DE GESCHIEDENIS VAN SINTERKLAAS (3)
Vorige week in het eerste deel van de geschiedenis van Sinterklaas heb ik enkele hardnekkige verhalen van halsstarrige Sint-en-Piet-aanhangers besproken en een beetje mijn ergernis laten zien over de onwil zich eens te verdiepen in de échte geschiedenis van de goedheiligman in plaats vast te blijven houden aan de geromantiseerde versie van Jan Schenkman, die ik hier vorig jaar al eens heb besproken, of zelfs eigen gefantaseerde versies te belijden. In het tweede deel van de geschiedenis van Sinterklaas dus de echte geschiedenis verteld, althans het eerste deel ervan, want het verhaal werd iets te omvangrijk voor één blog. In dat tweede deel voornamelijk het internationale verhaal, in het derde en afsluitende deel gaan we verder in op de Nederlandse situatie, zonder de inbreng van Schenkman opnieuw te vertellen. Dat is ten slotte al eens gedaan.
Al in de middeleeuwen werd op Duitse en Noord-Franse kloosterscholen het Sint-Nicolaasfeest gevierd. Tijdens een mirakelspel verscheen de heilige voor de kinderen; hij beloonde de ijverige leerlingen en vermaande de luie. De Sint-Nicolaasviering liep samen met het kinderbisschopsspel (ca. 1300 – ca. 1600). Op 6 december werd in die tijd een kinderbisschop met aanhang gekozen. Zij werden tot 28 december (Onnozele Kinderen) van voedsel en geschenken voorzien. Andere kinderen kregen geld en een vrije dag om op 6 december feest te kunnen vieren. De waarschijnlijk oudste vermelding daarover komt uit Dordrecht, in 1360. Aanvankelijk werd de kinderbisschop pas op de vooravond van 28 december gekozen, maar vanwege ongewenste vermenging met het Narrenfeest werd dit verlegd naar 6 december. Kinderen gingen in die tijd verkleed in een optocht door de straten en kregen bisschopsgeld van voorbijgangers (soortgelijke tradities komen nog voor in andere landen, zoals het Chlausjagen). In de Utrechtse Nicolaaskerk werd vanaf 1427 geld in kinderschoenen gedaan. In de late middeleeuwen ontstonden ook de Sint-Nicolaasmarkten. Na het kerkbezoek kocht men op de markt de geschenken voor het Sint-Nicolaasfeest. De speculaasvrijer was een karakteristiek geschenk. Het was een speculaaspop die een jongen schonk aan een meisje. Als zij de klaaskoek aannam, was dat een goed teken voor een relatie. Deze gewoonte gaat mogelijk terug op de functie van Sint-Nicolaas als ‘hijlickmaker’ (=huwelijksmakelaar) in de legende waarin hij drie meisjes hun bruidsschat geeft. Het sinterklaasfeest werd in grotere steden een woelig volksfeest, nog het best te vergelijken met carnaval, dat soms tot opstootjes en openbare dronkenschap leidde. Tot het begin van de 20e eeuw bestond in Nederland de gewoonte om elkaar rond de sinterklaastijd liefdeskaarten te sturen, waarin werd toegespeeld op een mogelijk huwelijk. Dat is verdrongen en door de Valentijnskaarten weer nieuw leven ingeblazen, op een ander tijdstip.
Het sinterklaasfeest stuitte in Nederland na de Reformatie op protestantse bezwaren tegen de katholieke heiligenverering. Protestantse predikanten probeerden het feest af te schaffen, omdat zij het als een katholiek bijgeloof veroordeelden. Rond 1600 werd het bijvoorbeeld in Delft verboden om deze feestdag te vieren en vaardigden sommige steden een verbod af op schoen zetten of op de openbare verkoop van sinterklaaslekkernijen. Ook de kerkhervormer Maarten Luther verzette zich tegen het sinterklaasfeest. Hij vond dat het geven van geschenken meer paste bij het kerstfeest. Onder invloed van deze weerstand veranderde het sinterklaasfeest in Nederland van een religieus feest naar een volksfeest. In België bleef het religieuze karakter langer behouden. Vanaf de Contrareformatie daalde ook in rooms-katholieke kringen het aanzien van Sint Nicolaas. De traditie was echter zo populair dat deze nooit helemaal uitdoofde, zelfs niet bij het strengst protestantse volksdeel. Het feest verdween weliswaar voor een deel uit de straat, maar in huiselijke kring bleef het bestaan.
De figuur van Sinterklaas is in de loop der eeuwen geëvolueerd van een beschermheilige van de kinderen, via een boeman en hardhandige pedagoog, naar een folkloristische kindervriend. Omdat Sinterklaas niet alles kan onthouden heeft Sinterklaas de beschikking over het Grote Boek. In dit boek staan alle kindernamen geschreven met daarbij genoteerd de ondeugendheden van het afgelopen jaar. Het kind moet de goedheiligman beloven niet meer in herhaling te vallen. In de loop der jaren transformeerde Sinterklaas in de Noordelijke Nederlanden tot een boeman of kinderschrik, die gebruikt werd om kinderen angst in te boezemen. Dit had waarschijnlijk te maken met het verbod dat in de protestante gewesten gold voor het uitbeelden van katholieke heiligen. Hij werd uitgedost als een afschrikwekkende zwarte man met kettingen aan zijn voeten of met narrenbelletjes. Deze sinterklaasgestalte gaf snoepgoed aan brave kinderen en intimideerde ongehoorzame kinderen om hen tot gehoorzaamheid te bewegen. Als zodanig vormt hij in feite de voorloper van Zwarte Piet. In de late 18e eeuw keerde men zich tegen het straatfeest van Sinterklaas en de leegloperij en ook tegen het beeld van de boeman. Het feest moest gebruikt worden om kinderen op een positieve manier gehoorzaamheid en ijver bij te brengen. Het sinterklaasfeest werd nu een onderdeel van de opvoeding en kreeg een volwaardige plaats in het onderwijs en het gezin. Nu de boeman was afgedaan, werd de traditionele bisschop teruggehaald.
Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw begon Sinterklaas in persoon zijn opwachting te maken in de maatschappij. Tot dan toe was hij slechts een mythisch persoon geweest, wiens sporen weliswaar in de schoentjes op 6 december van zijn aanwezigheid getuigden, maar die verder niet zichtbaar was. Toch zijn er tot in de 20e eeuw nog sporen van de boeman die met kettingen rinkelde en zijn zwarte knecht die kinderen in een zak stopt. Voorheen heette het dat de zak van Sinterklaas diende om kinderen mee te nemen naar Spanje. Dit verhaal vindt wellicht zijn oorsprong in de marskramers die vanaf de late middeleeuwen met hun manden vol koopwaar van stad naar stad trokken. Nu dient deze zak uitsluitend om de geschenken in te vervoeren.
Omdat Nicolaas de schutspatroon van de zeevaarders was, kreeg hij ook in de West-Europese kustnaties een grote aanhang. In de 13e eeuw werd zijn naamdag vastgesteld op 6 december. Vanaf dat moment verspreide de folklore rondom Sint-Nicolaasdag zich over West-Europa, waarbij de viering van het Nederlandse Sinterklaasfeest zich slechts één van de varianten is. Veel van de verschillende vieringen gaan terug tot de heilige Nicolaas van Myra, maar talrijker dan we ons beseffen zijn de overeenkomsten met lang vergeten feesten en vereringen die dateren van ver voor de tijd van het christendom. Zo komt het rijden over de daken overeen met de Noordse oppergod Odin, die deze kunst ook beheerste. Het uiterlijk van Nicolaas lijkt op het uiterlijk van Odin.], de ook reed een schimmel, de achtbenige Sleipnir, waarmee hij door de lucht vloog. De cadeautjes voor het paard van Sinterklaas, die voor de kachel worden gezet zodat ze door de schoorsteen meegenomen kunnen worden, lijken op de offers die aan de god werden geschonken. Er bestaan geen historische documenten die een oorsprong in de Germaanse mythologie van het sinterklaasfeest aantonen, waardoor die oorsprong vanuit de Germaanse mythologie nog wel eens wordt ontkent. Feit blijft wel dat het een bekende christelijke truc in haar proces van kerstening is geweest om nieuwe tradities, zoals het christelijke sinterklaasfeest, rijkelijk te voorzien van heidense elementen. In elke regio gebeurde dat aan de hand van de lokale heidense tradities.
Algemeen wordt aangenomen dat de onderwijzer Jan Schenkman (1806-1863) de eerste was die Sinterklaas uit Spanje liet komen. Volgens hem was Sinterklaas de ‘bisschop van Spanje’. Schenkman introduceerde ook de knecht, die later Zwarte Piet zou gaan heten, en de stoomboot waarmee hij sindsdien naar Nederland kwam. Schenkmans boekje uit 1850 was gewild. De afbeeldingen zorgden er ook voor dat het uiterlijk van Sinterklaas − een statige oude man met witte baard en haren, rode mijter en mantel − in de navolgende decennia als het enige echte werd aangenomen. Aan het begin van de 20e eeuw bestonden nog veel verschillen tussen de stedelijke viering en de viering op het platteland. Het nu nog incidenteel voorkomende klaasjagen, sunteklaaslopen of andere lokale varianten waren op het platteland nog gebruikelijk, maar in steden was het feest al georganiseerd rond pakjesavond en het bezoek van Sinterklaas. Onder invloed van het onderwijs en later de commercialisering en de massamedia ontstond een standaardisatie van het feest, dat hierdoor gaandeweg zijn huidige vorm kreeg. De surpriseavond, de uitwisseling van geschenken in vermakelijke verpakkingen begeleid door belerende of gekscherende gedichten, is een relatief nieuw fenomeen binnen de traditie. Volgens een enquête in 1943 van het Meertens Instituut werd het op dat moment nog maar sporadisch gedaan. Dat deel van de traditie lijkt ook alweer bijna tot het verleden te behoren, aan de rest wordt hardnekkig vastgehouden.