KOLBERG
Kevin Prenger (1980, hoofdredacteur bij Traces of War) heeft een aantal boeken over de Tweede Wereldoorlog geschreven, waarin vaak Duitse onderwerpen centraal stonden. Zo schreef hij boeken over Kurt Gerstein (‘Een boodschapper uit de hel’), Konrad Morgen (‘Een rechter in Auschwitz’) en Arthur Nebe (‘Het masker van de massamoordenaar’), drie SS’ers die een dubbelrol gespeeld zouden hebben. Enerzijds volop actief in de nazi-machinerie en de massamoord op Joden, socialisten, homoseksuelen, zigeuners, Jehova Getuigen en gehandicapten en anderzijds ook met betrokkenheid in het Duitse verzet. SS-Oberstürmführer Gerstein, die betrokken was bij het euthanasie-programma en Aktion Reinhard en Zyklon-B aan het concentratieprogramma leverde, claimde na de oorlog informatie aan buitenlanders te hebben gegeven over de geheime en gewelddadige operaties in Oost-Europa. Konrad Morgen werkte binnen de juridische sector van de SS en beriep zich na de oorlog op verzetsactiviteiten, omdat hij talrijke SS’ers voor ernstige vergrijpen voor de rechtbank had gebracht. In beide gevallen lijkt het er erg op dat ze heel sluw een ontsnappingsroute voor zichzelf wilden creëren toen men eenmaal inzag dat de oorlog verloren was. Spijt, berouw en pogingen het verhaal naar buiten te brengen zijn natuurlijk sterke verzachtende omstandigheden, maar maakt de schuld niet ongedaan en maakt er zeker geen voorbeeld of held van. Dat geldt nog meer voor de Kriminalpolizeichef Arthur Nebe, die ronduit een oorlogsmisdadiger was, maar op het eind van de oorlog ook betrokken was bij de mislukte aanslag op Hitler van Von Stauffenberg en daardoor op een lijstje verzetshelden terecht kwam. Dat werd door Prenger in het derde deel van de trilogie vakkundig rechtgezet. Tot slot schreef hij een aardig boek over de manieren waarop aan de diverse fronten gedurende de oorlog Kerstmis werd gevierd (‘Kerstmis onder vuur’).
Er is nu een nieuw boek van hem verschenen met de kernachtige titel Kolberg, met als ondertitel ‘over Hitlers laatste propagandafilm en de opkomst en ondergang van een Duitse stad.’ Daarbij had beter gesproken kunnen worden over ‘Goebbels laatste propagandafilms’, want het was natuurlijk Joseph Goebbels, de minister van Volksvoorlichting en Propaganda, die de werkelijke producent was van de film ‘Kolberg’ die Duitsers moest inspireren de uitzichtloze strijd verder te zetten. In februari 1943 had Goebbels zijn beruchte toespraak gehouden, waarin hij zijn hondstrouwe achterban op luide toon toeschreeuwend vroeg: ‘Wollt Ihr den Totalkrieg.’ Nou dat wilde ze wel, maar het was onzeker of iedereen buiten het Berliner Sportpalast even opofferingsgezind zou zijn. Enkele maanden later, op 1 juni 1943, gaf Goebbels dan ook aan de befaamde Duitse regisseur Veit Harlan de opdracht om een speelfilm te maken over het beleg van Kolberg in 1807. Het Pruisische leger, gesteund door een burgermilitie, hield toen maandenlang stand tegen Napoleons troepen.
De volharding van militairen en burgers in de vesting Kolberg tijdens de Franse belegering van 1807 moest de Duitse filmkijkers tot voorbeeld dienen om de strijd tegen de geallieerden met alle middelen voort te zetten. Op 22 oktober 1943 werd met filmen begonnen, waarbij de regisseur alle denkbare productiemiddelen ter beschikking werden gesteld. Prenger zet terecht vraagtekens bij wat het propaganda-apparaat van Goebbels aan hoeveelheden productiemiddelen noemt. Maar zelfs na wegfiltering van de geweldige overdrijving resteert een grote beschikbaarheid van mensen en materialen. De schrijver geeft een uitgebreid overzicht van de historische achtergrond van de film, de acteurs, de toenmalige Duitse filmindustrie, de opnames op verschillende locaties en de wijze waarop de film uiteindelijk werd ontvangen. In augustus 1944 waren de opnames afgerond, wat een behoorlijke vertraging was want de film had volgens het sluwe plan van Goebbels al in december 1943 in première moeten gaan. Daarna begon Goebbels zelf te sleutelen aan de oorspronkelijke versie van Harlan, die hij te pacifistisch vond. Na allerlei aanpassingen ging de film uiteindelijk op 30 januari 1945 in première in de Duitse vesting in La Rochelle in Frankrijk (de film werd hiervoor speciaal vanuit een vliegtuig gedropt) en in de door zware bombardementen geteisterde Duitse hoofdstad Berlijn. Vanwege het tekort aan cellulosenitraat konden maar vijftig kopieën van de film worden gemaakt en draaide de film slechts erg kort in dertien bioscopen in Berlijn en in zeven andere steden. Geschat wordt dat maar enkele duizenden Duitsers de film tijdens de oorlog zagen. Die zeldzame toeschouwer was blijkbaar niet erg gecharmeerd en verklaarde: ‘Ze willen ons er blij mee maken dat we levend verbrand worden.’ De Führer heeft de film waarschijnlijk niet gezien. Die had inmiddels wel andere zaken aan zijn hoofd dan naar films kijken. Aan het westfront hadden de Geallieerden het Ardennenoffensief afgeslagen en ze maakten zich op om de Rijn over te steken. In het Oosten werden de Duitse legers opgerold, honderdduizenden vluchtelingen voor zich uitschuivend. Het Rode leger was Berlijn al tot 70 kilometer genaderd.
Kolberg was een Duits handelsstadje aan de Oostzee. In de late Middeleeuwen was het aangesloten bij het Hanze-verbond en daarin vooral van belang vanwege de zouthandel. In 1648 werd de stad toegevoegd aan het hertogdom Brandenburg-Pruisen, dat de stad als vesting versterkte. In 1760 werd Kolberg echter door de Russische legers ontmanteld en verwoest. De Pruisen begonnen echter direct met de wederopbouw van de vestingstad. En wel zodanig dat in 1807 de stad stand wist te houden tegen de legers van Napoleon die op weg was naar Rusland. De wapenstilstand waarmee de oorlogshandelingen eindigde werd al enkele jaren later in Kolberg uitbundig als een grote overwinning gevierd. Er werden in de stad monumenten opgericht en enkele personen die in 1807 een vooraanstaande rol speelden kregen binnen de mythe een onaantastbare status. Joseph Goebbels wist later wel raad met de ingrediënten van deze mythe. De ‘overwinning’ in 1807 was dan wel glorieus, maar in de tussentijd was de bevolking gekelderd naar amper 5.000 man. Pas na 1840 begin het stadje weer te groeien doordat de garnizoensfunctie werd versterkt en er een marinevloot kwam. In 1900 telden Kolberg weer 20.000 inwoners. Inmiddels was de stad een internationale badplaats binnen de Pruisische provincie Pommeren geworden. Vanaf 1812, toen in Pruisen de permanente vestiging van Joden werd toegestaan, begonnen zich Joodse burgers in de stad te vestigen. Rond 1900 zouden er ongeveer 400 Joden in de stad hebben gewoond. Een gering aantal op de totale bevolking, maar ze waren belangrijk voor de ontwikkeling van Kolberg tot internationaal kuuroord. Tijdens de Eerste Wereldoorlog lag Kolberg ver van het front en diende het vooral als hospitaalstad voor gewonde en zieke militairen. In 1919 werd voor korte tijd door veldmaarschalk Paul von Hindenburg het hoofdkwartier van het Duitse opperbevel naar Kolberg verplaatst naar Kolberg.
In de twintiger jaren beleefde de badplaats en kuuroord een succesvolle periode. Jaarlijks bezochten tienduizenden welgestelde gasten het strand en de zoutkuurhotels. De populariteit van de nationaalsocialistische beweging ging niet aan Kolberg en omgeving voorbij. Van de 19.607 geldige stemmen waren er in 1933 in Kolberg 9.842 voor de NSDAP, wat neerkwam op 50,2%. Er werden in de stad ook direct allerlei anti-Joodse decreten uitgevaardigd, waarna vele Joodse inwoners naar Berlijn vertrokken. In juli 1935 verklaarde de stad zichzelf Judenfrei, wat niet helemaal klopte want nog in 1938 telde Kolberg 132 Joodse burgers. Met die afkondiging in 1935 liep Kolberg vooruit op de landelijke ontwikkeling, want landelijk werd pas in 1937 en 1938 wetgeving ter uitsluiting van Joden uit bad- en kuuroorden uitgevaardigd. In 1942 zouden alle overgebleven Joden gedeporteerd en vermoord worden. Slechts zeven geregistreerde Joden bleven in de stad over, die vermoedelijk beschermd werden door hun gemengde huwelijk met een Arische partner.
De Tweede Wereldoorlog leek geheel aan de badplaats voorbij te gaan. Terwijl het Russische leger in februari 1945 al bijna voor de poorten van de stad stond, zag het er in de stad uit alsof er niks aan de hand was. Een Duitse officier die op dat moment in de stad was, noemde Kolberg ‘een tot dan van alle chaos van de oorlog volledig verschoond stadje’. Er was nog overal de gebruikelijke vredesbedrijvigheid, in alle straten liepen zorgeloze burgers rond en zelfs begin maart 1945 werd op de scholen nog gewoon lesgegeven, alsof er niks aan de hand was. Toch was Kolberg vanaf januari 1945 een steeds belangrijke tussenstop geworden voor de burgers uit Oost-Pruisen, die voor de snel oprukkende Russische legers uitvluchten. Van eind januari tot begin maart 1945 zouden naar schatting ongeveer 250.000 vluchtelingen tijdelijk in Kolberg verblijven. Op 4 maart 1945 was Kolberg nog compleet ongeschonden, veertien dagen later was het een van de zwaarst verwoeste steden in de voormalige oostelijke provincies van Duitsland. Tussen 5 maart en 18 maart 1945 werd rond en in de stad heftig gevochten tussen Duitse en Russische legereenheden, waarbij de hoop aan Duitse kant op een overwinning al lang vervlogen was. De gevechten dienden slechts om de Kriegsmarine en koopvaardij- en vissersvloot de gelegenheid te geven om alle burgers en militairen te laten ontsnappen. Naar schatting zou 75.000 man vanuit de haven zijn geëvacueerd. Zo’n 90% van de bebouwing werd in de as werd gelegd, er vielen waarschijnlijk 17.000 doden en er sneuvelden 800 militairen. Degenen die in de puinhopen de gevechtshandelingen wisten te overleven, werden verdreven. Daarbij werden velen vermoord, veel vrouwen en meisjes verkracht en stierven ook velen van uitputting. De stad werd na maart 1945 Pools (ze heet nu Kolobrzeg en heeft bijna 50.000 inwoners) en werd geheel heropgebouwd, in de jaren negentig in de oude historische stijl en met herbouw van de oude monumenten. De stad heeft opnieuw een belangrijke marinebasis en is een populaire badplaats. Alles is anders, maar toch hetzelfde gebleven.
Prenger merkt hierover in zijn slotwoord op: ‘Toen de meerderheid van de bewoners van Kolberg in 1933 voor Hitler stemde, had vermoedelijk niemand van hen gedacht dat ze twaalf jaar later hun stad achter moesten laten om hier nooit meer terug te keren. Wat de negentiende-eeuwse Kolbergers lukte, het behouden van hun stad na een beleg door Napoleons troepen, was bijna honderdveertig jaar later niet mogelijk toen een nieuwe vijand de stad aanviel. Een eeuwenlange Duitse traditie werd in enkele dagen weggevaagd. Met hun keuze in het stemhokje waren veel Kolbergers indirect verantwoordelijk voor hun eigen ondergang. Door de verdrijving van de Joden uit hun stad en het uitbuiten van buitenlandse dwangarbeiders maakten veel bewoners van de stad zich bovendien medeschuldig aan de nazimisdaden. Het vonnis over Kolberg werd geveld op het moment dat Duitsland koos voor Hitler.’
Dat laatste klink net iets te veel als ‘Lekker, puh’ of ‘Eigen schuld, dikke bult’, wat een beetje wringt omdat in het indrukwekkende vierde deel (‘Ondergang’) door Prenger de belegering en vernietiging van Kolberg wordt beschreven. Hij doet dit aan de hand van een aantal Duitse ooggetuigen die hun ervaringen later op schrift hebben gesteld. Uitvoerig wordt de ellende en wanhoop beschreven, wordt verteld over de moeite de haven te bereiken waar mogelijk een ontsnappingsmogelijkheid wordt geboden en gaat hij in op de talrijke Kolbergers en vluchtelingen die minder fortuinlijk zijn. Hij laat de lezers helemaal meeleven met al die mensen die een veilig heenkomen weten te vinden en laat opgelucht ademhalen dat zovelen de weg uit de oorlogszone hebben gevonden. Zelfs de fanatieke SS’er, die getuigt van enige Werwolftätigkeit, wordt er bijna sympathiek door. De ‘lekker-puh-opmerking’, dat ze het eigenlijke allemaal over zichzelf hebben afgeroepen, komt dan als een koude douche. Wat niet betekent dat de opmerking ook niet een gevoelige snaar raakt. Ze komt simpelweg een beetje uit de lucht vallen, want er wordt zo goed als niks verteld hoe na die verkiezingen in 1933 tot aan 1945 door de bevolking werd omgegaan met de Joodse medeburgers, met die anderen 49,8% die niet zo gediend waren van Hitler, van de Poolse arbeiders die vanaf 1939 steeds meer werden ingezet. Over de periode 1939-1945 wordt niks verduidelijkt. De bevolking wordt erg politiek-neutraal beschreven, met als grote uitzondering predikant Paulus Hinz. Het boek was nog sterker geworden als de politieke verdeeldheid die er ongetwijfeld in Kolberg moet zijn geweest, in de verschillende personages aan bod had kunnen komen. Ervan uitgaande dat dergelijke bronnen voor de auteur voorhanden waren. Het boek geeft wel een goed beeld van de teloorgang van een traditioneel Duits stadje, gecombineerd met de geschiedenis van de vooroorlogse Duitse filmindustrie en de productie van de film ‘Kolberg’. De combinatie leidt tot een beter begrip van de werking van propaganda en in dit geval ook het falen daarvan. Want ‘Kolberg’ was niet alleen buitensporig kostbaar, maar ook een complete mislukking.
PS: Naar aanleiding van de recensie laat Kevin Prenger weten:
Ik begrijp je kanttekening m.b.t. ‘lekker puh’, maar heb het zo niet bedoeld. Misschien is het wat te belerend, maar ik heb willen aangeven dat wat je aankruist in het stemhokje soms gevolgen kan hebben die je zelf niet meteen overziet. Eigenlijk had ik graag iets meer willen schrijven over de bevolking van Kolberg ten tijde van nazi-Duitsland, maar ik heb niet genoeg bronnenmateriaal kunnen vinden. Mijn indruk is echter niet dat er in de stad veel verzet of antipathie tegen Hitler was. Behalve dat ruim 50% voor Hitler koos, werd er ook gestemd op andere nationalistische radicale partijen. Veel steun voor de parlementaire democratische partijen was er niet. Maar als het zo is overkomen dat ik vind dat de Kolbergers dus hun verdiende loon kregen, dan is dat zeker niet mijn insteek geweest. Ik wilde echter ook niet de focus alleen leggen op Duits slachtofferschap, want dat zou op een andere manier verkeerd kunnen overkomen.