LIMMEN – DE EXECUTIES VAN 7 JANUARI 1945

Op zaterdag 6 januari 1945 werd op de Provincialeweg Alkmaar-Uitgeest, vlakbij de gemeentegrens van Castricum en Limmen, het lijk gevonden van de 54-jarige Duitser Johann Obmann, wachtman van het Marine-Lazarett in Heiloo, een hospitaal voor gewonde mariniers dat was gevestigd in de St. Willibrordus in Heiloo. Dat was voor de oorlog een rooms-katholieke instelling voor verpleging van psychiatrische patiënten. Tijdens de oorlog had de Kriegsmarine langs de Noordzee en Oostzee tachtig ziekenhuizen voor marinepersoneel. In Nederland waren er drie, namelijk in Eindhoven, Bergen op Zoom en Heiloo. De St. Willibrordus was voor de Duitsers gunstig gelegen, dichtbij de havens van IJmuiden en Den Helder. De Duitsers lieten er een zwembad aanleggen, dat na de oorlog nog decennia lang werd gebruikt. De achtergrond van de dood van de Duitser is nooit achterhaald, maar de bezetter vermoedde direct dat het een aanslag van de Nederlandse illegaliteit was. Burgemeester Nieuwenhuijsen van de gemeente Limmen verklaarde dat nog de gemeente of enige ingezetene er iets mee te maken had, maar dat werd door de Duitsers slechts ter kennisgeving aangenomen.

Op zondag 7 januari 1945 arriveerde rond het middaguur op de Provincialeweg een Duitse auto met twee officieren en twee vrachtauto’s, die stopte tussen twee boerderijen. In de eerste vrachtauto zat een executiepeloton van een man of tien. In de tweede vrachtauto zaten tien door de Duitsers ter dood veroordeelde verzetsstrijders, die gevangen zaten in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam. Hanns Rauter, hoofd van de Duitse politie en SS in Nederland, had het bevel gegeven dat de tien Nederlandse gijzelaars als vergelding voor de gevonden Duitse soldaat standrechtelijk gefusilleerd, conform het zogenaamde Niederwachungsbefehl. Willy Lages, bevelhebber van de veiligheidsdienst in bezet Nederland, gaf Untersturmführer Adolf Golder opdracht om als commandant van het executiepeloton op te treden. Lages was zelf ook aanwezig bij de executies. De weg werd door de militairen van het executiepeloton 2 - Situatiekaartafgezet; toevallige voorbijgangers werden gedwongen toe te kijken wat er ging gebeuren. De gevangenen waren geboeid en werden in twee groepen van vijf personen geëxecuteerd. Als een gevangene niet direct dood was, gaf Golder persoonlijk het genadeschot. De slachtoffers bleven twee groepen naast elkaar liggen en werden die middag door Duitsers in een vrachtauto richting Amsterdam afgevoerd.

Situatiekaartje.
1 fusillade 7 januari;
2 gedode Duitser en fusillade 6 april;
3 verzetsmonument en
4 gevonden dode Duitser 5 april.

Op maandag 8 januari 1945 kreeg de burgemeester van Limmen van SS-Sturmbahnführer W. Albers het bevel de familie van de slachtoffers in te lichten. Begrafenisondernemer Bleekemolen uit Amsterdam kreeg de opdracht de lijken af te voeren, te kisten en te begraven. Hij stuurde de gemeente Limmen de rekening van 2025 gulden, terwijl Bleekemolen niet wist waar de lichamen begraven waren. Later bleken dat de slachtoffers niet eens gekist waren, maar in een massagraf in de duinen van Overveen zijn gedumpt. Pas op 1 februari 1945 werden de gefusilleerden door de Opperwachtmeester der Marechaussee als overleden aangemeld en door de burgemeester als ambtenaar van de burgerlijke stand te Limmen ingeschreven in het overlijdensregister. Bij de overlijdensdatum 7 januari 1945 werd het tijdstip 13.00 uur vermeld. Pas rond 3 februari 1945 werden de families officieel ingelicht en kregen ze toestemming achtergelaten voorwerpen in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans op te halen. De tien slachtoffers waren:

Melle Jakob Bultena (Spijk, 26 juli 1923), een spoorwegbeambte die werd gearresteerd vanwege zijn betrokkenheid bij een spoorwegstaking;

Dirk de Geus (Amsterdam, 13 augustus 1906) behaalde in 1941 het examen MO-B Frans aan de Universiteit van Amsterdam. Na een tijdelijk leraarschap in Hilversum werd hij leraar Frans aan het Kennemer Lyceum in Overveen. Eind jaren twintig was hij kort sergeant in het Vreemdelingenlegioen in Noord-Afrika. Na de oprichting van de Ordedienst ging hij direct voor deze organisatie werken. In juli 1943 trouwde hij en ging het echtpaar in Amsterdam wonen. In september 1944 werd hij sectiecommandant van de Binnenlandse Strijdkrachten in Amsterdam en eerste assistent van de districtscommandant. Dirk de Geus hield zich bezig met het werven van leden, het organiseren van de sectie Amsterdam-Centrum en het verzamelen en vervoeren van wapens. Daarnaast verstrekte hij bonkaarten, persoonsbewijzen en voedsel aan onderduikers. Een gevangen genomen verzetsman slaat echter na marteling door, waarna op 19 december 1944 om vijf uur in de ochtend De Geus, zijn echtgenote, zijn schoonmoeder en een aantal andere verzetsmensen in hun woning worden gearresteerd. Tijdens de huiszoeking werden stafpapieren van de Binnenlandse Strijdkrachten en munitie aangetroffen. Diezelfde ochtend werden ook vele andere leden van zijn groep in het studentenhuis Pallas aan de Zwanenburgwal aangehouden;

Arend Cornelis Hijner (Bergeijk, 12 oktober 1922) studeerde scheikunde in Amsterdam. Hij weigerde in 1943 de loyaliteitsverklaring te tekenen die door de bezetter van studenten werd geëist om verder te mogen studeren. Hijner moest toen onderduiken. Al in 1942 zocht Hijner rond Sint Oedenrode naar onderduikadressen voor Joden en bracht hen over de grens. Als student maakte hij voor onderduikers met twee handpersen en ruim 250 deels zelfgemaakte stempels veel illegale papieren. Hierbij werkte hij samen met falsificatiegroepen in Amsterdam en Den Haag. Eind 1943 richtte hij als lid van de landelijke Raad van Verzet knokploegen op in Haarlem, Brabant en de Achterhoek en was hij betrokken bij een paar overvallen. Ook was hij betrokken bij het drukken van illegale bladen als Vrij Nederland en Trouw en initieerde op 6 juni 1944 de eenmalige uitgave van de illegale Haarlemsche Courant. Half juli 1944 werd hij bij toeval door twee Landwachters betrapt bij het drukken van valse papieren en gearresteerd, maar door een vergissing kam hij twee maanden later weer vrij. Hij zette zijn illegale werkzaamheden vort en werd commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten in Haarlem. Hij vervoerde wapens, verrichtte spionagewerk en reisde driemaal naar het bevrijde zuiden. Hij was één van de omstreeks tien personen die op 19 december 1944 in de woning van Dirk de Geus werd gearresteerd. Tijdens het transport naar het Huis van Bewaring in Amsterdam wist hij uit de overvalwagen te ontsnappen, maar na een korte achtervolging neergeschoten en gewond alsnog opgesloten;

Johan Coenraad Heriold Folmer van Hanxleden Houwert (Medemblik, 8 april 1906) was vanaf 1942 betrokken bij de hulpverlening aan Joodse onderduikers en later steunde hij ook ondergedoken studenten, arbeiders en spoorwegpersoneel. Hij verstrekte hen vervalste persoonsbewijzen, distributiepapieren, geld en onderduikadressen. Voor de Ordedienst verzamelde hij en Dirk Kroon gegevens van Duitse verdedigingswerken. Na de oprichting van de Binnenlandse Strijdkrachten werkte Houwert mee aan het begeleiden van wapentransporten. Op 27 oktober 1944 werden Houwert en zijn neef Chris Houwert gearresteerd. Zijn neef wist te ontsnappen, Houwert kwam terecht aan de Weteringschans. Na de oorlog kreeg Van Hanxleden Houwert postuum het Verzetskruis 1940-1945;

Jacobus Lambertus Hordijk (Utrecht, 5 september 1920) was tijdens de Duitse inval in mei 1940 dienstplichtig soldaat. Hierna werkte hij weer in het metselaarsbedrijf van zijn vader in Utrecht. In 1943 weigerde hij terug te keren in krijgsgevangenschap, wat de Duitsers van alle Nederlandse oud-militairen eisten. Hordijk sloot zich aan bij een afdeling van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) in Utrecht. Maandelijks bracht hij bonkaarten, zegels en geld naar onderduikers in de wijk Zuilen. Ook zocht hij adressen en werk voor nieuwe onderduikers, waarschuwde voor razzia’s en verrichtte koeriersdiensten. Naast dit werk voor onderduikers verspreidde hij het illegale blad Voor God en den Koning. In 1944 werd Hordijk lid van de Binnenlandse Strijdkrachten en hielp toen met de werving van manschappen voor de Vliegende Brigade, was groepscommandant en verzamelde wapens, die hij bij zijn ouders verborg. Door de arrestatie op 1 december 1944 van een onderduiker bij hem thuis, werd Hordijk een dag later gearresteerd door de Landwacht. Tijdens de huiszoeking werd in zijn jas een geladen pistool aangetroffen. Op 3 januari 1945 werd hij van de Strafgevangenis in Utrecht overgebracht naar het Huis van Bewaring in Amsterdam en op de lijst van Todeskandidaten gezet die in aanmerking kwamen voor fusillering bij represailles;

Dirk Mara Rijk Hendrik Kroon (Den Haag, 27 mei 1909) verleende vanaf 1941 hulp aan tientallen Joodse onderduikers. Met Jan van Harinxleden Houwert observeerde hij Duitse verdedigingswerken die door de Ordedienst verder in kaart werden gebracht. Later verrichtte hij soortgelijk werk voor de Binnenlandse Strijdkrachten. In 1943 zorgde hij ervoor dat het bevolkingsregister van zijn woonplaats Soest werd verdonkeremaand, zodat veel jongelui niet konden worden ingezet voor de Arbeidseinsatz in Duitsland. Kroon werd op 9 december 1944 gearresteerd naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam gebracht. Hier werd hij op de lijst van Todeskandidaten gezet die in aanmerking kwamen voor fusillering bij represailles. Zijn moeder werd eveneens in Amsterdam gevangen gezet. Zij werd in januari 1945 vrij gelaten. Na de oorlog kreeg Kroon postuum het Verzetskruis 1940-1945;

Ary Prins (Dordrecht, 22 september 1920) studeerde sinds 1939 geologie aan de Universiteit van Amsterdam en was voorzitter van dispuut Pallas van het Amsterdamse Studenten Corps. Hij werd in 12942 door de Sicherheitspolizei verdacht van medeplichtigheid aan een in Delft gepleegde liquidatie van een verrader. Hij werd verhoord, mishandeld en moest zich daarna tweemaal daags te melden bij de Sicherheitspolizei. In de lente van 1943 spoorde hij bij studentenacties zijn medestudenten aan om de loyaliteitsverklaring niet te tekenen. Prins verzamelde ook in het hele land gegevens over vliegvelden, bunkers en dergelijke voor de inlichtingengroep Rolls Royce. In september 1944 werd hij in Amsterdam door een oud-dispuutgenoot geworven om lid te worden van de Binnenlandse Strijdkrachten. Daarmee werd het dispuutshuis Pallas een ‘doorvoerstation’ van wapens. Diezelfde maand werd Prins tijdens het afleveren van wapens gearresteerd. Onderweg naar kamp Amersfoort zag hij kans te ontsnappen door zich bij Laren uit de rijdende vrachtwagen te laten vallen. De vrijheid was van korte duur, want op 16 december 1944 werden Prins en een vriend tijdens een spionagetocht bij Barneveld gearresteerd. Prins zweeg tijdens zware verhoren en martelingen. Zijn vriend sloeg echter door en gaf informatie over en de sleutel van het Pallashuis. Als gevolg hiervan werd hij op de vroege ochtend van 19 december 1944 in het Pallashuis door de Sicherheitsdienst gearresteerd. Ook zijn broer Herbert was daarbij aanwezig;

Herbert Prins (Dordrecht, 13 mei 1922) studeerde sinds 1941 werktuigkunde aan de Technische Hogeschool (nu TU) in Delft. In april 1943 weigerde hij als student de loyaliteitsverklaring te tekenen en dook hij onder in het huis van studentendispuut Pallas, waar ook zijn broer Ary woonde. In september 1943 werd Prins door de Sicherheitspolizei op straat aangehouden en in hun hoofdkwartier verhoord. Hij zag echter kans nog dezelfde dag te ontsnappen en werd toen opgenomen in het illegale werk dat vanuit het Pallashuis werd verricht. Prins pleegde sabotage, maakte vervalsingen en verleende hulp aan onderduikers. Net als zijn broer was hij betrokken bij de liquidatie van een Duits militair. De emotie van het gebeuren had tot gevolg dat hij hoge koorts kreeg. In september 1944 werd hij door een oud-Pallas-dispuutgenoot van zijn broer voor de Binnenlandse Strijdkrachten geworven. Hij kreeg wapeninstructie en was betrokken bij het verzamelen van wapens en de opslag ervan in het Pallashuis. Op 16 december 1944 werden zijn broer Ary en een vriend bij Barneveld gearresteerd. Die vriend sloeg na marteling door en gaf informatie over en de sleutel van het Pallashuis. Als gevolg hiervan werden hij, zijn broer Ary en anderen in de vroege ochtend van 19 december in het Pallashuis gearresteerd, overgebracht naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans en op de lijst van Todeskandidaten gezet die in aanmerking kwamen voor fusillering bij represailles;

Otto Paul Vrolijk (Buitrenzorg, Java, 16 november 1918) was in mei 1940 korporaal in het Nederlandse leger. Na de capitulatie werd hij enige tijd tewerkgesteld in de Opbouwdienst en Nederlandse Arbeidsdienst (NAD). De Opbouwdienst was door de Duitsers opgezet om de na de capitulatie werkloze Nederlandse militairen in te zetten bij herstel van de oorlogsschade. De NAD was de opvolger van de Opbouwdiens en had tot doel het Nederlandse volk op te voeden in het nationaalsocialistische gedachtegoed. Daarna werd Vrolijk ambtenaar bij Centraal Beheer. Toen de Duitsers in april 1943 Nederlandse oud-militairen verplichten weer in krijgsgevangenschap te gaan, dook Vrolijk onder. Van april 1943 tot augustus 1944 was hij betrokken bij allerlei illegaal werk, eerst in een eigen verzetsgroepje, later als lid van de Ordedienst. In Amsterdam was hij betrokken bij de hulp aan onderduikers, het oprichten van OD-ploegen en het inschakelen en instrueren van studentes als koerierster en eerstehulpverleenster. In september 1944 werd hij pelotonscommandant bij de Binnenlandse Strijdkrachten. Hij vervoerde wapens, gaf wapeninstructie en als ‘specialiteit’ maakte hij de bezetter wapens en rijwielen afhandig. Met twee anderen pleegde hij een geslaagde overval op een levensmiddelendepot van de Duitse Marine in Amsterdam. Op 16 december werden Ary Prins en een vriend gearresteerd. Die vriend sloeg na marteling door en gaf informatie plus de sleutel van het Pallashuis. Op 19 december 1944 werd Vrolijk in het Pallashuis gearresteerd, samen met diverse andere verzetsmensen. Bij verhoren in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans probeerde Vrolijk nam alle schuld van de gevonden wapens op zich en wist zijn relaties met de Binnenlandse Strijdkrachten te verzwijgen. Alle gearresteerden werden op de lijst van Todeskandidaten gezet die in aanmerking kwamen voor fusillering bij represailles;

Ernst Erik Woutman (Victoria, Hongkong, 14 januari 1923) en zijn twee jaar oudere broer Hein weigerden in het voorjaar van 1943 als studenten aan respectievelijk de Technische Hogeschool in Delft en de Economische Hogeschool in Rotterdam de loyaliteitsverklaring te tekenen en doken hierna onder. In november 1943 probeerden ze met enkele vrienden via Spanje naar Engeland uit te wijken, maar door zware sneeuwval in de Pyreneeën mislukte de tocht. Op de terugweg werden zij in Parijs door verraad gearresteerd. Ernst ontsnapte, wist naar Nederland te komen en kwam na enige tijd naar Parijs terug met valse papieren en persoonsbewijzen. Met deze documenten wist hij zijn broer en vrienden vrij te krijgen. Ernst en zijn broer Hein bleven enige tijd bij hun ouders in Laren (Noord-Holland) en sloten zich in het najaar van 1944 aan bij de Binnenlandse Strijdkrachten in Amsterdam. Ernst en zijn broer Hein hoorden bij de ongeveer tien man die op 19 december 1944 in het Pallashuis door de Sicherheitspolizei werden gearresteerd en overgebracht naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans. Ernst werd op de lijst van Todeskandidaten gezet die in aanmerking kwamen voor fusillering bij represailles. Hein werd in februari 1945 naar concentratiekamp Neuengamme gestuurd, waar hij op 1 april 1945 in Wöbbelin, een buitencommando van Neuengamme, overleed hij aan dysenterie. Ook hun oudere broer Job zat in het verzet, was na arrestatie via verschillende gevangenissen in een buitencommando van Neuengamme terechtgekomen en overleed in februari 1945 als gevolg van honger en uitputting in het Arbeitserziehungslager Lahde. Job en Hein werden in Duitsland begraven.

1 - 7 januari 1945 - kl

Dit item was geplaatst door Muis.