CHARLES VAN DER SLUIS

Na het bombardement op Rotterdam in de meidagen 1940 duurde het even voor de bewoners van de stad weer waren opgekrabbeld. In vooral Den Haag ontstond direct verzet tegen de bezetter, maar in Rotterdam waren op dat moment eerst allerlei hulporganisaties actief. In eerste instantie was iedereen hier vooral bezig met zelfbehoud. ‘Eerst weer een dak boven het hoofd en weer werk hebben’, leek stilzwijgend het motto ge zijn. Voor verzet was helemaal geen tijd. Dat gild ook voor de meeste studenten die zoveel mogelijk probeerden door te gaan met hun leventje, hun studie en simpelweg de oorlog zo veel mogelijk buiten de deur te houden. Terwijl Rotterdam voor een belangrijk deel in puin lag, wilden zij vooral studeren, feesten, ontgroenen en kroegtochten houden. Dat conformisme gold ook de hoger onderwijsinstellingen zelf die gewoon wilde doorgaan met onderwijs en het weer opbouwen van de stad. De Nederlandsche Economische Hoogeschool in Rotterdam, de voorloper van de Erasmus Universiteit, telde toen ongeveer achthonderd studeten en was nog behoorlijk klein en jong. Bij de hogeschool waren ook veel bedrijven betrokken en een niet onaanzienlijk aantal daarvan werkte samen met de Duitsers. Voor hen was het ‘business as usual’, maar met andere machthebbers. Het Rotterdamse bedrijfsleven collaboreerden op grote schaal. Op een gegeven moment raakten steeds meer studenten bij het verzet betrokken, waardoor ze uiteindelijk in het Rotterdamse verzet goed vertegenwoordigd waren. Dat is voor een deel toe te wijzen aan het gegeven dat ze geen gezin en/of baan hadden en dus minder verantwoordelijkheden waarmee ze rekening moesten houden.

In september 1940 begonnen F.R. Ruys, W.P.J. van Dissel, J.M. Goudswaard, J. Vis, J.A. van der Stok, E. Roosegaarde Bisschop, H.E. Mees en Ch.P.J. van der Sluis, acht studenten aan de Hogeschool met hun studie. De acht werden lid van het Rotterdamsch Studenten Corps en vormden de jaarclub De Keien. Zeven van hen gingen samenwonen in een studentenpension aan de Claes de Vrieselaan van hospita C. Riedé-Schröder en haar man Pieter Riedé. Alleen Charles van der Sluis woonde elders in Rotterdam. Ze waren met dat pension begonnen omdat de man als kapitein werkloos was geworden toen de vaart helemaal stil kwam te liggen. Het echtpaar kreeg eens per maand geld en bonnen, eerst uit de ‘Zeemanspot’ van de Holland-Amerikalijn, later van het Nationaal Steunfonds. De studenten raakten zo bekend met de werkzaamheden van deze twee fondsen en gingen zich steeds meer in die organisaties verdiepen. Van lieverlee raakten de meeste leden van De Keien steeds meer betrokken bij verschillende illegale organisaties. Sommigen gingen pas in het laatste jaar actief in de illegaliteit, anderen in her geheel niet. Dat betekent voor degenen die wel in het verzet dat ze ook binnenshuis bij hun vriendengroep een dubbelleven moesten leiden. Langzaam raakte op die manier ook ‘Pa en Ma Riedé’ steeds meer in het verzet betrokken. Steeds vaker werden door ‘hun jongetjes’ geheimen documenten in hun pension verborgen. Als gedurende de oorlogsjaren het optreden van de bezetter steeds meer De Keienverhard, worden ook de verzetsactiviteiten vanuit het studentenhuis harder en gevaarlijker. Medio 1944 waren Kees Goudswaard en Van Dissel actief als adjudanten van Willem van Wijlen (‘Lange Willem’) de districtscommandant van de Ordedienst in Rotterdam, terwijl Van de Stok was binnen dezelfde Ordedienst officier was. Roosegaarde Bisschop was distribuant van ‘Ons Volk’ en zorgde voor de ontwikkeling van de gezamenlijke Vrije Pers en H.E. Mees was medewerker geworden van het Nationaal Steunfonds. Ook J. Vis zat in het verzet, maar was weer teruggekeerd naar zijn geboorteplaats.

De student economie Frits Ruys (Rotterdam, 23 december 1917 – Rotterdam, 3 november 1944), die zich als vaandrig in de meidagen van 1940 bij gevechten met het Duitse leger al had onderscheidde, was wellicht de eerste die in het verzet actief werd. Eerst in het kader van het Nationaal Steun Fonds (NSF) om daar waar het nodig was steun te brengen. Hij werd al snel districtsleider van de Landelijke Organisatie voor Steun aan Onderduikers, afdeling Den Haag en hield zich bezig met hulp aan Joden en neergeschoten piloten. Zijn groep werkte samen met het Belgische ‘Geheime Leger’ om piloten via België naar het zuiden te brengen. Frits Ruys zat op verdenking van illegale activiteiten van 11 november 1942 tot 18 februari 1943 gevangen in het Oranjehotel en later in Vught. Na zijn vrijlating werd hij lid van de knokploeg van Marinus van der Stoep (Beesd, 27 september 1917 – Rotterdam, 6 april 1945), net als hij lid van De Keien. Samen namen ze deel aan de overval op 4 oktober 1944 op het hoofdbureau van politie aan het Haagsche Veer in Rotterdam. Hij werd door verraad van verzetsman Kees Bitter op 1 november 1944 gearresteerd. Twee dagen later werd Ruys gefusilleerd op de Kralingse Schietbaan te Rotterdam. Rien ver der Stoep zou op 5 april 1945 bij een overval bij de Abwehr op de Ouddorpweg 33 in Kralingen worden neergeschoten en vier dagen later aan zijn verwondingen overlijden. Beiden kregen na de oorlog postuum het Verzetskuis 1940-45.

Van der Stoep had begin 1944 toestemming gekregen van de Landelijke Knokploegen Rotterdam een tweede knokploeg in de havenstad te beginnen. Hij noemde die tweede LKP-ploeg ‘de Oude Vijf’ en behalve hijzelf en Frits Ruys werden drie andere leden van jaarclub De Keien hiervan lid: Huib de Long, Charles van der Sluis en Max Pino.

Charles van der Sluis (Rotterdam, 15 juli 1919 – Rotterdam, 15 februari 2001) was de enige zoon van een rijke directeur van een scheepvaartbedrijf en dus voorbestemd dat bedrijf later over te nemen, want zoiets werd indertijd niet toebedeeld aan een van de vijf zussen. Hij zou in Engeland een kantoor krijgen, maar vanwege de mobilisatie in augustus 1939 werden deze plannen doorkruist. In de meidagen van 1940 vocht hij eerst in de Betuwe, daarna aan de Grebbelinie. Het bombardement van Rotterdam op 14 mei 1940 en de onzekerheid wat met zijn familie was gebeurd was voor hem zo’n grote schok dat hij aanvankelijk weigerde de Nederlandse capitulatie te accepteren. Hij moest een tijdje worden opgesloten om hem zover te krijgen zijn geweer in te leveren. Al in augustus 1940 was Charles in het verzet actief. De eerste daad was een partij geweren die na de capitulatie voor de Duitsers verborgen was gehouden van Gilze-Rijen naar Rotterdam te smokkelen. Later ging hij actief meehelpen aan de ondersteuning van Joden en onderduikers. Vooral Frits Ruys, die hij zijn verdere leven enorm zou bewonderen, had grote invloed hem en wist hem steeds meer bij de illegaliteit te betrekken.

In november 1942 werd Van der Sluis medewerker en koerier van de letterkundige dr. Johan Brouwer, die een actieve en bezielende rol binnen de illegaliteit had. Brouwer was bij zijn reizen naar Spanje en het meemaken van de Spaanse Burgeroorlog steeds bewuster geworden van de oorlogsdreiging en het gevaar van hert nationaalsocialisme. Toen in 1941 dr. J.A. van Praag vanwege zijn Joodse afstamming werd ontslagen, volgde Brouwers hem op als lector Spaans aan de Universiteit van Amsterdam. De NSB protesteerde echter tegen zijn benoeming vanwege zijn politieke verleden. Brouwer nam direct zelf Charles van der Sluis 2ontslag en ging zich helemaal aan illegaal werk wijden. Hij was betrokken bij de overval van de groep van Gerrit van der Veen op 27 maart 1943 op het Amsterdams Bevolkingsregister, waarbij het pand werd opgeblazen. Binnen een week werd Brouwer gearresteerd en in juli 1943 geëxecuteerd in de duinen van Overveen.

Voor Van der Sluis mondde zijn activiteiten als bijna vanzelfsprekend uit in aansluiting bij de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers. Iets later werd hij gevraagd hoofdvertegenwoordiger voor de regio Zuid-Holland-Zuid voor het illegale blad Ons Volk, waarvoor ook Rien van der Stoep actief werd. In april 1944 maakte hij de overstap naar gewapend verzet door met twee van zijn studiegenoten de tweede LKP-ploeg de beginnen. De vierde man was Huib de Iongh, waarover verder niets is te vinden; vijfde man was Max Pino van de jaarclub ‘De Octopus’ (1939), een ‘scholier’ zonder vrees uit Nederlands-Indië, waar zijn vader een hoge functie in het Binnenlands Bestuur bekleedde. Hij was klein van stuk, zag er jongensachtig uit, vooral als hij zich in korte broek. Niemand van de politie, Landwacht of Grüne Polizei zag hem aan voor een mogelijke verzetsman. Hij was via Ons Volk door Van der Sluis bij de groep gekomen. Pino zou bij een van de overvallen gewond raken, wist al gewond liggend op de grond terug te schieten en werd voor een noodzakelijke operatie door een toevallig passerende vrachtwagenchauffeur overgebracht naar een nonnenklooster binnen het Sint Franciscus Gasthuis aan de Schiekade. Na de spoedoperatie door verbleef hij een tijdlang bij de nonnen om te herstellen.

Op 1 augustus 1944 gingen veertien leden van de LKP-Rotterdam naar Utrecht om te trachten bij een overval op et Huis van Bewaring 23 verzetsleden te bevrijden. De Utrechtse afdeling van de LKP had zich niet aan de actie willen wagen, maar de Rotterdammers wilden wel een poging wagen. Daarbij dienden dan twee van de veertien man de aftocht te dekken, wat inhield dat de overlevingskansen van die twee man nihil waren. Charles van der Sluis trok een van de twee korte lucifers. IN een woonhuis werd gewacht tot het tijdstip dat men kon beginnen. Charles had zich gedurende de nacht al verzoend met het feit dat hij nog slechts enkele uren te leven had. De Duitsers waren echter op de hoogte van de actie gekomen. OP het allerlaatste moment kon de groep Rotterdammers verwittigd worden en de benen nemen. Tot opluchting van Van der Sluis, die nadien altijd een bezoek aan de stad Utrecht heeft vermeden.

Charles had tot dat moment voor zijn vader goed verborgen kunnen houden dat hij zich met verzet bezig hield. Die meende dat hij verdomd weinig uitvoerde en dat zijn studie maar niet vlotte. Begin augustus, Charles was amper terug van de levensgevaarlijke missie naar Utrecht, vertelde Pa van der Sluis over een brutale overval op een distributiekantoor in de Afrikaanderwijk, onder de verzuchting dat dat pas echte kerels waren. Charles kon niet vertellen dat hij en van de deelnemers aan de overval was geweest. Pas nadat in november 1944 Charles boezemvriend Frits Ruys vanwege zijn verzetswerk was opgepakt en geëxecuteerd, begon pa te vermoeden dat zijn zoon wellicht erg diep bij datzelfde werk was betrokken. Tot ontluistering van Charles reageerde palief daarop door een hoge verzekering op het leven van zijn zoon af te sluiten, ten gunste van zijn echtgenote mocht Charles iets overkomen.

Toen zijn goede vriend Frits Ruys in november 1944 werd opgepakt en gefusilleerd, besloot Van der Sluis zich te gaan richten op inlichtingen- en beveiligingswerk. Hij richtte toen de Inlichtingendienst-Landelijke Knokploegen (ID-LKP) op, die voor de interne en externe beveiliging van de LKP-organisatie moest zorgen. De ID-LKP was zeer effectief en wist van verraders binnen de organisatie op te sporen. Het gevolg was wel dat binnen Rotterdam er veel afrekeningen et overlopers plaatsvonden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog liquideerde het verzet in heel Nederland ongeveer vijfhonderd mensen, maar honderd daarvan vonden plaats in Rotterdam plaats. Charles van der Sluis droeg veel van de verantwoordelijkheid bij de besluitvorming over die executies en deed er vaak ook actief aan mee omdat hij de verantwoordelijkheid niet op anderen wilden afschuiven. Over de liquidaties werd beslist door een ‘Commissie van vijf’, die bestond uit drie personen uit het hoofdkwartier van de LKP, te weten Hans de Jonge (1918), Frans Dijkshoorn (1919) en Max Pino (1922) en twee leiders van de ID-LKP, namelijk Charles van der Sluis (1919) en Hendrik Jan Scheffer (1919). Soms werd het advies gevraagd van LO-districtsleider Tjerk Elsinga (1903).

In de laatste oorlogsmaanden was Van der Sluis ook betrokken bij enkele grote overvallen. Een daarvan betrof de overval op het gebouw van de SD en Sicherheitspolizei aan de Heemraadsingel en de overval op 5 april 1945 in een villa van de Abwehr. Bij die laatste mislukte overval kwam Rien van der Stoep om het leven. De laatste overval was op 25 april 1945 bij de Abwehr, die de groep Van der Stoep in oktober 1944 ook al met een bezoek had vereerd. Nu werden 28 politieke gevangenen bevrijd.

Na de bevrijding werd Van der Sluis aangesteld als Chef Afwikkelingsbureau LKP, waarbij het zijn taak was mensen die gedurende de oorlog betrokken waren geweest bij de verzetsactiviteiten van de LKP weer in de maatschappij te integreren. In 1947 haalde hij zijn kandidaats, maar de rest van zijn leven ervoer hij als een desillusie. Hij had eigenlijk nergens geen zin meer in. Zijn vader plaatse hem bij verschillende scheepvaartkantoren, maar zijn carrière kwam nergens van de grond. Eigenlijk had hij nog slechts als ambitie dat er een omvangrijk boek over het Rotterdamse verzet zou verschijnen. Hij verzamelde een gigantische hoop papieren en boeken, maar kwam er zelf niet toe het boek te schrijven. Vijftig jaar na de oorlog publiceerde de Erasmus Universiteit aan de hand van de door Van der Sluis verzamelde documenten dat boek. Charles van der Sluis overleed o 15 februari 2001 a een kort ziekbed.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: