’ de lantaren. Ieder stap, die de Vader dee, voelde ik op me hart. “Kees,” zeid’ie, over me heen bukkend: “je heb geld; je weet wel dat je dat hier in ’t Huis niet verstoppen mag;” en meteen trok ie ’t uit me hand. – “’t Is voor een doodhemd,” stotterde ik, en viel op me knieën in de krib – maar ’t holp niet. “We zellen ’t voor je bewaren,” zei de Vader, en maakte het zakkie ope’, en telde het geld bedaard. Mijn eigen ogen hadden et niet gezien sunt ik et er in genaaid had; dat was dertig jaar geleden; et was mijn, eigen, lief, begrafenisgeldje. “Ik zweer je dat ik er niets voor doen zel,” huilde ik, “dan me eerlek laten begraven.” – “Daar zellen we zelf wel voor zorgen,” zei de Vader; en weg ging ie met et geld en met de lantaren. “Klaas,” riep ik hem na, “het et je verteld, omdat ie…” maar wat holp het of ik gezeid had, omdat ie ‘en lap is! wat holp et of ik hem verteld had dat Klaas alle dag na’ de Vette Vadoek ging? Ik had er me geld niet mee weerom. Den hele nacht heb ik geen oog toegedaan. – Et is wat te zeggen!’
(meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (20)
EERDERE AFLEVERINGEN
Het diakenhuismannetje vertelt zijn historie (2)
‘Het is,’ zei Keesje, ‘in ’t geheel geen man. ’t Is een dwerg, meheer! Een dwerg, zo waar as ik hier voor je sta. Je kent er mee in een spul reizen. Maar ’t is een kwaad kreng. Ikken hem goed.’
Ik wenste hartelijk naar wat meer orde in de berichten van Keesje.
‘Hij is uit het Huis,’ hernam hij na een ogenblik zwijgen: ‘hij loopt over straat as ‘en gek. Hij wint geld met zen bochel. Als er ‘en school uitgaat, leggen de jongens centen bij mekaar, en laten Klein Klaasje dansen. Dan springt ie om een stok net as zo’n aap, en dan maakt ie zijn bochel wel eens zo groot. Ik heb geen bochel, meheer!’ liet hij er met een zucht op volgen.
Terecht begreep ik dat Keesje minder jaloers was van den bochel dan van diens geldige vrucht.
‘Ik wou,’ ging hij op een treurige toon voort, de rok een veel harder streek met de schuier gevende, dan voor laken van negen gulden dienstig was; ‘ik wou dat ik een bochel had. Ik zou nies uitvoeren; ik zou centen krijgen; ze zouen om me lachen… Maar ik zou niet drinken,’ zei hij, eensklaps van toon veranderende. En den volzin omkerend, voegde hij er, zeer bedaard de rok van de knaap nemend en hem opvouwend, nog eens bij: ‘Drinken zou ik niet.’
‘Keesje,’ zei ik, ‘toen je de tuin doorkwam, en toen ik je aansprak, was je bedroefd, en nu lijk je wel wat boos te zijn; ik zie je liever bedroefd!’
De oude ogen schoten weer vol tranen; hij stak zijn dorre handen naarmij uit; ik vatte ze, toen hij ze, beschaamd over zijn gemeenzaamheid, terug wilde trekken, en liet ze niet dan na een bemoedigend drukje varen.
(meer…)
23 mei 1945, Flensburg
De Duitse delegatie keerde na de ondertekening van de capitulatie op 4 mei meteen naar Flensburg terug (zie: Bevrijding van Nederland en België 1). Flensburg lag binnen de Britse bezettingszone, maar de geallieerden ondernamen geen stappen om de regering te arresteren. President Dönitz regeerde na de capitulatie dus onverdroten voort als hoofd van een marionettenregering. De regering-Dönitz deed zelfs nog een onderzoek in naar de ‘misstanden’ in de concentratiekampen. Men had ook de Hitlergroet in het leger afgeschaft, maar tegelijk bleven Dönitz’ militaire rechtbanken doodvonnissen uitspreken en uitvoeren. Pas op 13 mei 1945 arresteerden de Britten veldmaarschalk Wilhelm Keitel wegens zijn betrokkenheid bij de executie van vijftig Britse krijgsgevangen gemaakte luchtmachtofficieren. Keitel zou later bij het Proces van Neurenberg ter dood worden veroordeeld en worden opgehangen. Na Keitels arrestatie werd kolonel-generaal Alfred Jodl benoemd tot (laatste) stafchef van het Duitse opperbevel. Ook die zou op 16 oktober 1946 aan de Neurenbergse galg eindigen. (meer…)
11 juni 1945 – Schiermonnikoog
Schiermonnikoog werd op 16 mei 1940 bezet. Vlak daarvoor had burgemeester H.W. van den Berg de Duitsers om bescherming had verzocht. Op 28 juli 1943 werden Amerikaanse bommenwerpers boven de Waddenzee aangevallen door Duitse jagers. Ze ontdeden zich van hun lading, waardoor zeventien bommen op het eiland terechtkwamen. Zeven bewoners kwamen om het leven, waaronder Hendrik Willem van den Berg en zijn echtgenote. Reden voor de Duitsers direct een NSB’er van het vasteland te halen en te installeren als nieuwe burgemeester. De andere opzienbarende gebeurtenis op het eiland gedurende de oorlog was dat de predikant Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard (Amsterdam, 25 juli 1870 – aldaar, 4 januari 1955) na zijn opzienbarende toespraak in Groningen tot het eind van de oorlog naar dit eiland werd verbannen. De roemruchte Nederlandse predikant, publicist, flamingant en Groot-Nederlander. Tevens een neef van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, was in de herfst van 1944 per fiets naar Groningen getrokken om zijn beide zoons te bezoeken. Op 25 september 1944 werd zijn jongste zoon Jakob, die betrokken was bij verzetsacties, door een Duitse politiepatrouille in zijn woning doodgeschoten. Domela, die kort na de moord het huis van zijn zoon en schoondochter binnentrad, geraakte buiten zichzelf van woede en smart, wierp een venster open en hield voor een talrijk publiek een scheldkanonnade tegen ‘Hitler, Himmler en hun bende’. Hij werd door de teruggekeerde patrouille gegrepen en naar het beruchte Scholtenshuis gebracht, waar hij zich kranig heeft gedragen en zijn medegevangenen tot een daadwerkelijke geestelijke steun is geweest. Dankzij bemiddeling van enkele invloedrijke personen kon worden verhinderd dat hij niet werd afgevoerd naar een van de Duitse kampen om daar in nacht en nevel te verdwijnen, maar werd hij voor de duur van de oorlog verbannen naar het eiland Schiermonnikoog. (meer…)
3 juni 1945 – Ameland
Binnen een paar uur nadat de Duitse troepen in 1940 op Ameland kwamen hadden ze het eiland onder controle. Wel moesten in juli-augustus ongeveer zestig lijken worden geborgen ddie op het Noordzeestrand waren aangespoeld, slachtoffers van de strijd tussen Duitsers en Britten bij Dunkerken. Op Ameland probeerden men ook zoveel mogelijk de identiteit van de kijken te achterhalen. Er bleek onder meer een Nederlandse 2e luitenant bij te zijn. In de daarop volgende periode werden door de Wehrmacht een paar bunkers aangelegd die deel uitmaakte van hun Atlantikwall. Langs de kust verscheen prikkeldraad, bunkers, radarposten, kust- en luchtafweerbatterijen. Dat werken aan de Atlantikwall had voor de eilanders het voordeel dat ze niet werden opgeroepen voor tewerkstelling in Duitsland. De lichte bunkers aan de kust waren hoofdzakelijk schuilplaatsen en bergplaatsen. De bunkers ten zuidwesten van Hollum dienden als kustbescherming voor de verdediging van het Borndiep, ook wel het Amelander Gat genoemd, die de Noordzee met de Waddenzee verbond. Zowel de Duitsers als de geallieerden kenden Ameland weinig strategische waarde toe. De Duitse militaire hadden een zeer rustige oorlogsvoering en ook voor de Amelanders ging eigenlijk het gewone leven verder. In de beginjaren van de oorlog waren wel vier Amelanders omgekomen doordat hun schepen, die deel uitmaakte van geallieerde konvooien, door Duitse onderzeeërs werden getorpedeerd. (meer…)
29 mei 1945 – Terschelling
In de ochtend van 11 mei 1940 verschenen de eerste Duitsers op het geïsoleerde Waddeneiland. Pas op 16 mei 1945 kwam een groep Duitse kwartiermakers aan. Alle Nederlandse militairen op Terschelling werden tot krijgsgevangenen genomen en een maand later naar huis gestuurd. De bezetting had aanvankelijk weinig invloed op het dagelijkse leven op Terschelling. Zoals alle Waddeneilanden kreeg ook Terschelling een Inselkommandant: Kapitein-luitenant ter zee Helmut Klett, die een tamelijk mild regime voerde waardoor zich nauwelijks zichtbare spanningen voordeden op het eiland. Wel moest hij de recreatieondernemers tot de orde roepen, die het gebruikelijke zomerseizoen met veel badgasten weer wilden oppakken. Kett had namelijk grote delen van het eiland aangewezen tot spergebied, daarmee de bewegingsvrijheid van de eilanders flink ingeperkt en kwam echter in augustus 1940 met de verordening dat het eiland alleen bezocht mocht worden als hij daar uitdrukkelijk toestemming voor verleende. Hierdoor kwamen de bewoners van Terschelling in een isolement te verkeren. Op verschillende fronten ondervond Terschelling ook de gevolgen van de strijd op zee. Met enige regelmaat liepen namelijk geallieerde schepen op een mijn. In totaal verloren tijdens de oorlogsjaren 34 Terschellingers hun leven op zee. (meer…)
20 mei – 31 mei 1945 – Texel en Vlieland
In Nederland waren twee locaties langs de Nederlandse kust voor de Duitsers van groot belang, namelijk de Festung Hoek van Holland aan de monding van de Nieuwe Waterweg met Rotterdam in het achterland en de Festung IJmuiden met in het achterland de haven van Amsterdam. Beide locaties werden uitgebouwd met een groot aantal bunkers, mijnenvelden en versperringen. Verder waren er sterken fortificaties aangebracht bij Den Haag, dat ook onder de Duitse bezetting de regeringsstad bleef. Dwars door de stad werd een tankgracht aangelegd waarvoor duizenden huizen werden gesloopt en honderdduizend Haagse inwoners moesten evacueren. Deze 300 meter brede gracht lag ongeveer anderhalve kilometer landinwaarts, parallel aan het strand. Verder waren Den Helder en Vlissingen voor de Duitsers van belang, maar toch aanzienlijk minder dan Hoek van Holland en IJmuiden. Van nog minder belang waren de verdedigingswerken op de Waddeneilanden, die door de Duitsers slechts werden gezien als een noodzakelijke lichte versterking in de keten die tot in Noorwegen doorliep. Een geallieerde aanval via de Waddenzee was inderdaad erg onwaarschijnlijk. (meer…)
9 mei 1945 – Veenendaal
Na de bevrijding van de laatste steden en streken in Noord- en Zuid-Holland resteerde op 9 mei 1945 nog maar twee steden op het vasteland die nog steeds in Duitse handen waren: Veenendaal en De Klomp. Treinreizigers kennen het waarschijnlijk vanwege het treinstation Veenendaal-De Klomp op het traject Utrecht-Arnhem. Die naam versluiert dat het dorp De Klomp onderdeel uitmaakt van de gemeente Ede en in de provincie Gelderland ligt, terwijl het slechts een paar kilometer verder gelegen Veenendaal in de provincie ligt. In augustus 1939, in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog, waren vanwege de Nederlandse mobilisatie ongeveer tweeduizend soldaten gelegerd in en om Veenendaal. Na de Duitse inval op 10 mei 1940 werd de bevolking van Veenendaal geëvacueerd, want de stad lag vlakbij de Grebbelinie waar de verwachte grote confrontatie met de Duitse aanvallers zou plaatsvinden. Wat ook zo geschiedde.
Na de Duitse capitulatie bleven in eerste instantie de in Veenendaal gelegerde Nederlandse en Duitse SS’ers er de dienst uitmaken. Vanuit het hele land klonterden vluchtende Nederlandse SS’ers hier samen en terroriseerden de bevolking. Men was blijkbaar niet vergeten dat deze stad zo vlakbij de Grebbeberg voor hen goed verdedigbaar was. De SS’ers wisten dat ze in deze laatste dagen van de oorlog relatief veilig waren in Veenendaal. Niemand deed ze iets, maar ze wisten ook dondersgoed dat het einde naderde. Ze grepen daarom massaal naar de fles en zorgde daarna voor hele nare incidenten in de stad. Zo ging de toenmalige Vaartbrug bij de Kerkewijk op zondag 6 mei 1945 per ongeluk de lucht in. (meer…)
8 mei 1945 – Schouwen-Duiveland en Goerree-Overflakkee
In de Tweede Wereldoorlog waren de Waddeneilanden onderdeel van de Duitse Atlantikwall, een 5.000 kilometer lange verdedigingslinie, die een geallieerde invasie moest voorkomen. Deze linie, die nooit helemaal werd voltooid, liep van Noorwegen, via Denemarken, Duitsland, Nederland en België naar Frankrijk tot aan de grens met Spanje. In tegendeel met wat de naam suggereert was het geen aaneengesloten muur van verdedigingswerken, maar waren de verdedigings-werken geconcentreerd op strategische punten als riviermondingen, zoals bij Hoek van Holland en IJmuiden. Langs de tussenliggende kust werden op geruime afstand van elkaar verdedigingsposten gebouwd. Feitelijk was het een aaneenschakeling van kustbatterijen, versperringen, ondersteuningsbunkers, artillerie tegen invasieschepen, luchtafweer en antitankgeschut, met bij het antitankgeschut de tankversperringen (tankgrachten, drakentanden, tankmuren en tankvallen). In Nederland en België speelden enkele van deze verdedigingswerken een rol bij de Duitse verdediging van de Westerschelde. Toen de geallieerden eind 1944 het laatste stukje België en Zeeuws-Vlaanderen veroverden, vreesden de Duitsers dat er een aanval op Walcheren zou komen. Het eiland Walcheren had tot dan amper een rol van betekenis gespeeld in de Atlantikwall, werd het direct gepromoveerd tot Fort Walcheren. Lang heeft dat Fort Walcheren niet stand gehouden, want op 1 november 1994 begon de Strijd om Walcheren (de Operatie Infatuate) en slechts enkele weken later was bijna geheel Zeeland bevrijd. (meer…)
8 mei 1945 – Alkmaar
In het kader van Operatie Chowhound vonden bij vliegveld Bergen voedseldroppings plaats om de hongerende bevolking van Alkmaar en de kop van Noord-Holland van eten te voorzien. Op 2 mei kwam de 452th Bombardment Groep (BG) met 13 vliegtuigen over en op dezelfde dag vloog ook de 490th BG met 7 vliegtuigen over. In totaal werd 161,1 ton voedsel gedropt. Op 3, 5 en 6 mei 1945 kwamen op een hoogte van 120-150 meter respectievelijk 20, 21 en 18 vliegtuigen van de 100th BG over om voedselpakketten af te gooien. Op 7 mei 1945 ten slotte kwam de 390th BG met 10 vliegtuigen om de laatste voedseldroppings te doen.
In april 1945 was het zuiden van Nederland al bevrijd en de geallieerden stonden aan de grenzen van de drie westelijke provincies. Daar was het leven in de steden verschrikkelijk slecht. De echte winter was weliswaar inmiddels achter de rug, maar door een enorm gebrek aan brandstof overheerste een gevoel van grote kou. Bovendien was er nog steeds een voedselschaarste. In de hongerwinter waren ruim 17.000 mensen overleden door honger en kou. Er moest dus snel hulp komen. De verstrekking van het zogenaamde ‘Zweeds wittebrood’ in maart 1945 had weinig verlichting gegeven. Eind januari 1945 werd door het Zweedse Rode Kruis met drie grote schepen (Noreg, Dagmar Bratt en Hallaren) in de haven van Delfzijl 7.700 ton graan aangevoerd, waarvan in Nederland brood werd gebakken en gedistribueerd. (meer…)
8 mei 1945, Amsterdam
Amsterdam werd in de oorlogsjaren door twee grote rampen getroffen: de deportatie van ruim 60.000 joodse bewoners en de Hongerwinter van 1944-1945 toen 2.300 burgers stierven door het gebrek aan voedsel, brandstof, medicijnen. In de laatste oorlogsdagen kwam daar nog een kleine ramp bij.
Op vrijdagavond 4 mei 1945 werd de officiële capitulatie ondertekend en was de oorlog officieel ten einde, maar het zou nog vier 4 dagen duren voordat de grote troepenmacht van de geallieerden Amsterdam binnen zou trekken en de stad officieel was bevrijd. Op zaterdag 5 mei trokken duizenden Amsterdammers al richting Amstellaan (Vrijheidslaan) en Berlagebrug om feestelijk uitgedost de bevrijders te verwelkomen. Dat was rijkelijk vroeg, want de uitwerking van het capitulatieverdrag werd pas op 5 mei in Wageningen overeengekomen. Een van de afspraken daarbij was dat de geallieerden legers pas op maandag 7 mei 1945 het nog bezette deel van Nederland zouden binnentrekken. Op een enkele geallieerde patrouille na bleef die 5e mei een grote intocht in Amsterdam dus uit en dat zou ook op 6 mei en 7 mei het geval zijn. Daardoor bleef de situatie behoorlijk gevaarlijk, want de bezetter weigerde zich over te geven aan de BS (Binnenlandse Strijdkrachten) en de andere gewapende ondergrondsen. Enerzijds had dat met enig dedain ten opzichte van de BS te maken, maar een andere belangrijke reden was dat men vreesde dat die BS en de verzetsbewegingen zouden overgaan tot represailles. Zij wilden daarom de wapens alleen neerleggen bij de geallieerden van wie men een eerlijkere behandeling verwachten. (meer…)
8 mei 1945, Den Haag
De Prinses Irene Brigade, die in Nederland eerder al had deelgenomen aan Operatie Market Garden, betrokken was geweest bij zware gevechten in Zeeland en Hedel (Noord-Brabant) en op 25 oktober 1944had meegeholpen Tilburg te heroveren, was begin mei 1945 naar Wageningen vertrokken. Daar kreeg daar de opdracht om als eerste geallieerde eenheid Den Haag binnen te trekken. Op de weg daarnaar toe werd eerst Woerden op 7 mei bevrijd.
Op 8 mei 1945 trok de brigade Den Haag binnen. De stad had aan het eind van de oorlog flink geleden. Op 11 oktober 1944 was de gastoevoer in Den Haag gestopt en op 20 november hield ook de elektriciteitslevering op. Het majo-kachteltje, een zelfgemaakt allesbrandertje, werd bij de meeste Hagenaars het kooktoestel en de enige verwarming. In de winter 1944-1945 leidde de enorme brandstofschaarste ertoe dat een ware jacht begin op alles wat maar brandbaar was. Verkleumde Hagenaars roofden alle Haagse parken en plantsoenen. In het Haagse Bos en de Scheveningse Bosjes kapten mannen, vrouwen en kinderen illegaal bomen om te dienen als brandhout in de kachels. Leegstaande huizen in het voor de Atlantikwall geëvacueerde deel van de stad werden voor het hout gesloopt. Ongeveer 6.000 huizen werden onttakeld, waarvan zo’n 1.700 onherstelbaar. Vanwege de hongersnood en kou stierven alleen al in 1945 ongeveer 2100 mensen. Bij de lanceringen van V-2’s vanuit Den Haag op Londen ging vaak wat mis waardoor de afgevuurde raketten met hun vernietigende lading neerkwamen op Haagse woonwijken. Het gevolg was dat er vele doden te betreuren waren en veel huizen ernstige schade opliepen. In totaal waren vanaf Den Haag 1039 lanceringen, waarvan 87 mislukten. De geallieerden probeerden via precisiebombardementen de lanceringen te stoppen, maar die waren minder precies dan beoogd. Op 3 maart 1945 ging het helemaal mis, toen Engelse bommenwerpers het Bezuidenhout en het Korte Voorhout raakte. In totaal werd 67.000 kilo aan brisantbommen uitgeworpen boven de Haagse wijk. Meer dan 500 mensen werden gedood, ruim 250 mensen raakten zwaargewond. Duizenden mensen werden dakloos en velen huizen, winkels, bedrijven, scholen en kerkgebouwen lagen in puin. (meer…)
8 mei 1945, Reims
Op 4 mei 1945 tekende Von Friedeburg dus ten overstaan van Montgomery de overgave van de Duitse strijdkrachten in Noord-Duitsland, Nederland, Denemarken en Noorwegen (zie: Bevrijding van Nederland en België 1), die op 5 mei 1945 zou ingaan en waarvoor nog wat practische uitwerkingen moesten worden afgeproken tussen beide partijen (zie: Bevrijding van Nederland en België 2). Daarna zijn er echter nog genoeg gebieden waar de Duitsers nog steeds niet hebben gecapituleerd.
Direct na de ondertekening op 4 mei werd de Duitse delegatie van de Lüneburger Heide overgebracht naar het geallieerde hoofdkwartier in de Franse stad Reims, waar de besprekingen begonnen over een algemene capitulatie. Kolonel-generaal Alfred Jodl voegde zich een dag later bij de Duitse delegatie in een ultieme poging om enkel voor de westerse mogendheden te capituleren. Toen dat niet lukte en de geallieerden dreigden alle Duitsers tegen te houden die voor de Russen op de vlucht waren, gaf Dönitz via de radio toestemming om de geallieerde eis in te willigen. In de vroege ochtend van 7 mei 1945 ondertekende Jodl in Reims een akkoord over de onvoorwaardelijke overgave van alle Duitse strijdkrachten, die de dag daarop zou ingaan. Voor België geldt sindsdien 8 mei 1945 als de dag van bevrijding. België werd vooral bevrijd door het Tweede Britse Leger en het Eerste Amerikaanse Leger, bijgestaan door Britse, Amerikaanse, Canadese en Poolse legeronderdelen, plus de Belgische troepen van de Brigade Piron. België werd hoofdzakelijk bezet door het 15de Duitse Leger, dat zich in versneld tempo terugtrok en slechts één strategisch doel overhield: het blokkeren van de Westerschelde en de toegang tot de haven van Antwerpen. (meer…)
7 mei 1945, Utrecht en Woerden
Op 7 mei 1945 waren Woerden en Utrecht de twee volgende steden die werden bevrijd en in beiden steden ging dat geheel geruisloos. Woerden lag op de route van de Prinses Irene Brigade, die op 5 mei 1945 in Wageningen de eervolle opdracht had gekregen Den Haag te bevrijden. Worden lag mooi op die route. De dag daarop zou het legeronderdeel ook Leiden en Alphen aan de Rijn bevrijden, ook zonder enige tegenstand. Het meest opvallends was steeds de arrestatie door de Binnenlandse Strijdkrachten van de lokale NSB’ers en het kaalscheren van de net zo lokale ‘moffenmeiden’, een activiteit waar velen jaren later alsnog het schaamrood van op de kaken kregen. Onderweg naar Utrecht was dat kaalscheren ook al gebeurd in Oudewater. Door de lokale kapper werden vrouwen die tijdens de oorlog een relatie hadden gehad met een Duitser, of er zelfs maar van werden verdacht, niet al te vakkundig geknipt en daarna publiekelijk te schande gezet. Het minste was wel dat ze werden uitgescholden voor ‘moffenmeiden’, ‘moffenhoeren’ en ‘moffenkleders’. Vaak werden deze vrouwen en jonge meisjes uit hun huis gesleurd en op een boerenkar door de straten gereden, bespuugd, uitgescholden, besmeurd met hakenkruizen en in het openbaar kaalgeschoren. Soms kwamen er ook nog pek en veren aan te pas. Er werden ook vergissingen gemaakt, waarna aanspraak kon worden gedaan op een compensatie van 200 gulden. (meer…)
5 mei 1945, Gouda
De bevrijding van de Duitse bezetting in Nederland was al in september 1944 begonnen. Op 11 september 1944 trokken Britse verkenningstroepen voor het eerst de Nederlandse grens over bij Valkenswaard. Het Zuid-Limburgse kerkdorp was op 12 september het eerste dorp dat werd bevrijd, hier door Amerikaanse soldaten van de 30e Infanteriedivisie, beter bekend als The Old Hickory. Een gedenksteen naast de openbare basisschool herdenkt dit begin van de bevrijding. Dezelfde soldaten bevrijden nog dezelfde dag de dorpen Mariadorp, Mheer en Noorbeek, die nu deel uitmaken van de gemeente Eijsden-Margraten. Door de geallieerde legers werd daarna snel het gebied ten zuiden van de grote rivieren bevrijd. Als op 17 september 1944 de operatie Market Garden begint in een wanhopige poging ook het gebied ten noorden van de rivieren te bevrijden en een snelle doorgang naar Duitsland te creëren, worden ook de eerste gemeenten in Noord-Brabant ontzet. Waaronder Valkenswaard dat na een voorzichtige bezoek van verkenningstroepen nu definitief werd bevrijd. Op 20 september kan vanwege Market Garden Nijmegen als eerste stad in Gelderland worden bevrijd. In dezelfde dagen werd ook Zeeuws-Vlaanderen bevrijd. Het mislukken van Market Garden betekende echter dat het gebied ten noorden van de grote rivieren in Duitse handen bleef en dat in West-Nederland een hongerwinter ontstond, die aan zeker 20.000 mensen het leven kostten. (meer…)
5 mei 1945, Wageningen
Op 4 mei 1945 om half 7 ’s avonds was in het hoofdkwartier van veldmaarschalk Montgomery op de Lüneburger Heide het document getekend dat de onvoorwaardelijke capitulatie inhield van de Duitse legers in Nederland, Noordwest-Duitsland, Sleeswijk-Holstein en Denemarken. De afspraak is dat op 5 mei 1945 alle wapens vanaf 8 uur ’s ochtends zouden zwijgen. Namens Duitsland zette onder meer admiraal Von Friedeburg zijn handtekening onder het document dat geen enkele ruimte liet voor onderhandeling of discussie. Generaal Crerar, de bevelhebber van het Eerste Canadese Leger, had zo’n hekel aan de Duitsers dat hij niet betrokken wilde zijn bij de uitvoering van de capitulatie. Hij belastte daarom zijn twee korpsbevelhebbers en voor Nederland was daardoor luitenant-generaal Charles Foulkes ermee belast alle overgavebevelen en militair-technische bijlagen ter ondertekening voor te leggen aan de gecapituleerde Duitse bevelhebber. De locatiekeuze voor Wageningen kwam doordat de plaats toevallig aan de toegang van de geneutraliseerde zone lag en eerder al was gebruikt bij overleg over voedseltransporten. De dagen voorafgaand aan de capitulatiebespreking vonden al onderhandelingen plaats om voedseltransporten mogelijk te maken voor de hongersnood in het Westen van Nederland. Op woensdag 2 mei 1945 werden in Wageningen de Protocollen van Achterveld ondertekend. Bovendien was de bevolking geëvacueerd en de stad in geallieerde handen. De keuze voor het zwaar beschadigde hotel ‘De Wereld’ lag min of meer voor de hand. (meer…)
4 mei 1945, Lüneburger Heide
Op 20 april vierde Adolf Hitler in de Führerbunker zijn 56e verjaardag, zijn laatste. Slechts een paar laatste getrouwen waren gekomen om hem te feliciteren, om daarna zo snel mogelijk Berlijn te ontvluchten. De stad lag al dagenlang onder aanhoudend Russisch artillerievuur. Het was voor iedereen overduidelijk dat het definitieve einde van de nazi’s nog slechts een kwestie van dagen was. Op die dag overwoog Hitler nog even om Berlijn te ontvluchten en vanuit Zuid-Duitsland dat nog geheel in Duitse handen was de oorlog voort te zetten. Joseph Goebbels overtuigde hem echter om in Berlijn te blijven.
Twee dagen later verklaarde Hitler aan zijn generaals dat de oorlog verloren was, maar Keitel en andere fanatieke nazi’s wilden echter kost wat kost verder vechten. Ze wisten dondersgoed wat er de voorgaande jaren aan oorlogsmisdaden was gepleegd en dat ze zeker van de Russen op geen enkele clementie hoefde te rekenen. Op 28 april waren door allerlei verwikkelingen voormalige kopstukken als Hermann Goering en Heinrich Himmler uit de gratie geraakt.
Op 29 april trouwde Hitler met Eva Braun en maakte zijn testament op. Terwijl in de bunker de resterende manschappen een ware orgie van drank en seks begonnen, raakte Hitler steeds radelozer omdat hij vernam dat zijn Italiaanse strijdmakker Benito Mussolini door zijn landgenoten was vermoord en aan de voeten was opgehangen aan een portaalbalk van een tankstation in Milaan. Zijn levensgezellin Clara Petacci en drie lotgenoten hingen naast hem, waar ze werden bespot en aangevallen door een grote menigte. Op 30 april pleegden Hitler en Eva Braun zelfmoord. Daarna gaf Goebbels de opdracht de beide lichamen met benzine te overgieten en in brand te steken. De lichamen zouden niet geheel verbrand zijn geweest, doordat de SS-lijfwachten die met dit karwei waren belast hun karwei door de constant neerkomende Russische granaten niet konden afmaken. (meer…)
Beirut is een door Zach Condon opgerichte band en heeft als thuisbasis New York. De muziek van Beirut valt in de categorieën indie, folk en pop. Op jonge leeftijd verliet Zach Condon school en vertrok naar Europa. Hij verbleef hoofdzakelijk in Parijs, waar hij in contact komt met traditionele muziek van de Balkan. Bij terugkomst in Amerika schreef hij de nummers voor het eerste album van Beirut. In 2006 werd dit album, Gulag Orkestar, uitgebracht bij Ba Da Bing. In de nummers op dit album klinkt duidelijk de invloed door van Oost-Europese zigeunermuziek. Hetzelfde jaar waarin Gulag Orkestar werd uitgebracht, volgde ook nog een EP, genaamd Lon Gisland. Na een tussen-album, Pompeii EP, met ouder werk van Zach Condon volgde in oktober 2007 het album The Flying Club Cup. Dit album was geïnspireerd op een verblijf van Zach Condon in Parijs. De meest succesvolle single van de band, Nantes, staat op dit album. In 2009 werd “March of the Zapotec/ Holland” uitgebracht, het is een dubbel-ep die bestaat uit twee miniplaten. Op de eerste, “March of the Zapotec”, is er Mexicaanse volksmuziek uit de staat Oaxaca te vinden. Op de tweede, “Holland”, vooral electro. In de zomer van 2011 bracht de groep het derde album The Rip Tide uit, waarvan enkele singles uitkomen. Het meest recente album van de band is Gallipoli, dat is verschenen in februari 2019. Door de jaren heen heeft Beirut regelmatig opgetreden in Europese concertzalen en op festivals. (Bron: Wikipedia) (meer…)
Op 1 mei 1813 om kwart voor twaalf ’s middags werd in Den Haag Arijaantje Apersdr Bouwman, op 7 september 1793 in Zevenhuizen geboren, door middel van de guillotine onthoofd. De pas negentienjarige Adriana Bouwman had als dienstmeid gewerkt op een boerderij in Nieuwerkerk aan de IJssel. Er is slechts van haar bekend dat ze op die boerderij had gestolen en daarna de boerderij in brand had gestoken. Of daarbij mensen en/of vee in de brand is omgekomen in nergens vastgelegd. In elk geval werd haar misdrijf ernstig genoeg geacht om haar vanwege brandstichting en diefstal ter dood te veroordelen. Op dat moment leefde Nederland onder de Franse bezetting en was de guillotine het geëigende instrument om deze straf ten uitvoer te leggen. Door het Hof van Assisen van het departement der Monden van de Maas werd de arme dienstmeid ter dood veroordeeld. Ze ging hiertegen nog wel in beroep bij het Hof van Cassatie in Parijs, maar dat beroep werd dit werd begin april verworpen. Adriana was een van de weinige Nederlanders die door middel van de guillotine terecht werden gesteld: voor zover bekend is zij in Den Haag de tweede en laatste persoon die op deze manier ter dood gebracht werd. In Nederland de guillotine in 1809 ingevoerd door de Fransen, die andere vormen van het ten uitvoer leggen van de doodstraf afschafte. (meer…)
Josef Fischer (Neukirchen beim Heiligen Blut, 20 januari 1865 – München, 3 maart 1953) was een Duits wielrenner; van beroep was hij eerder smid geweest. Eind van de negentiende eeuw hoorde hij tot de beste wielrenners op de weg, zo niet de beste. Hij kreeg veel bekendheid door de wedstrijd Wenen-Berlijn over 582,5 kilometer te winnen, die van 29 juni tot 30 juni 1893 werd gehouden. Een jaar eerder was als de Distanzritt Berlin–Wien, Wien–Berlin 1892 gehouden, maar die was voor de ruiterij van het Pruisische leger. De beoogde gelijktijdige wielerwedstrijd werd in 1892 door het Ministerie van Oorlog verboden, omdat fietsen in de stad Berlijn en binnen het leger verboden was. Wielrennen gold vooral als de excentrieke hobby van de betere stand. Wat ook meespeelde was dat het leger de concurrentie van de wielrenners vreesde en een afgang van hun paarden wilde voorkomen. Men ging wel direct aan de gang om voor het daarop volgende jaar een aparte wedstrijd voor de wielrenners te organiseren. Deze wedstrijd zou tot aan de Eerste Wereldoorlog binnen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije als de belangrijkste wegwedstrijd ooit gereden gelden en in beide landen zorgen voor een grote populariteit van het wielrennen. De vier dagen voor de start werden in Wenen wedstrijden op een stadscircuit georganiseerd en was er in de hele stad een scala aan feesten. Op 29 juni 1893 werd om 6.00 uur ’s morgens in Floridsdorf gestart. De 8.000 toeschouwers zagen 117 renners van start gaan. Steeds in groepjes van vijftien man, met tussenpozen van vijf minuten. Als grote favoriet gold August Lehr, die maar liefst zestien renners bereid had gevonden in zijn dienst te rijden. Hij was echter was overmoedig van start gegaan en moest al snel uitgeput de koers verlaten. Vanaf dat moment lag Josef Fischer aan de leiding. Hij ging in een tijd van 31.00.22 als winnaar over de streep in Berlijn. Ter vergelijking, een jaar eerder waren de ruiters en paarden na ongeveer 72 uur gearriveerd en binnen een week moesten dertig paarden worden afgemaakt omdat de inspanningen hen teveel waren geworden. Wat het leger een jaar eerder al vreesde werd overtuigend bewezen: met de fiets kon een lange afstand sneller worden verreden dan per paard. De fiets was vanaf dat moment een gewaardeerd vervoersmiddel voor iedereen die zich er een kon veroorloven.De anekdote il dat Fischer na zijn aankomst in Berlijn van iemand een stoel aangeboden kreeg, maar het aanbod beleefd afsloeg met de woorden: ‘Danke schön, habe lange genug gesessen, freue mich, mal stehen zu können.’
(meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (19)
EERDERE AFLEVERINGEN
Het diakenhuismannetje vertelt zijn historie (1)
Drie dagen had ik bij de familie Stastok vertoefd, en in die tijd was ik grote vrienden met Keesje geworden. Een paar malen had hij mij door de stad vergezeld om mij de weg te wijzen, als ik boodschappen te doen had; en daar hij, als vele oude lieden, praatziek was, en ik in dat gebrek soms met vele oude lieden deel, hadden wij dikwijls tezamen vrij wat afgehandeld. Keesje was een eenvoudig, braaf, goedaardig mannetje. Hij had een flauwe herinnering van zijn vader, die borstelmaker geweest was en grote ‘zulveren’ gespen op zijn schoenen had gedragen. Behalve de gespen, herinnerde hij zich niets meer van hem dan zijn dood, en hoe hij met een grote huilebalk en lange witte das achter zijn lijk gegaan was; en hoe er toen hij thuis kwam, een zwarte doek over de spiegel had ‘gehongen’; en hoe hij, bij die gelegenheid, zo veel geraspte broodjes had mogen eten als hij maar wilde; en dat daar een lange moei was bijgeweest, die zóveel witte wijn gedronken had, dat een dikke oom gezegd had: ‘Je krijgt niet meer.’ Zijne moeder had hij nooit gekend. De dikke oom had hem naar ’t Weeshuis gebracht; hij had er leren spellen, en toen was hij op timmeren gedaan, maar hij was te zwak voor dat werk, weshalve men hem bij een apotheker besteld had, om flesjes te spoelen, en te stampen: een baantje dat juist niet rijk is aan schitterende vooruitzichten. Vijftien jaar had hij er gediend, maar daar hij maar heel weinig lezen kon, en hij dikwijls tegelijk twee halfpintsflessen, drie kinderglazen, een amplet, een likkepot en een pakje poeiers weg moest brengen, was ’t hem eindelijk eens gebeurd dat hij een salepdrank gebracht had bij iemand die obstructies had, en daarentegen de poeiers met jalappeharst bij een dame die aan diarrhee leed, waarop hij, als niet genoeg geletterd, ontslagen werd. Sedert was hij loper voor een kantoor, en daarna huisknecht bij onderscheidene lieden geweest, waarvan sommige dood en andere geruïneerd waren; en daar hij, bij de grote opruiming, te oud was geweest om naar Frederiksoord te worden gezonden, had eindelijk het Weeshuis hem overgedaan aan het Diakoniehuis. En nu werd hij op zijn oude dag nog door mijn oom en een paar lieden van diens slag gebruikt tot het smeren van schoenen, uitkloppen van kleren, wegbrengen van de courant en, in één woord, tot het doen van min gewichtige boodschappen. Hetgeen, volgens de inlichtingen van mijn oom, ’s mans carrière het meest had gedwarsboomd, was zijn verregaande onnozelheid en daaraan geëvenredigde mensenvrees.
(meer…)
Heather Macadam deed twintig jaar lang nauwgezet onderzoek naar de verhalen van de 999 meisjes en vrouwen van het eerste officiële Joodse transport naar Auschwitz. Ze interviewde hun dochters en nichtjes, en sprak met historici, getuigen en overlevenden. Zo ontrukte ze hun verhaal aan de vergetelheid en bracht hun hiermee een laatste eerbetoon. Heather Macadam schreef eerder over dit onderwerp, wat haar nominaties opleverde voor onder meer de National Book Award, de American Jewish Book Award en de National Library Association Award. Voor haar werk aan Het eerste transport ontving ze de Yad Vashem-onderscheiding.
Maar eerst een kort overzicht over het concentratiekamp Auschwitz. In februari 1940 werd Reichsführer-SS Heinrich Himmler ervan op de hoogte gebracht dat iets buiten de stadskern van het dorpje Auschwitz een aantal lege Poolse legerkazernes stonden. Het betrof twintig gebouwen, veertien met één verdieping en zes met twee verdiepingen. Mooi afgeschermd voor nieuwsgierige dorpelingen dus, met bovendien volop uitbreidingsmogelijkheden en goede spoorwegverbindingen. Kortom, een ideale locatie voor een groot concentratiekamp om gevangenen te herbergen die vanuit het hele Duitse Rijk en haar veroverde gebieden zouden worden aangevoerd. Al in april 1940 gaf Himmler het bevel in Auschwitz een kamp in te richten, enerzijds nodig om de overvolle gevangenissen in Silezië te ontlasten, maar vooral om alle nieuwe gevangenen in op te sluiten. Het lag namelijk in de verwachting dat er onder de bevolking in Silezië en de Poolse gebieden binnen het Generalgouvernement nog vele politieke tegenstanders zouden worden gearresteerd. Het nieuwe concentratiekamp had aanvankelijk als taak bij te dragen tot de ‘germanisering van het Oosten’. De gevangenen moesten de zompige gebieden rond het kamp omzetten in vruchtbare akkers, waarna zich hier Duitse kolonisten konden vestigen. Op 4 mei 1940 werd Rudolf Höss benoemd tot de eerste kampcommandant, die er een ‘ordelijk concentratiekamp’ van moest maken. (meer…)
De oorsprong van oranjebitter is niet echt bekend. In de 16e en 17e eeuw kwamen scheepsmedicijnen op de markt die bedoeld waren als medicijn tegen de beruchte scheurbuik. Dat was vroeger op schepen op de grote vaart een gevreesde ziekte. Zeelieden die lang onderweg waren kregen op een gegeven moment last van zwellingen en bloedingen van het tandvlees, rode of paarse puntvormige huidbloedingen (vooral op onderbenen), slapte, stijve en pijnlijke ledematen en inwendige bloedingen. Hoewel de naam anders doet vermoeden was er geen sprake van een specifieke buikaandoening. Onbehandelde scheurbuik was op lange termijn dodelijk, maar omdat men lang niet wist wat tegen de verschijnselen te doen, was scheurbuik op de verre ontdekkings- en handelsreizen die men na de middeleeuwen de voornaamste doodsoorzaken aan boord. Hoewel sinds de eerste ontdekkingsreizen duidelijk was dat het eten van citrusvruchten (vitamine C) de ziekte binnen enkele dagen deed verdwijnen bleven de geneeskundigen eeuwenlang zoeken naar andere remedies. De geneeskundige en hoogleraar Herman Boerhaave beschreef rond 1700 de ziekte als een probleem van de bloedcirculatie, veroorzaakt door vochtig en koud weer en een tekort aan beweging. Door zijn groot gezag in de Europese geneeskundige wereld bleef deze opvatting nog lang opgeld doen en bleef scheurbuik dus bestaan. De Britse marinearts James Lind (1716-1794) wist na 1747 gedaan te krijgen dat op Engelse marineschepen citroensap werd verstrekt, nadat hij in een klein onderzoekje had aangetoond dat van zes groepen van twee patiënten met een verschillend voedingssupplement de groep die twee sinaasappels en een citroen kreeg binnen zes dagen genazen, terwijl de overigen niet herstelden. In die tijd waren citrusvruchten in Nederland al te krijgen. Vooral naar Nederland gevluchte Portugese joden verhandelden ze vaak, want zij hadden nog veel contacten in Spanje en Portugal. Om het bittere vruchtensap beter naar binnen te krijgen, werd het aangelengd met alcohol. (meer…)
Ferre Grignard (Antwerpen, 13 maart 1939 – 8 augustus 1982) was een Belgische zanger en gitarist. Hij verwierf faam tijdens de jaren zestig van de vorige met nummers als “Ring, Ring, I’ve Got To Sing”, “Drunken Sailor”, “Captain Disaster” en “My Crucified Jesus”. Ferre werd geboren in een burgerlijk milieu waar hij later weinig mee te maken zou willen hebben. Tijdens zijn jeugd bij de scouts leerde hij gitaar spelen en met zijn broer en een vriend vormde hij een mondharmonicatrio. Hun optredens vonden plaats in echte skifflestijl met het typische wasbord. Toen hij kunstonderwijs ging volgen aan het Stedelijk Instituut voor Sierkunsten en Ambachten in Antwerpen, kreeg hij bekendheid in de Antwerpse artiestenwereld. Niet omdat zijn schilderijen zo goed verkochten, maar omdat hij gitaar speelde en zong als een blanke zwarte. “Hij heeft de blues, al spreekt hij geen woord Engels”, zei men weleens. In 1964 werd in Antwerpen het muziekcafé De Muze geopend en Ferre Grignard mocht er elke donderdag optreden met George Smits op gitaar en mondharmonica en Miel De Somer op wasboard. Zijn song Ring Ring I’ve Got To Sing kende er zoveel succes dat Walter Masselis, een van de eigenaars van De Muze, er een single van liet persen. De eerste 500 exemplaren waren onmiddellijk uitverkocht. Hans Kusters, een talentscout van het Philipslabel, liet een nieuwe opname maken en de single werd een hit. Met zijn hippie-achtige imago, zijn lange haar en nonchalante uiterlijk, werd hij ook weleens de Vlaamse Bob Dylan genoemd. Een hoogtepunt was een optreden in de Olympia in Parijs in april 1966. Kort daarop klaagde hij Johnny Hallyday aan, die een bewerking had gemaakt van zijn tweede hit My Crucified Jesus met als titel “Cheveux longs idées courtes”. Het plagiaat zelf kon hem niet zoveel schelen, wel het feit dat Hallyday er een tekst op had gemaakt, die beledigend was voor hippies in het algemeen en Grignard in het bijzonder. (meer…)
54e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Jan Verleun (Amsterdam, 13 augustus 1919 – Den Haag, 7 januari 1944) was een Nederlands verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was als derde van tien kinderen opgegroeid in een vroom rooms-katholiek gezin, dat schuin tegenover de Boomkerk woonde op de Admiraal de Ruyterweg 369 III. Op zijn negende besloot hij priester te worden. Na de zevende klas van de parochieschool van de Jezuïeten in Amsterdam-Zuid kon hij naar het seminarie in St. Oedenrode. Na drie jaar deelde de rector hem echter mee dat hij niet geschikt zou zijn voor het priesterschap. De reden van deze ‘afwijzing zijn onbekend gebleven. Op zijn zestiende was hij weer terug in Amsterdam en studeerde thuis verder voor zijn eindexamen. Hij wilde graag in militaire dienst, maar wist dat hij daar net te klein voor was. Een halve centimeter om precies te zijn. Hij begon daarom een half jaar voor zijn oproep rekoefeningen te doen om die halve centimeter erbij te krijgen. Met succes. Zijn lichting had een lange diensttijd, want de oorspronkelijke negen maanden werden met een half jaar verlengd, die overging in de frustrerende mobilisatie. Jan nam z’n studieboeken mee naar de kazerne, droeg ze in z’n ransel mee naar de verschillende legerplaatsen en tenslotte naar de kazemat bij de brug van Westervoort, waar hij met een korporaal en zes andere soldaten gelegerd werd. (meer…)
Rodolfo Müller (Livorno, 12 augustus 1876 – Parijs, 11 september 1947) was een Italiaans wielrenner, die echter in de twintiger jaren de Franse nationaliteit verkreeg. Hij was de broer van de schilder en graficus Alfredo Müller, die vanaf het eind van de negentiende eeuw een goede reputatie opbouwde binnen het Parijse artistieke milieu. De beide broer groeide in een zekere welstand op, totdat in 1890 door het faillisement van de Bank van Livorno het internationale handelshuis van pa Müller ten onderging. Rodolfo Müller had zich toen al meer toegelegd op het wielrennen. In 1897 werd hij derde in de wedstrijd Parijs-Cabourg (Normandië) achter de indertijd bijna ongenaakbare Maurice Garin. Twee jaar later, op 10 april 1898, werd hij zesde in de derde Parijs-Roubaix, met een achterstand van 1.31.31 op (wie anders) Maurice Garin, die de koers over 268 kilomter voor de tweede keer won. Van de gestarte deelnemers zouden slechts achttien man de finish halen. Daarna werd het een paar jaar stil rondom Müller, althans er is in de rangschikkingen niks van hem terug te vinden. Slechts het bericht dat hij in 1901 als enige renner geregistreerd stond van het Italiaanse team Clement, maar opzienbarende resultaten werden er blijkbaar niet gehaald. (meer…)
Elly Molenaar (1979) schrijft en fotografeert voor verschillende websites, bladen en kranten, waaronder oppad.nl en Kek Mama. Reizen is wat ze het liefste doet. Eerst in haar eentje, maar tegenwoordig samen met haar vriend en dochter. In Druktemaker Down Under reist Elly Molenaar zes maanden lang met vriend Richard en dochter Nika (3) door Nieuw-Zeeland en Australië. Een half jaar vol onvergetelijke belevenissen, dikke pret en bijzondere momenten. Van een aanvaring met een zeehond in Oamaru en een driftbui in de rugdrager op een bergkam in Western Australia tot een heuse ‘kolala’-expeditie in New South Wales. Immers, ook met jonge kinderen kun je de wereld ontdekken. Op reis gaan, verre landen bezoeken en genieten van andere culturen en prachtig natuurschoon hoeft echt niet te stoppen zodra er gezinsuitbreiding plaatsvindt. Juist niet! Bedenk eens wat al die mooie en leerzame avonturen met je kind doen. Druktemaker Down Under neemt je mee langs tal van kindvriendelijke plekken in Nieuw-Zeeland en Australië, beschrijft grappige en ontroerende situaties en geeft massa’s handige tips voor het reizen met kind(eren).
.
. (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (18)
EERDERE AFLEVERINGEN
Hildebrand ziet de stad,
en Pieter verstout zich pot te spelen (2)
Petrus Stastokius Junior moest alzo op het acquit spelen, en hij maakte zich werkelijk tot die arbeid gereed. Te dien einde lei Petrus Stastokius Junior zijn pijp neer; maakte de punt van zijn keu wel een halve voet ver wit; plaatste zijn bal met de linkerhand op drie vierden; drukte de vier vingers van zijn linkerhand op een handbreed afstands van dezelve bal op ’t biljart; krulde de duim bevallig om, zodat hij aan ’t gehele gezelschap zijn tot op ’t leven afgesneden nagel vertoonde, en begon met de rechterhand de keu tussen duim en vinger heen en weder te bewegen op een wijze, die deskundigen ‘zagen’ noemen.
Tot zover ging Petri Stastokiï wetenschap om op het acquit te spelen. Ja, hij had zelfs een flauwe notie van de theorie van halfbal raken; maar daar het hem aan praktijk in het edele potspel haperde, was hij bijna zo wit als zijn bal, en stiet hem eindelijk krampachtig er op los, met dit gevolg dat hij klotste en ‘à faire’ lag voor de rechter hoekzak.
Het zou onmenselijk geweest zijn hem ‘te maken’ en daarom, mijn eigen bal stevig ‘houdende’, bracht ik de zijnen naar onderen, een goed eind voorbij de millieu. Daarop nam de bejaarde luitenant der infanterie zijn pijp tussen zijn grauwe knevels en speelde met de linkerhand op goedaf, maar werd niettemin met ‘een beest’ gesneden door den chirurgijnsleerling; waarop de verlopen student, die onder ons gezegd een grappenmaker was, zei dat die chirurgijns niet leefden of zij moesten wat te snijden hebben. De graankoper verzocht daarop de jongen om acquit voor hem te zetten en bleef met een wijs gezicht en onder het genot van zeker mengsel geestrijk vocht en suiker, ’t welk in ’t gemene leven een sneeuwballetje genoemd wordt, in ’t Handelsblad turen, en de verlopen student, zijn sigaar op den rand van ’t biljart neergelegd hebbende, stiet met veel nonchalance en verschrikkelijk hard op ’t acquit, welk voorbeeld van spelen door de advocaat met gelijke woede werd opgevolgd. Nu was de beurt aan de jongeling van drieëndertig jaren met de leverkleurige pantalon, die, van het beginsel uitgaande dat hij zijn bal voordelig moest trachten te verkopen, nooit op goedaf speelde, als hij zeker wist dat hij een bal maken kon. Hij maakte; en zo gebeurde het dat Petrus Stastokius andermaal op het acquit spelen moest.
(meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (17)
EERDERE AFLEVERINGEN
Hildebrand ziet de stad,
en Pieter verstout zich pot te spelen (1)
Ik werd des anderen daags om zeven uren wakker, en toen ik de groene saaien gordijnen openschoof om te zien wat voor weer het was, – welke was mijne ontzetting, te bemerken dat (wij sliepen op dezelfde kamer) Pieter zich reeds geperpendiculariseerd had en bezig was om, met de bril op, een paar schone kousen aan te trekken, waarin zijn moeder de vorige avond plichtmatig hieltjes gemaakt had.
De oudere Stastok was een man van de klok en stond diensvolgens om zes uren op, ten einde om half acht aan het ontbijt te zijn; en daar hij volstrekt niets te doen had, vulde hij die tussentijd met pijpjes roken aan. Opmerkelijk is het, dat naarmate men minder bezigheid heeft, men des te bekrompener over de tijd denkt. Indien men de goede Pieter Stastok Senior het moeilijke vraagstuk omtrent de zetelplaats van de wil had voorgelegd, zou hij, indien hij daartoe genoegzame tegenwoordigheid van geest had gehad, zijn wijsvinger op twee duim afstand van zijn maag hebben moeten leggen, door die beweging datgene zijner ingewanden aanwijzende, ’t welk hij zijn ‘goud horloge’ noemde. En inderdaad, indien ik mij door een goud horloge moest laten regeren, ik zou van zulk een geregeerd willen worden; want een goed, groot, dik en vet uurwerk was het, met twee kasten over elkaar; en daar het iedere morgen, klokke negen, met de torenklok werd gelijkgezet, liep het doorgaans volmaakt.
(meer…)
Ólafur Arnalds (Mosfellsbær, 3 november 1986) is een IJslands multi-instrumentalist, componist en muziekproducent. Hij is de neef van zangeres en muzikante Ólöf Arnalds (Reykjavik, 4 januari 1980), een IJslands folkzangeres en multi-instrumentalist, die werd opgeleid tot klassiek violist aan de Iceland Academy of the Arts. In het begin van haar carrière speelde ze geregeld als sessiemuzikant op albums van IJslandse artiesten, maar vanaf 2003 speelt ze in de experimentele-muziekgroep múm. Ólafur begon zijn carrière als drummer in hardcorepunk- en heavymetalbands, maar maakt tegenwoordig muziek waarin hij strijkinstrumenten, piano, ambient en elektronische muziek mengt. Zijn stijl wordt soms aangeduid als eigentijdse klassieke muziek. Ook maakt hij muziek voor films en televisieseries zoals Broadchurch. In 2009 vormde Arnalds een experimenteel techno-project, genaamd Kiasmos, samen met Janus Rasmussen van de IJslandse electropopband Bloodgroup. In 2014 werd het debuutalbum van Kiasmos bekendgemaakt. (Bron: Wikipedia).
Zie ook de website van Ólafur Arnalds. (meer…)
53e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Folkert Evert Posthuma (Leeuwarden, 20 mei 1874 – Vorden, 3 juni 1943) was nadat het het kabinet-Cort van der Linden op 9 september 1918 was afgetreden, als president-directeur teruggekeerd bij ‘Centraal Beheer’; een functie die hij tot zijn pensionering in 1939 aanhield. Waarschijnlijk op dat moment even blij weer snel de politiek te kunnen verlaten na de stortvloed van kritiek en dreigbrieven die hij in die periode en zeker tijdens het Aardappeloproer over zich heen kreeg. Samen met Evert Kupers, de secretaris van het Nederlands Verbond van Vakvereenigingen (NVV), lid van de Tweede Kamer en een vooraanstaand man in de sociaaldemocratische beweging in het midden van de twintigste eeuw, zorgde Posthuma zorgde de verdere uitbouw van de Land- en Tuinbouwongevallenwet, die in 1922 was ingevoerd. Posthuma wist echter ook dat het hoogtepunt van zijn carrière voorbij was. Hij voelde zich miskend, omdat hij na zijn ministerschap niet opnieuw voor een ministerschap werd gevraagd. In de loop der jaren werd hij daar steeds gefrustreerder over en ging hij zich steeds meer overal afficheren de oud-minister van Landbouw. Hij had weliswaar tientallen nevenfuncties om zijn grote werkkracht te kunnen botvieren en talrijke binnen- en buitenlandse onderscheidingen om mee te pronken, maar het gevoel van miskenning bleef. Hij was onder meer voorzitter van de FNZ (1921 – 1933), de Maatschappij voor Nijverheid en Handel (1919-1927), de Nijverheidsraad (1921-1933), het Nationaal Technisch Scheepvaartkundig Museum (1925-1931), van verschillende instellingen op omroepgebied, de voorbereidingscommissie van een Economische Voorlichtingsdienst (1928-1931) en van het Landbouwcrisiscomité (1930-1933). In de jaren dertig was hij vooral werkzaam als lid van Nederlandse delegaties en instellingen op het gebied van het internationale handelsverkeer. (meer…)
52e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Folkert Evert Posthuma (Leeuwarden, 20 mei 1874 – Vorden, 3 juni 1943) was een Nederlands landbouwkundige en politicus. Na het doorlopen van drie klassen van de RHBS te Leeuwarden studeerde hij in de periode 1890-1893 Nederlandse landbouw aan de Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool te Wageningen. Aangezien het Wageningse einddiploma in die tijd nog niet veel voorstelde, leerde hij door voor de akte MO-school- en huisonderwijs in de landbouw. Na het behalen van deze akte (1896) studeerde hij nog enige semesters aan het landbouwinstituut van de universiteit te Halle an der Saale. Zijn eerste sollicitatie, naar het ambt van rijkslandbouwleraar in Friesland, werd afgewezen, volgens zijn eigen lezing omdat hij te ‘rood’ was in de ogen van een aantal invloedrijke Friese heren. Het is niet onwaarschijnlijk dat hij zijn kansen verspeelde door zich tijdens een voordracht voor het Landhuishoudkundig Congres (1896) meer eerlijk dan diplomatiek uit te laten over het functioneren van de Friese pachtcommissie. De gemankeerde benoeming, waarover hij zich nog in 1940 beklaagde, veroorzaakte een levenslang litteken. In 1898 moest hij zich tevreden stellen met de bescheiden functie van secretaris van de Bond van Coöperatieve Zuivelfabrieken in Friesland, maar daarna maakte hij snel carrière. Het jaar daarop werd hij zuivelconsulent in Drenthe, een functie die voldoende financiële basis bood voor zijn huwelijk op 28 augustus 1899 met Aaltje van den Steen; het echtpaar kreeg twee dochters. (meer…)
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (16)
EERDERE AFLEVERINGEN
De ontvangst (2)
‘Hoe komt het, Piet! dat je neef Hildebrand misgelopen bent?’ vroeg tante verwonderd.
De student Pieter Stastok keerde zich om, ten einde zijn rotting in een hoek te zetten, en zei dat de diligence verwonderlijk vroeg aangekomen was; een omstandigheid, die zeer zeker verwonderlijk was, aangezien wij op weg een oponthoud gehad hadden van een half uur, door ’t storten van een der paarden. ‘Hij was eerst nog effen bij den boekverkoper geweest, die zijn Instituten inbinden moest, en was toen regelrecht naar de diligence gegaan, maar had tot zijn verbazing gehoord dat die al lang aan was, en dat ik met de knecht was opgewandeld’, enz. enz.
De zaak was dat hij een singeltje had omgelopen, totdat hij zeker wist dat ik reeds lang onder zijn vaders dak goed en wel zou gevestigd zijn, uit vrees de verkeerde persoon voor mij aan te spreken. Nu, indien hij de commissaris van politie getroffen had – hij was voor zes weken een bedorven man geweest!
‘De neven moeten nu maar eens goed kennismaken,’ zei mijn tante, die tot de minzaamste aller schommelige huismoeders behoorde; ‘zij zijn toch allebei student.’
‘Ja maar,’ zei Pieter, nog lang niet gemeenzaam met het denkbeeld van een kennismaking, ‘in verschillende vakken.’
(meer…)
Etienne Giran (Vauvert, 17 augustus 1871 – Buchenwald, 13 september 1944) was een predikant. Van 1900 tot 12 mei 1921 was hij de predikant van de Waalse Gemeente in Amsterdam. In de periode schreef hij een aantal theologische boekjes, die zowel in het oorspronkelijke Frans en in de Engelse vertaling nog steeds herdrukt worden. Enkele van die boeken werden ook in het Nederlands vertaald en kenden toen een meer dan behoorlijke populariteit. Zo verscheen in 1905 van hem ‘De Godsdienstige Waarheid en de Moderne Christenen’ en in 1916 ‘Een onhoudbare leer. Denkbeelden van Jezus over de leer, dat men het kwade niet met geweld te keer mag gaan‘, die nog slechts via het antiquariaat beschikbaar zijn. Na zijn terugkeer naar Parijs bleef hij een goede bekende binnen de Nederlandse gemeenschap in de Franse hoofdstad, althans het christelijke deel daarvan. Een van de vele contacten die hij hier had was Johan Herman Laatsman de Bailleul (Gent, 14 september 1903 – Den Haag, 28 mei 1976), een Nederlandse diplomaat en degenen die in de periode januari 1943 – februari de hoogste leiding zou hebben over Dutch-Paris. Dat was een ondergronds netwerk van het Nederlands, Belgisch en Frans verzet met als doel mensen te redden en belangrijke documenten te smokkelen. De ontsnappingsroute heeft in belangrijke mate bijgedragen aan het Frans verzet en was verantwoordelijk voor de redding van meer dan 1.080 mensen, waaronder 800 Nederlandse Joden en meer dan 112 neergehaalde geallieerde piloten. Er werkte ongeveer 300 man voor het netwerk, waarvan in de bezettingsjaren ongeveer de helft werd gearresteerd. Veertig leden werden gedood of stierven aan de gevolgen van gevangenschap. Het duurde niet al te lang na de Duitse bezetting van Frankrijk dat Etienne Giran en zijn zoon Olivier Giran voor Dutch-Paris gingen werken. (meer…)