SULTAN ABDULAZIZ BEZOEKT EUROPA IN 1867
Abdül-Aziz (Topkapi-paleis, Istanboel, 8 februari 1830 — Feriye-paleis, Istanboel, 4 juni 1876) was de 32e sultan van het Osmaanse Rijk en volgde op 25 juni 1861 zijn broer Abdülmecit op. Hij regeerde tot 30 mei 1876. Hij kreeg de gebruikelijke Osmaanse opleiding, maar was ook een fervent bewonderaar van de economische vooruitgang die West-Europa doormaakte. Hij had ook een grote bewondering voor de Osmaanse marine, die in 1875 op de van de Britten en Fransen na de grote vloot ter wereld had. Daarnaast was va hem bekend dat hij geïnteresseerd was in literatuur en muziek, hij heeft zelfs enkele composities op zijn naam staan. Onder zijn bewind kwamen belangrijke vernieuwingen tot stand, in het bijzonder op het gebied van het onderwijs. Hij was ook verantwoordelijk voor het eerste Burgerlijk Wetboek van Turkije en moderniseerde de Turkse marine. Ontevredenheid over zijn bewind (en dan vooral over zijn verkwistend leven) leidde onder meer tot relletjes van theologische studenten in de hoofdstad (1876) en dwong hem een constitutioneel gezinde regering te benoemen. Door de nieuwe ministers werd hij op 30 mei 1876 afgezet en vervangen door zijn neef Murat V. Hij overleed enkele dagen later in zijn cel. De officiële doodsoorzaak was zelfmoord, maar er zijn aanwijzingen dat het om een moord ging.
In 1867 maakte hij een rondreis door West-Europa, de eerste keer dat een Osmaanse sultan in functie een dergelijke reis ondernam. Hij bezocht na zijn vertrek uit Istanboel op 21 juni 1867 achtereenvolgens Messina, Napels, Toulon, Marseille, Parijs, Boulogne, Dover, Londen, Dover, Calais, Brussel, Koblenz, Wenen, Boedapest, Orșova, Vidin, Ruse en Varna voordat hij op 7 augustus 1867 weer arriveerde in Istanboel.Bij zijn bezoeken aan Parijs (30 juni-10 juli) en Wenen (28-30 juli) bezocht hij veel musea en was daarvan zo onder de indruk dat hij opdracht gaf in Istanboel ook een koninklijk museum te realiseren. Dat resulteerde in de bouw van het Archeologisch Museum te Istanboel, die in 1891 gereed kwam. Het feit overigens dat de sultan uitstekend Frans sprak en westers gekleed ging, wekte in eerste instantie nogal verbazing in de Parijse salons die hij bezocht. In één klap realiseerde de staatshoofden zich ook dat de Turkse sultan niet langer beschouwd moest worden als een figuur in de periferie van het politieke krachtenveld, maar een politiek leider met wie binnen de diplomatie terdege rekening gehouden moest worden. Bij zijn bezoek aan Londen werd hem door de Britse vorst de benoeming als 756e Ridder in de Orde van de Kousenband toegekend, de hoogste ridderorde van het Verenigd Koninkrijk en een van de alleroudste onderscheidingen ter wereld (vanaf 1348). Bij een bezoek aan Crystal Palace speelde de Italiaanse componist Luigi Arditis een speciaal voor de sultan gecomponeerd lied, gemaand ‘Inno Turco’ (Turks lied). Daarbij werd door 1.600 man luidkeels de tekst gezongen: O Sultan, de bevolking van London heet U van harte welkom’. Dit nummer van Arditis plus enkele composities van Abdül-Aziz werden alle dagen van het staatsbezoek door de koninklijke kapel in de starten van Londen gespeeld. Als tegenprestatie componeerde Abdül-Aziz nog tijdens zijn Londense verblijf het stuk ‘La Gondole barcarole‘. De Engelse pers was hiervan zo onder de indruk dat ze er dagenlang over schreven.
In hetzelfde jaar 1867 begon de Duitse componist Richard Wagner met de bouw van het Festspielhaus Bayreuth. De gedroomde financiële steun van de Duitse kanselier Bismarck en de Europese aristocratie bleef echter uit en ook de verzoek van 1.000 donateursbewijzen leverde onvoldoende op om zijn plannen voort te zetten. In arremoede richtte Wagner zich toen tot de heerser aan de Bosporus, die net bezig was aan zijn opzienbarende reis. Wat Wagner echter niet wist, was dat de sultan al lang een groot bewonderaar van het werk van Wagner was en zijn werk veelvuldig aan het hof werd gespeeld. Wagner kreeg dan ook verbazingwekkend snel een donatie van Sultan Abdül-Aziz, die daarmee ook regelde dat hij levenslang het recht op gratis toegangskaarten voor de Festspiele kreeg. Tijdgenoten zoals de componist Franz List waren van Abdül-Aziz’ geste zo onder de indruk dat ze een brief schreven naar de Europese vorstenhuizen om hen dit lichtende voorbeeld te laten weten. Abdül-Aziz zou overigens nooit gebruik kunnen maken van zijn gratis kaarten. Toen op 13 augustus 1876 de Festspiele hun première beleefde, was de sultan net afgezet en overleden.
Bij zijn bezoek in juli 1867 aan Brussel werd de sultan in het koninklijk paleis ontvangen door koning Leopold II. Het kon beschouwt worden als een tegenbezoek want van 9 april tot 30 april 1860 had Leopold, nog als prins, al een officieel bezoek aan Istanboel gebracht. Ook Abdül-Aziz was op dat moment nog kroonprins. Leen Huet maakt op zijn weblog melding van een passage in een van de liefdesbrieven die zijn grootvader indertijd had geschreven: ‘Je weet dat de Sultan door België heeft gereisd. Twee weken geleden passeerde hij ons station en hij heeft er tien minuten halt gehouden. Twee derde van de stad was uitgelopen om hem te zien, maar ze moesten zich tevreden stellen met de aanblik van zijn gevolg. Zijne Hoogheid bleef liggen in zijn wagon, zonder zelfs maar een punt van zijn muts te tonen. Men zag alleen zijn bedienden die elk moment naar zijn divan liepen om bevelen te vragen en uit te voeren. Telkens wanneer ze zijn divan naderden, kruisten zij hun handen op hun borst en strekten zich uit met hun gezicht tot op de vloer, in de meest nederige houding. Alle personen van zijn gevolg waren eenvoudig gekleed en droegen allemaal een rood hoofddeksel, zoals de Franse zouaven. ‘(Brief uit Braine, 16 augustus 1867).
De reis van Sultan Abdül-Aziz werd ingegeven door zijn wens de Osmaanse cultuur in Europa vertegenwoordigd te zien. Al lang was er sprake van een grote invloed vanuit West-Europa op het Osmaanse leven, leger, bestuursapparaat, financiën, kunst en cultuur. Sultan Abdül-Aziz liet hij de Osmaanse deelname aan de Wereldtentoonstelling van 1867 in Parijs organiseren. De boodschap die de Osmaanse paviljoenen uit moesten dragen, was dat de Osmaanse kunst en cultuur, bovenal de architectuur, een waardevolle toevoeging aan het Europese culturele repertoire was. Het tentoonstellen van een ‘Osmaanse cultuur’ werd in 1891 verder mogelijk gemaakt door het Archeologische Museum van Istanboel, het eerste museum in het Osmaanse Rijk. De poging van Abdül-Aziz om de Osmaanse cultuur een belangrijke plaats te geven was echter tot mislukken gedoemd. In de Europese kunst en met name de schilderkunst ontstond het Oriëntalisme, een westerse kunststroming die zich richtte op de verbeelding van het oosten als een mystiek en exotisch land, geregeerd door decadente despoten. Het Osmaanse Rijk maakte deel uit van deze verbeelde oosterse wereld en zodoende werd het aloude stereotype van ‘de Turk’ en zijn veronderstelde leefwereld een populair thema in de negentiende eeuwse Europese kunst. Zie hiervoor de categorie Odalisken en de inleiding hierop over het Oriëntalisme. De nevenstaande spotprent uit het Britse satirische tijdschrift Vanity Fair uit 1869 schetst perfect de manier waarop in Europa naar het Osmaanse Rijk werd gekeken.
.