BENGUELA (1641-1648) – 008
De Portugese zeevaarder Diogo Cão (circa 1440-1486) maakte in opdracht van koning Johan II van Portugal twee ontdekkingsreizen langs de westkust van Afrika. Op zijn eerste reis (1482-1483) ontdekte hij de Kongostroom en kwam hij in contact met het stroomopwaarts gelegen koninkrijk van de Bakongo. Daarna volgde hij de Afrikaanse kust tot aan Kaap Santa Maria in Angola. Op zijn tweede reis (1485-1486) kwam Diogo Cão zelfs tot aan Kaap Kruis in Namibië. Aangenomen wordt dat hij op deze reis bij Kaap Kruis is overleden en daar ook werd begraven. In 1483 voer hij de monding van de rivier Catumbela op. De rivier ontspringt in de heuvels van Cassoco, ruim 240 kilometer landinwaarts, en mondt uit in de Atlantische Oceaan. Op dat punt was sprake van groene heuvels en vegetatie, terwijl het omringende land dor en onherbergzaam was. Landinwaarts stroomt de rivier in ravijnen door een kaal gebergte. Vanwege de koude Benguelastroming langs de kust, lijkt het punt bij de monding uitstekend geschikt voor een nederzetting. Er zal later de plaats Catumbela worden gevestigd.
Pas in 1578 beginnen de Portugezen serieus de iets zuidelijkere regio te verkennen, waarbij ze beginnen vanuit Benguela-Velha. Paulo Dias de Novais, een kleinzoon van de navigator Bartolomeu Dias, was al in 1559 door koningin Catherina van Castilië naar de koninkrijken van Angola en Benguela gestuurd. In 1574 kreeg hij van koning Hendrik I opdracht voor een nieuwe expeditie naar de regio. Paulo Dias de Novais kreeg daarbij als kapitein van de vloot de volledige jurisdictie over mijnen en lokale belastingen, plus privileges voor alle handel en natuurlijke hulpbronnen zoals specerijen en mineralen. In eerste instantie werden mensen naar Benguela-Velha gestuurd om goud- en zilverafzettingen te vinden. Deze mijnen werden niet gevonden, maar de missie werd toch als succesvol gezien omdat nu handel kon worden gedreven ‘met heidenen die voedsel, koeien, groenten, slaven, ringen en ivoren armbanden en koper’ kregen. In 1587 werd de bouw voltooid van een tijdelijk fort ter bescherming van de zeventig soldaten die in Benguela-Velha verbleven. Daar konden de persoonlijke en zakelijke eigendommen van de Portugezen worden beschermd tegen aanvallen en plunderingen.
In 1586 had de koning van Benguela, dat zuidelijker dan Benguela-Velha ligt, de bescherming en vriendschap gevraagd van de koning van Portugal, wat verband hield met de voortdurende conflicten met de noordelijkere staat Ndongo. De koning van Benguela zag zijn Portugese collega als een gelijkwaardige, maar de Portugezen beschreven hen ‘een zeer begripvol man, die een koninkrijk controleert dat buitengewoon rijk is aan minerale hulpbronnen’ en als iemand die onderworpen was aan de Portugese kroon. De koning van Benguela merkte al snel dat hij door het ondertekenen van een verdrag met de Portugezen zijn soevereiniteit zou opgeven en zich zou onderwerpen. Hij had ermee ingestemd dat de Portugezen zich langs de kust zouden vestigen en een fort zouden bouwen. Wat ze dus in 1587 voltooide. De vriendelijke onderlinge betrekkingen verslechterden snel. Op een dag vielen onderdanen van de koning van Benguela de Portugese soldaten aan die aan het vissen waren en hun wapens controleerden. Ze doodden de overgebleven soldaten in het fort en redden het leven van twee mannen die naar Luanda waren gevlucht. Tijdens de aanval kwam Lopes Peixoto, die namens Paulo Dias de Novais de leiding over het gebied had, om het leven. Het maakte voor enkele decennia een eind aan de interesse van Lissabon voor het gebied. Ze concentreerden zich vervolgens op het oplossen van conflicten die ze hadden in Kongo.
In 1590-1591 stuurde de Portugese kroon de jurist Domingos de Abreu de Brito naar de Angolese kolonie om de commerciële mogelijkheden van de kolonie toch nog eens goed te onderzoeken. Hij deed de aanbeveling om de belastingen die in de havens van Benguela-Velha en Luanda werden geïnd, te scheiden om de exacte waarde en het belang van de slavenhandel in elk van deze havens te kennen. Hij adviseerde ook om een aparte gouverneur met autonomie in Angolese zaken te benoemen en om drie galeien aan te schaffen voor de handel tussen Benguela-Velha en Luanda. Gevoegd bij eerdere verslagen over het bestaan van mijnen van goud en ivoor deed het de Kroon besluiten te onderzoeken of het verstandig was Benguela-Velha opnieuw te bezetten. In 1611 liet koning Filips II weten dat in Benguela-Velha koper in overvloed aanwezig was, dat bovendien zonder extra kosten aan boord van slavenschepen naar Brazilië kon worden verscheept. Voor de Kroon speelde ook mee dat in Benguela-Velha vanwege de hoge bevolkingsdichtheid het verwerven van slaven makkelijk was en dat hier de slaven ook met meer winst konden worden verkocht dan in het noorden van Angola.
In 1617 werden nieuwe Portugese troepen naar Benguela-Velha gestuurd en nu werden vooral banden aangeknoopt met de politieke en economische elites van Ndongo en Congo. Er werd nu verder in het zuiden door Manuel Cerveira Pereira (van 1604-1607 en 1615-1617 de gouverneur van Angola) een nieuwe plaats gebouwd op de plaats van het Forte São Felipe de Benguela (Fort Saint-Philippe de Benguela). Het fort verkeerd momenteel in een deplorabele staat, maar er schijnen plannen te zijn het complex te renoveren en er een museum te vestigen. Heel lang werd de plaats Benguela voor de Portugese een belangrijk centrum voor de slavenhandel naar Brazilië en Cuba. De schepen moesten ongeveer 1,6 kilometer uit de kust voor anker, waar het water zeven tot elf meter diep was. In de haven waren vijf of zes aanlegsteigers voor kleine boten om slaven en goederen naar het grote schip over te brengen.
Van 1641 tot 1648, ten tijde van de langdurige Nederlands-Portugese Oorlog (1601-1661) leidde de Nederlandse West-Indische Compagnie (WIC) de post. Net als Luanda en São Tomé was de post door het expeditieleger van Cornelis Jol veroverd, maar de Nederlanders moesten al weer snel het veld ruimen voor de Portugezen, voor wie Benguela belangrijk was in de slavenhandel. Rodrigues Castelhano weet tijdens de ‘Reconquista de Angola’ de door de Hollanders in 1641 veroverde kolonies te heroveren. Vanuit Brazilië was de Portugese gouverneur Salvador de Sá overgestoken nar Luanda, dat door 1.200 Hollandse soldaten werd verdedigd. Een legertje van 300 Hollandse soldaten die te hulp was gekomen, werd ook overmeesterd. De Hollandse bondgenoot van Koningin Ndjinga nam het daarna op tegen de Portugezen, die op hun beurt ook een behoorlijke nederlaag lijden. Daarna werd Rodrigues Castelhano te hulp geroepen om de herovering te voltooien. Luanda, São Tomé en Príncipe, Benguela waren daarna weer Portugees. De korte Hollandse aanwezigheid heeft geen sporen achtergelaten. Een Brits historicus concludeerde wel ‘This was a decisive Dutch defeat since Dutch Brazil couldn’t survive without the slaves from Angola. The end of Dutch presence in South America (with the exception of the Guiana) meant not only the bankruptcy of the WIC, but also the end of most of the West Dutch empire’.
In 1705 werden het fort en de stad ingenomen en verwoest door de Fransen, maar in 1710 door de Portugezen heroverd. Tot 1733 is men bezig met wederopbouwwerkzaamheden. In 1771 keerden de Portugezen terug naar de oorspronkelijke plaats Benguela Velha, die vanaf 1923 is hernoemd in Porto Amboim.