JAN HARM BOSCH (31)

Jan Harm Bosch (Nijkerk, 21 juni 1900 – Enschede, 31 maart 1945) was een Nederlands verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Nederlands-hervormde Bosch was belastingambtenaar te Enschede. In de oorlog begon hij al gauw met verzetswerk. Hij hielp onder meer om uit krijgsgevangenschap ontsnapte Franse militairen en neergeschoten geallieerde piloten. Bosch sloot zich aan bij de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en de Landelijke Knokploegen. Als lid van het Landelijk Comité van Verzet had hij een belangrijke taak in het bundelen van de verzetskrachten in Twente. In heel Twente was hij bezig met de hulp aan onderduikers en het plegen van aanslagen.Toen in september 1944 de Binnenlandse Strijdkrachten werden opgericht, had hij een belangrijke taak bij het samenvoegen van verschillende illegale groeperingen en organisaties. De illegale bijeenkomsten werden gehouden in het Centraal belastinggebouw in Enschede, een perfecte dekmantel voor zijn werkzaamheden want het komen en gaan van diverse mensen van verschillende pluimage viel daar helemaal niet op.  In het laatste oorlogsjaar hield hij zich vooral bezig met het bijeenbrengen van geld, bonkaarten en identiteitspapieren voor het steeds verder oplopend aantal onderduikers. Daaronder waren veel personeelsleden van de NS, die waren ondergedoken vanwege hun betrokkenheid bij de Spoorwegstaking. Op 31 maart 1945, één dag voor de bevrijding van Enschede, had hij afgesproken om te overleggen met zijn verzetscollega’s waaronder de 31-jarige Jan Hendrik Wennink en 33-jarige Antonie van Essen in de tuin van de synagoge van Enschede die in die periode als gevangenis dienstdeed. Ze waren verraden, werden door de SD gearresteerd en opgesloten in de synagoge.  Bosch werd de volgende ochtend in de tuin doodgeschoten. Enkele uren later trokken de Canadese troepen Enschede binnen. Na de oorlog werd hem postuum het Verzetskruis toegekend. In Enschede is ook een straat naar de vooraanstaand verzetsman genoemd.

Over de gebeurtenissen op die rampzalige laatste dag onder Duitse bezetting verscheen op de site van de Oorlogsgravenstichting onderstaand verhaal, waarin Bosch, Wennink en Van Essen worden aangehaald als een van de vel slachtoffers die die dag nog vielen:

In opdracht van dr. Helmut Meyer van het Sonderkommando Hengelo van de Marine Abwehrstelle was verrader Carl Ludwig Huschka (20 juli 1907-1966), geholpen door J. A. Izaks, het verzet in Enschede binnengedrongen. Vlak voor de bevrijding van de stad zorgden de beide V-Männer ervoor dat Enschedese verzetslieden op 31 maart 1945 om zeven uur ’s avonds in de woning van de familie Ter Borg in de Sumatrastraat 3 bijeen kwamen. Hun was verteld dat er dan belangrijk nieuws zou volgen. Op dat moment gieren drie overvalwagens van de S.D. de Sumatrastraat in, het SD-commando van twaalf man onder leiding van Unterscharführer Karl Erich Alfred Schöber (1903) springen uit hun auto’s, omsingelen de woning en dringen naar binnen. Oma ter Borg ziet de Duitsers en duikt onder de tafel. De anderen raken in paniek en vluchten het hele huis door, op zoek naar een uitweg of een plaats om zich te verstoppen. Ieder persoon, die door de Duitsers wordt ontdekt, wordt vervolgens ter plaatse doodgeschoten. Wanneer een Duitser moeder Jonetta ter Borg met haar tweejarig zoontje Gerrit op de arm ziet en hij aanlegt om te schieten, smeekt zij de Duitser om haar kind wil sparen. De Duitser gaat hiermee akkoord en laat de vrouw het kind naar buiten brengen, daarbij haar onder schot houdend. Mevrouw ter Borg steekt vervolgens schuin de straat over en drukt haar zoon Gerrit in de armen van haar elfjarige dochter Hannie, die naar slager Amelink was gevlucht. Jonetta’s woorden zijn onthouden: ” Hier is Gerrit, zorg goed voor hem. Je vader is dood en ik moet terug”. Ze werd nog tegengehouden, maar ze riep: “Ik moet terug, want anders worden jullie allemaal doodgeschoten”. Toen liep ze weg. Hannie zag dat haar moeder viel en vervolgens door de Duitser haar huis werd ingesleurd. Volgens oma Ter Borg, die onder de tafel zat, is ze aan tafel gaan zitten en met een nekschot gedood.
De woning wordt daarna geplunderd, acht aanwezigen werden vermoord. Alleen oma Ter Borg-Alink overleefde het bloedbad onder de tafel waarover een groot kleed hing. Wieger was een van de slachtoffers. Het belangrijkste slachtoffer was de leider van de LO in Enschede, Pieter Zandbergen (schuilnaam Frans) De andere slachtoffers waren: Gerrit Engelbert ter Borg, zijn echtgenote Jonetta ter Borg- Elfering, zijn vader Gerard ter Borg, buurman Johannes Jacobus Francoijs, politieman Antonie van Essen (CID) en grenscommies Gerard Rutgers.
Na deze actie rijdt het SD-kommando naar de woning van Pieter Zandbergen om er huiszoeking te laten verrichten. Als hij vervolgens met enkele SD-beambten op het punt staat de woning van de LO-leider te verlaten, loopt de typograaf Jan H. Wennink (‘Henny’), actief in de Nederlandsche Binnenlandsche Strijdkrachten (NBS), het gezelschap in de armen. Ofschoon fouillering en het daarop volgende doorzoeken van zijn woning niets belastend opleveren, wordt de 31-jarige Wennink meegenomen en aan de Zweeringsweg doodgeschoten.
Teruggekeerd in het SD-gebouw laat Meyer een van de SD’ers op een stadplattegrond de Bolhaarslaan opzoeken. Met drie auto’s vertrekt de marine-officier met een SD-kommando naar de woning van Jan Harm Bosch. De inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen blijkt thuis te zijn, wordt gearresteerd en vervolgens naar de synagoge gebracht. De volgende ochtend op 1 april 1945, eerste paasdag, wordt Jan Harm Bosch waarschijnlijk door Alfred Schöber in de tuin achter de synagoge doodgeschoten. Schöbers collega’s hebben Enschede inmiddels in noordelijke richting verlaten. Enkele uren later rijden Geallieerde soldaten de stad binnen.
Op 31 maart 1945 had dr. Helmut Meyer tegen zijn secretaresse gezegd dat ze die avond mee moest naar Enschede, want: ,,De Engelsen staan voor de deur en het is onze plicht eerst nog een illegale beweging te Enschede te ontmaskeren en te vernietigen”.
Carl Ludwig Huschka wist in de zomer 1946 uit de gevangenis van Scheveningen te ontsnappen. Hij vestigde zich in België, waar hij onder de naam Bob Korendijk als boerenknecht in Denderwindeke werkte. In december 1946 werd hij wederom opgepakt. Het duurde tot oktober 1951, voordat de Bijzondere Strafkamer in Zutphen hem tot een gevangenisstraf van achttien jaar had veroordeeld. Daarvan zat hij er maar een deel van uit.
Aagje Francoijs is de weduwe van de vermoorde Johannes Francoijs. Ze vertelt aan de hand van haar herinneringen wat er gebeurde op de vroege morgen van 1 april 1945. “Vanwege het feit dat mijn man heel de nacht was weggebleven, ging ik vroeg in de morgen in gezelschap van mijn vader naar het ziekenhuis om zekerheid te krijgen. Als er slachtoffers waren gevallen, zouden de ontzielde lichamen daar naar toe vervoerd zijn geworden. In de dodenkamer werden wij slechts toegelaten onder politiebegeleiding, vandaar dat mijn vader naar het niet zo ver van het ziekenhuis gelegen bureau ging. De straten die hij daarvoor moest passeren werden op dit moment net bevrijd, zodat hij dekking zoekend achter muurtjes en heggen met gevaar van eigen leven het bureau uiteindelijk bereikte. In eerste instantie kon hij niet gewaar worden van een overval, maar toen een van de agenten op het bureau terugkwam van zijn nachtelijke buitendienst, wist hij te melden dat er de avond tevoren een Duitse overval was geweest in de – naar hij meende -Celebesstraat (wat later de Sumatrastraat bleek te zijn). Over de afloop verkeerde hij in het onzekere, hij vreesde het ergste. Met mijn vader ging deze agent naar het ziekenhuis, waar mijn moeder zich inmiddels bij mij gevoegd had. Eerst hoorden we dat er inderdaad slachtoffers van enkele Duitse overvallen waren binnengebracht en na enig wachten werden wij toegelaten tot de ruimte, waar deze met lakens toegedekte doden lagen. Mijn moeder ontdekte dadelijk mijn man aan zijn door haar gebreide sokken, die – vanwege zijn lichaamslengte – onder het laken uitkwamen. Pas op dat moment had ik de zekerheid: Johannes is dood.
Samen met de politieman heb ik meer dan twintig mensen – van wie enkelen zwaar verminkt waren – moeten identificeren. Alle door mij genoemde gegevens tekende de agent op. Toen ik met mijn ouders het ziekenhuis uitkwam, was Enschede in feestroes. De stad was voor het grootste gedeelte bevrijd en de mensen waren opgelucht. Er waren nog niet veel mensen op straat, maar wel hingen er overal vlaggen, ook in de Egstraat waar ik toen woonde. Maar toen het afschuwelijke nieuws van mijn man en Zandbergen en al die anderen bekend werd, werden in de straat en ook in de naburige straten alle vlaggen ingehaald.”

Dit item was geplaatst door Muis.