HET BERUCHTE VIJFTAL VAN FRIESLAND 1

Bij de Sichterheitsdienst (SD) in Leeuwarden werkte vier Nederlanders die als ‘het beruchte viertal van Friesland’ de geschiedenisboeken zouden ingaan. In Leeuwarden was vanaf het begin tot 28 oktober 1942 een afzonderlijke Aussendienststelle van de SD en Sicherheitspolizei (Sipo) gevestigd. Vanaf 28 oktober 1942 werd Leeuwarden een Polizeiposten die ressorteerde onder Groningen. In september 1944 kwamen door de snelle geallieerde opmars veel Duitsers en Duitsgezinde Belgen in Nederland terecht. Leeuwarden werd toen opnieuw een Aussendienststelle. De SD was belast met het opsporen van alle soorten van (mogelijke) tegenstanders van het nationaalsocialistische regime in Duitsland en later in de bezette gebieden. De competenties tussen SS, SD en Gestapo waren echter onduidelijk geregeld. In Leeuwarden werd het Burmaniahuis, een monumentaal herenhuis in de binnenstad uit de 15e eeuw, het symbool van de Duitse onderdrukking, vergelijkbaar met de reputatie van het Scholtenhuis in Groningen. De SD betrok in de oorlog het oude gedeelte van het Burmaniahuis; in het nieuwe gedeelte werkte de verzekeringsmaatschappij ‘Algemeene Friesche’ heel de oorlog gewoon doorwerken. Ter herinnering aan de martelingen en verhoren zal bij het Burmaniahuis een gedenkteken worden geplaatst. Kopstukken bij de SD in Leeuwarden waren onder meer Wilhelm Albrecht, Theodor Vogel, Friedrich Grundmann en Jozef Keijl.

Hauptsturmführer Wilhelm Artur Albrecht (Penzig, 15 december 1903 – Waalsdorpervlakte, 21 maart 1952) was voor de oorlog politiecommandant. Vanaf 1935 was hij in dienst bij de Gestapo en tijdens de oorlog had hij de rang Hauptsturmführer binnen de SS. In september 1944 werd hij vanuit Gent overgeplaatst naar Leeuwarden, waar hij het Aussenkommando van de Sicherheitsdienst en Sicherheitspolizei leidde. Hij was in die functie verantwoordelijk voor de handhaving van de orde in de provincie Friesland. In die functie was hij actief en passief betrokken bij marteling en executies van verdachten. Albrecht is verantwoordelijk voor de executie van tientallen gevangenen, met name als represaille voor acties van het verzet. Op 5 mei 1945 werd Albrecht gearresteerd en later door het Bijzonder Gerechtshof van Leeuwarden ter dood veroordeeld. Op 21 maart 1952 werd Albrecht samen met Andries Pieters gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte. Albrecht was daarmee de Duitse oorlogsmisdadiger die in Nederland daadwerkelijk de doodstraf kreeg.

De SS’er Andries Jan Pieters (Leksula, Buru, Nederlands-Indië, 1916 – Den Haag, 21 maart 1952) was de laatste Nederlander die in Nederland daadwerkelijk de doodstraf kreeg. Pieters werd in Nederlands-Indië geboren en verhuisde in 1924 naar Nederland. In het begin van de Tweede Wereldoorlog sloot hij zich aan bij het SS-Freiwilligen Legion Niederlande, een onderdeel van de Duitse SS. Hij werd in dit verband uitgezonden naar het oostfront. Nadat hij daar gewond geraakt was, kreeg hij de leiding over een groep mensen van het Jagdverband Nord/West. In april 1945 vertrok de groep, genaamd Kommando Zeppelin of Kommando Steinbach, naar Nederland. Op 6 april 1945, nog geen maand voor de Duitse capitulatie, vestigde de groep zich in Kasteel Groot Engelenburg in Brummen. In samenwerking met SD-er Ludwig Heinemann nam de groep tientallen mensen gevangen die ervan verdacht werden bij het verzet te horen. De gevangenen werden op gruwelijke wijze gemarteld. Met de Canadezen in aantocht verliet het Kommando op 13 april 1945 het kasteel, waarbij acht gevangenen geëxecuteerd werden. Het Kommando verhuisde naar Loosdrecht en daar herhaalde Pieters de gang van zaken die hij ook in Brummen uitvoerde. Op 3 mei 1945 werden Pieters en anderen uit zijn Kommando vanwege deze gruweldaden gearresteerd op bevel van SD-hoofd Willy Lages, die zelfs ook als oorlogsmisdadiger zou worden veroordeeld en bekend zou worden als een van de Vier van Breda. Deze arrestatie toont dat de Duitsers, die zelf ook niet echt als zachtzinnig bekend stonden, zelf ook vonden dat Pieters en zijn mensen structureel over de schreef waren gegaan en vooral veel te lang waren doorgegaan met hun martelingen, plunderingen, moord en verkrachting. Enige opportunisme zal daarbij wel een rol hebben gespeeld. In juni 1949 kreeg Pieters door het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam de doodstraf opgelegd in de rechtszaak tegen hem. De Bijzondere Raad van Cassatie vernietigde in hoger beroep het vonnis. Bij het volgende proces in Haarlem kreeg Pieters levenslang vanwege zware mishandeling met voorbedachten rade, plunderingen en wederrechtelijke vrijheidsberovingen te Loosdrecht. Nu ging echter de openbaar aanklager in beroep bij de Bijzondere Raad van Cassatie, die Pieters in november 1951 alsnog de doodstraf opgelegd kreeg. Op 21 maart 1952 werd Pieters samen met Artur Albrecht op de Waalsdorpervlakte door een vuurpeloton terechtgesteld.

Oberscharführer’ Friedrich Eduard Grundmann heeft vele arrestanten zwaar mishandeld en was vooral berucht vanwege zijn betrokkenheid bij de stelselmatige razzia’s op Joden en onderduikers. Het schijnt dat drankzucht daarbij een stevige rol speelde. Er doet het verhaal de ronde (de klok horen luidde…) dat Grundmann in Dokkum een Nederlandse vriendin had, waar hij ’s avonds wel eens naartoe ging. Zijn route was bekend bij het verzet. Op een avond probeerde men hem te vermoorden bij De Valom, maar de liquidatie mislukte. Grundmann overleefde de aanslag en wilde scherpe represaille. Aan zijn superieuren in Groningen vroeg hij toestemming om Leeuwarden te bombarderen, maar die meerderen waren gelukkig zo verstandig dat te weigeren. Wel mocht hij vijftien gevangenen uit het Huis van Bewaring fusilleren. Het fusilleren vond plaats vlakbij Dokkum, de lijken werden naar het Bolwerk van de stad gebracht waar ze 24 uur moesten blijven liggen zodat iedereen kon zien dat er met Grundmann niet te spotten viel. Het werkelijke verhaal achter de aanslag is echter anders. Op 19 januari 1945 was het verzet erin geslaagd bij een aanslag in De Valom een Dokkumer apotheker, die veel wist van het verzet in Noordoost-Friesland, uit handen van de Duitse bezetter te bevrijden. Hierbij kwam een Duits lid van de Sipo und SD, Jakob Maus, om en later bezweek ook nog een Belgische Rexist, Raouel de Keuckelaere. Wilhelm Artur Albracht, het hoofd van de Sicherheitspolizei und Sicherheitsdienst in Leeuwarden, overwoog als wraak serieus de plaats Dokkum te vernietigen, maar werd van zijn voornemen afgebracht door zijn meerderen van de Dienststelle in Groningen. Wel kreeg hij toestemming van Dr. Haase, SS-Sturmbahnführer en leider van de Dienststelle-Groningen, twintig vooraanstaande Friezen of andere Nederlanders te laten neerschieten. Bij Dokkum, op een terrein aan de Woudweg, werden de twintig personen op de grond gelegd en werd de burgemeester opgetrommeld als ooggetuige. De gevangenen werden in ploegen van vijf terechtgesteld. Daarna kreeg de burgemeester de opdracht om ter afschrikking de lijken 24 uur te laten liggen.

De slachtoffers waren:
– Heinrich F.W. Krohne, Groningen, bouwvakker, wonende in Groningen, 41 jaar
– Hendrik Lommert, Leeuwarden, tekenaar, wonende in Groningen, 21 jaar
– Jan.W. Bukers, Leeuwarden, vertegenwoordiger, wonende in Groningen, 41 jaar
– Harm E. Blaauw, Amsterdam, opzichter, wonende in Groningen, 27 jaar
– Aris Heijdenrijk, Rotterdam, kelner, wonende in Leeuwarden, 36 jaar
– Freerk Walters, Oude-Pekela, politieagent in Oude Pekela, 19 jaar
– Herman I. van Gelder, Groningen, slager, 33 jaar
– Abraham E Sachs, Winschoten, koopman, wonende in Amsterdam, 55 jaar
– Hendrik Boersma, Antwerpen, gemeenteambtenaar, wonende in Stedum, 41 jaar
– Hendrik Woldring, Zuidwolde, belastingambtenaar, wonende in Groningen, 60 jaar
– Jarl Ruinen, Indië (Kota Radja), huisarts, wonende in Ee, 38 jaar
– Jan van Dijken, Appingedam, directeur postkantoor, wonende in Dokkum, 41 jaar
– Geale Postma, Driesum, boerenarbeider, 23 jaar
– Louwrens Hulshoff, Dokkum, bankbediende, 24 jaar
– Wilhelmus Moorman, Beek, kantoorbediende in Didam, 19 jaar
– David Adler, Hongarije, koopman, wonende in Amsterdam, 59 jaar
– Ernst Meinsma, Nes (Dongeradeel), landbouwer, 55 jaar
– Hinne Krolis, Nijland, gemeenteambtenaar, wonende in Leeuwarden, 51 jaar
– Arnold Frensdorf, Frankfurt am Main, koopman in Amsterdam, 63 jaar
– Jan Duursma, Marum, wonende in Groningen, brandweerman, 41 jaar

Het complete verhaal is te vinden op de website Traces of War. Deze personen worden herdacht op twee gedenktekens in Dokkum, op de fusilladeplaats en op het oorlogsmonument op de Noorderdwinger.Een ander verhaal met Albracht en Grundmann in de hoofdrol betreft de onderduiker Jan Bakker, die vlak nadat hij naar een nieuw adres was verhuisd, samen met een paar andere onderduikers werd gearresteerd en in het SD-kantoor in Leeuwarden zwaar werd mishandeld. Na de oorlog hebben een paar Vlamingen van het Aussenkommando Leeuwarden verklaard dat zijn nieren en lever waarschijnlijk met gummiknuppels zijn stukgeslagen en dat hij met de zware schoenen die de daders aan hadden bewusteloos is geschopt. Hierna was hij rochelend in een cel gesmeten. Omdat na een paar dagen een ondraaglijke stank ontstond, gaf de Leeuwarder SD-commandant Albrecht opdracht aan Grundmann en SS-Unterscharführer Marcel Opdebeeck (Moerbeke, 15 augustus 1912; hij zou op 29 mei 1948 in Gent worden geëxecuteerd) om Bakker uit de weg te ruimen. De bedoeling was om hem spoorloos te laten verdwijnen, maar dat pakte verkeerd uit. Voorbijgangers ontdekten langs een zandweggetje het doodgeschoten slachtoffer onder een deken. Albrecht gaf Grundmann en Opdebeeck een standje, omdat ze ‘zulk opzienbarend werk hadden geleverd’. Op 19 april 1949 werd Friedrich Grundmann door het Bijzonder Gerechtshof in Leeuwarden veroordeeld tot 12 jaar Rijkswerkinrichting voor zijn wandaden.

Theodor Vogt (Duisburg, 1918) was een Untersturmführer die berucht was om zijn wrede martelingen en het feit dat hij vele executies leidde. Vogt werd veroordeeld tot tien jaar met uitzetting uit Nederland. Jozef Keijl (Antwerpen, 1918) was een Belgische ‘wachtman’ van de SD en Sipo die vanaf september ’44 in Leeuwarden gestationeerd was. Keijl was één van de leden van het vuurpeloton. Hij werd na de oorlog in België ter dood veroordeeld en in mei 1948 in Gent gefusilleerd. Beiden komen voor in dit verhaal uit Joods Monument over de standrechtelijke executie op zondag 19 november 1944 omstreeks 14.00 uur van Hans Goudsmit (23), Dirk de Vries (19) en Jan Zorn (27) bij de kruising Ryksstritwei-Mieddyk naar Menaldum.

Op zoek naar Hans Goudsmit
In de nacht van 16-17 november 1944 strooien leden van het Friese verzet kopspijkers op de Rijksstraatweg tussen Harlingen en Leeuwarden. De Duitsers nemen onmiddellijk wraak. Op zaterdag de 18e fusilleren zij drie mannen bij wijze van represaille naast de weg tussen Midlum en Herbaijum. De christelijk-gereformeerde predikant Holtrigter uit Harlingen fietst hier in de regen als hij door soldaten uit twee auto’s tot stoppen wordt gedwongen. Holtrigter krijgt bevel te blijven staan om van de executie getuige te zijn.
Hij weet op dat moment niet dat de drie slachtoffers uit de gevangenis Leeuwarden zijn gehaald en moeten boeten voor een verzetsdaad van anderen. Hij kent hun namen niet: Bote Lieuwe Dijk (45), Rijkje van Meekeren (49) en Julius Gast (51). Hij weet niet dat twee van hen NS-medewerkers zijn en de derde, Julius Gast, jood. Hij weet dan nog niet dat de bevelvoerende SS-er Theodor Vogt heet. En hij weet vanzelfsprekend helemaal niet dat hetzelfde schouwspel zich vierentwintig uur later nabij Menaldum zal herhalen. De getuigenis van Lambertus Holtrigter is te gruwelijk om hier te herhalen. Wie wil kan haar lezen op internet. Samen met de verklaringen van de betrokkenen in Menaldum geeft zij een duidelijk beeld van wat er gebeurde. Daarbij is in geval van strijdigheden aan de beschrijving van Holtrigter een grotere betrouwbaarheid te hechten dan aan die van de anderen.

Dit verslag van het gebeuren bij Menaldum op 19 november is gebaseerd op de processen-verbaal van de verhoren van de beulen en van de tijdelijk gemeentesecretaris van Menaldumadeel, afgenomen tussen 15 juli 1945 en 13 januari 1948. De PVs bevinden zich in het Tresoar te Leeuwarden. Deze personen werden verhoord:
Pieter Smallegange (Ellewoutsdijk, 1900), ten tijde van de executie tijdelijk secretaris van de gemeente Menaldumadeel. Smallegange was burgemeester van de gemeente Axel in Zeeuws-Vlaanderen en in september 1944 naar het noorden gevlucht. We moeten aannemen dat hij NSB-er was. De burgemeester van Leeuwarden had hem een baantje bezorgd in Menaldum waar, naar zijn verklaring, de burgemeester en vrijwel al het gemeentepersoneel waren ondergedoken. Een NSB-wethouder was tot waarnemend burgemeester benoemd;
Wilhelm Artur Albrecht (Penzig Dld., 1903), SS Hauptsturmführer en ‘Criminal Commissar’, ook sinds september in Leeuwarden. Albrecht verordonneerde de executie maar was er zelf niet bij aanwezig. Het Bijzonder Gerechtshof in Leeuwarden veroordeelde Albrecht na de oorlog tot de dood; in maart 1952 stond hij zelf voor een vuurpeloton. Dit was het laatste doodvonnis dat in Nederland werd voltrokken;
Theodor Vogt (Duisburg Dld., 1918), Untersturmführer im Nachrichtendienst bij de SD in Leeuwarden. Vogt leidde de executie. Hij werd veroordeeld tot tien jaar met uitzetting uit Nederland;
Jozef Keijl (Keyl; Antwerpen B., 1918), ‘wachtman’ van de SD en SiPo, vanaf september ’44 in Leeuwarden gestationeerd. Keijl was één van de leden van het vuurpeloton in Menaldum. Hij werd in België ter dood veroordeeld en in mei 1948 in Gent gefusilleerd;
en Bernard Georg Haase (Altleis Dld., 1910), SS Sturmbannführer en ‘Aussenstelleleiter’ in Groningen. Haase werd in juni 1949 ter dood veroordeeld. Zijn straf werd in 1952 omgezet in levenslang. In 1959 werd hij vrijgelaten.

We kennen de beelden van de Duitse ‘akties’ in Midden Europa, het vermoorden van hele joodse dorpen in een paar uur, boven of naast een kuil; we weten van de gaskamers. Hier gaat het om een vuurpeloton. Ongewild verplaatst de beschrijver zich in de positie van iemand die wordt gedood. Ik ontkom er niet aan gedachten, denkbeeldige gedachten, op te roepen van de ongelukkigen in de laatste minuten en seconden voor hun dood. Vogt koos voor de meest gruwelijke versie van executie door een vuurpeloton. Zowel in Herbaijum als in Menaldum: hij had de drie mannen kunnen bevelen zich naast elkaar op te stellen maar hij liet ze één voor één doodschieten. Nadat het slachtoffer was gevallen en het ‘genadeschot’ was gegeven werd de volgende naar het lijk geleid, opgesteld en neergeschoten. Op beide plaatsen stonden de mannen in modder en regen met hun rug naar een berg aardappelen, een meter of vijf voor het vuurpeloton. Over dat ‘genadeschot’ valt nog wel iets te zeggen. De beulen legden conflicterende verklaringen af over wie het had gegeven. Vogt, die drie keer het vuurbevel gaf, ontkende dat hij dat was geweest en zei dat hij één van de leden van het peloton ermee had belast. Keijl, zelf een van de leden van het peloton, verklaarde Vogt de genadeschoten gaf met zijn pistool. Weerzinwekkend woord, ‘genadeschot’. Welke genade zit er in zo’n pistoolschot? Je kunt het je voorstellen in het geval van twee kameraden in de frontlinie, waarvan er één dodelijk wordt gewond, grote pijn lijdt en zijn makker smeekt ‘er een einde aan te maken’. Het schot levert hem schuldgevoel en een levenslang trauma op. Maar een beul die een genadeschot geeft? Ook over het blinddoeken en voorlezen van een terdoodveroordeling zijn de verklaringen strijdig. Keijl, die van Vogt het bevel kreeg op de borst te richten (zijn collega Emil de Gendt op het hoofd) heeft Vogt geen veroordeling horen uitspreken en zegt dat de gevangenen niet geblinddoekt waren. Vogt zelf verklaarde dat hij de noodlottigen had meegedeeld ‘dat zij in opdracht van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei als represaillemaatregel werden gefusilleerd’. Op deze twee details komt de verklaring van Keijl overeen met de beschrijving van dominee Holtrigter die een etmaal eerder de executie bij Herbaijum onder leiding van Vogt had meegemaakt: geen blinddoek en geen terdoodveroordeling.

De verhoren geven geen uitsluitsel over de vraag wie de slachtoffers van de represailles heeft geselecteerd. De beulen schoven de verantwoordelijkheid af naar elkaar. Duidelijk is wel dat de bevelslijn liep van Zwolle, waar de Befehlshaber der Sicherheitspolizei was gevestigd, via Groningen (Haase) naar Albrecht in Leeuwarden. Helemaal willekeurig lijkt de selectie niet te zijn geweest; er waren té veel overeenkomsten tussen ‘Herbaijum’ en ‘Menaldum’. Daarover meer hieronder.

De slachtoffers van de represaille op 19 november waren om 14.00 uur uit de gevangenis Leeuwarden gehaald. Het registratieboek van de gevangenis meldt dat zij ter beschikking werden gesteld van het Einsatzkommando van de Sicherheitspolizei te Leeuwarden. Waarschijnlijk onder het voorwendsel van overplaatsing werden zij onder commando van Vogt in een auto geplaatst. Deze reed met een andere auto naar het Burmaniahuis aan de Nieuwestad waar de Dienststelle van de Sicherheitspolizei was gevestigd. Een van de voertuigen werd bestuurd door Emil de Gendt, het andere waarschijnlijk door de Belg De Keukelaer. In het Burmaniahuis gelastte Vogt Jozef Keijl en enkele anderen hun geweer en stalen helm te pakken en mee te komen. Keijl zag dat er drie gevangenen werden meegevoerd maar ‘wist niet wat er gebeuren ging’. Dat begreep hij wel toen Vogt na zes kilometer richting Franeker te zijn gereden, ter hoogte van Menaldum stopte en twintig tot dertig meter van de straatweg bij een aardappelhoop in het veld bleef staan. Keijl was één van de leden van het vuurpeloton. Later verklaarde hij dat Vogt na afloop van de executie ‘de lijken recht naast elkaar heeft gelegd’. Nog vóór drie uur op deze zondagmiddag melden zich op het gemeentehuis van Menaldum drie SD-ers, één met platte pet. Deze sprak Duits, de andere twee Duits én goed Nederlands. Die leider was waarschijnlijk Vogt. Hij vertelde waarnemend gemeentesecretaris Smallegange dat drie personen standrechtelijk waren doodgeschoten en dicteerde in het Duits een rapport dat Smallegange moest ondertekenen. De slachtoffers waren ‘in verband met het strooien van nageltjes op den rijbaan doodgeschoten als afschrik en de burgemeester van Menaldumadeel moest zorg dragen dat de lijken een bepaalde tijd te kijk bleven liggen’ en vervolgens werden begraven. De namen van de slachtoffers werden mondeling verstrekt, de SD-ers identificeerden zichzelf niet. Na een half uur vertrokken zij in de gesloten bestelwagen ‘zoals bij de Posterijen in gebruik, doch gekleurd in het Duitsche veldgrijs’.

Ik stel opmerkelijke overeenkomsten vast tussen de executies bij Herbaijum en Menaldum. Ze suggereren dat er bij de selectie van ‘willekeurige’ slachtoffers toch sprake is geweest van de een of andere regel. In beide gevallen ging het om een drietal dat uit de Leeuwarder gevangenis was gehaald en dus overduidelijk onschuldig aan de verzetsdaad van de nacht van 16/17 november. In beide gevallen ging het om twee spoorwegstakers en één ondergedoken maar opgepakte jood. In beide gevallen werd tijdens en meteen na de executie de jood niet bij zijn werkelijke naam genoemd. Julius Gast heette Elibertus Bastiaan Leenheer; Henry Goudsmit heette Hans Grudemil. Zonder twijfel stonden deze namen op hun valse persoonsbewijzen. In beide gevallen ook ligt alleen de jood begraven op de begraafplaats van de plaatselijke protestantse kerk. Maar hoe is te verklaren dat Hans Goudsmit in het registratieboek van de gevangenis Leeuwarden (in: 3.09.1944, 11:30; uit: 19.11.1944, 14:00) onder zijn eigen naam staat vermeld en zelfs met zijn handtekening? Heeft hij zijn valse persoonsbewijs onopgemerkt bij zich kunnen houden? Is hij bij binnenkomst niet gefouilleerd? Opmerkelijk is dat Hans in het registratieboek niet onder zijn officiële naam Henry is opgenomen. De mannen van Herbaijum en Menaldum zijn alle zes opgenomen in de Erelijst van Gevallenen 1940-1945. Hier gaat de suggestie van uit dat ieder van hen betrokken was bij het verzet tegen de Duitse bezetter. Dit was niet het geval – tenzij men onderduiken of deelneming in de spoorwegstaking van september 1944 (zie Deel 2) wil aanmerken als actieve verzetsdaad. De cynicus zou nu vragen waarom de spoorwegmannen niet staakten toen de joden en masse werden abtransportiert naar de kampen in het Oosten. Dát zou verzet zijn geweest, vergelijkbaar met de Amsterdamse februaristaking van 1941. Maar zulk cynisme is tegenover de zes ongelukkigen ongepast.
 

Dit item was geplaatst door Muis.