BOB OOSTHOEK (68)

Bob Oosthoek (Rotterdam, 25 juni 1912 – Hengelo, 12 oktober 1944) was een Nederlandse toneelspeler, regisseur en verzetsstrijder. In Rotterdam ging hij naar het Erasmiaans Gymnasium, het stedelijk gymnasium dat al lang bestond voor de naamgever Desiderius Erasmus (1467–1536) verscheen. De school werd al omstreeks 1300 en daarmee ‘het Erasmiaans’ een van de oudste scholen voor voortgezet onderwijs en het op drie na oudste gymnasium van Nederland. Omdat op het gymnasium bleek dat hij aanleg voor toneelspel had besloot hij in 1931 naar de Toneelschool in Amsterdam te gaan. In 1934 deed hij hier eindexamen. Hij werd daarna direct in dienst genomen door Cor van der Lugt Melsert, die de leiding had van het Vereenigd Rotterdamsch-Hofstad Tooneel. Dat toneelgezelschap werd in 1923 opgericht als fusie van de toneelgroepen het Rotterdamsch Tooneel en het Hofstad Tooneel, die beiden al onder directie van Cor van der Lugt Melsert stonden. Het nieuwe gezelschap kende een keur aan gerenommeerde toneelspelers/speelsters (onder meer Fie Carelsen, Mary Dresselhuys, Annie van Ees, Theo Frenkel jr., Leo de Hartogh, Adriaan van Hees, Fien de la Mar, Nap de la Mar, Else Mauhs, Enny Meunier, Bob Oosthoek, Alexander Pola, Bets Ranucci-Beckman en Jacques Snoek.

Het gezelschap kwam al snel in de problemen met het stadsbestuur van Rotterdam over de toegezegde financiële ondersteuning. Het gezelschap week daarna al in 1925 uit naar Den Haag, waar een aanzienlijk hogere subsidie werd toegezegd en het gezelschap vaste bespeler mocht worden van de Koninklijke Schouwburg. Daar waren echter wel voorwaarden aan verbonden, die Van der Lugt Melsert accepteerde, maar ook hier tot problemen ging leiden. Het repertoire moest voor minstens de helft bestaan uit artistiek verantwoorde stukken, wat door het college van Burgemeester en Wethouders moest worden, na een advies van de schouwburgcommissie. Ook diende er zoveel mogelijk eerste opvoeringen van Noord-Nederlandse stukken plaatsvinden én er moest één volksvoorstelling per jaar worden gebracht in Rotterdam, Utrecht, Haarlem en Amsterdam.

Dat ging lang goed, maar na de machtsovername in 1933 door Adolf Hitler in Duitsland ontstonden er steeds vaker conflicten tussen Van der Lugt Melsert en de schouwburgcommissie. In mei 1934 bracht het toneelgezelschap het stuk Rassen van Ferdinand Bruckner op de planken. In 1933 waren de werken van de Joods-Oostenrijkse dichter en toneelschrijver door de nazi’s verboden, waarna Bruckner in datzelfde jaar een fel toneelpamflet schreef waarmee hij zich afzette tegen de nazistische rassenpolitiek. Het toneelstuk werd door onder meer Thomas Mann positief ontvangen. De leden van de Schouwburgcommissie protesteerden privé tegen de Nederlandse opvoering van het stuk omdat er kritiek op de binnenlandse politiek van een bevriende natie werd geuit. Ze eisten daarop inzage te krijgen in alle te spelen toneelstukken. Die kregen ze, maar deze preventieve censuur kon niet verhinderen dat het gezelschap stukken opvoerde die opnieuw tot ontstemming bij de commissie leidde. Dar was in 1935 het geval bij het blijspel Do, Mi, Sol, Do van Paul Géraldy over trouw en ontrouw in het huwelijk en in 1936 bij Onschuldige meisjes van Lillian Hellman over de lesbische ondertoon van het toneelstuk. Burgemeester De Monchy van Den Haag weigerde het advies op te volgen het stuk te verbieden, waarna het gezelschap voor de uitvoering moest uitwijken naar de Princesse-Schouwburg in Den Haag. In 1937 eist de schouwburgcommissie dat het stuk De witte ziekte van Karel Čapek, dat handelde over totalitaire regimes en dictaturen, zou worden verboden en toen De Monchy opnieuw weigerde dat dan woorden als ‘concentratiekamp’ en ‘prikkeldraad’ moesten vervangen worden. Opnieuw tevergeefs, maar enkele maanden later ging De Monchy wel overstag en volgde het advies om De Dag des Oordeels van de Amerikaanse toneelschrijver Elmer Rice te verbieden omdat het stuk over de Rijksdagbrand beschouwd kon worden als een onvriendelijke daad tegen Duitsland en zou kunnen leiden tot anti-Duitse demonstraties in de schouwburg en dat weer Duitse represailles tegen Nederlandse onderdanen tot gevolg kon hebben. Begin 1939 nam Van der Lugt Melsert en besloot de aandeelhoudersvergadering het toneelgezelschap op te heffen.

Vereenigd Rotterdamsch Hofstad 1936 - Oosthoek links Het leven der Oranjes


Vanaf zaterdag 19 december 1936 wordt in de Koninklijke Schouwburg het toneelstuk Uit het leven der Oranjes opgevoerd door het Vereenigd Rotterdamsch Hofstad Tooneel. Uit de scene De inneming van Den Briel’ v.l.n.r. Kapitein v.d. Rijk (Bob Oosthoek), Treslong (Alex Hock), Lumey (Theo Frenkel), Burgemeester Nukkel (Georg Alexander)

Bob Oosthoek was in 1934 dus bij dat gezelschap in dienst gekomen en heeft het anti-nazistische beleid van het gezelschap dus volledig meegemaakt. Na de ontbinding van het gezelschap speelde en regisseerde hij bij het Residentie Tooneel, dat eind 1938 in Den Haag vanwege de aanstaande opheffing van het Vereenigd Rotterdamsch-Hofstad Tooneel werd opgericht. Het nieuwe gezelschap koos een neutralere koers door zich meer te richten op het klassieke repertoire. (Shakespeare, Tsjechov), blijspelen, detectives en Franse komedies. De Duitse bezetter gebruikte de Stadsschouwburg (de naamswijziging die de Koninklijke Schouwburg moest ondergaan) vooral als podium voor Duitse propaganda en verbood het spelen van moderne Engelse en Amerikaanse stukken. Omdat er strenge controles en een avondklok waren, werden voorstellingen steeds problematischer. In 1941 werd Joodse acteurs, onder wie Caro van Eijck, de uitoefening van het acteursvak verboden. Begin 1942 besloten de spelers van het Residentie Tooneel zich aan te melden bij het Gilde voor Theater en Dans van de Nederlandsche Kultuurkamer, zodat de niet-Joodse spelers hun baan konden behouden. Een besluit dat werd genomen na veel en heftige discussies, zoals bijna alle Nederlandse toneelspelers deden. In de zomer in 1942 moest het Residentie Toneel verhuizen naar de kleinere Princesse Schouwburg omdat de Kultuurkamer de Stadsschouwburg toewees aan het Deutsches Theater in den Niederlanden. Dat was een Duitse theaterorganisatie, die in 1942 door het Reichskommissariat Niederlande werd opgericht. Het theater had een vaste staf van zo’n 200 personen, plus administratief en technisch personeel. Het Duitse gezelschap had als belangrijkste taak te zorgen voor de ontspanning voor de leden van de Wehrmacht. De meeste voorstellingen waren in het Duits, maar ook toegankelijk voor Nederlandse bezoekers. Het première was Don Giovanni in november 1942; op 14 juni 1942 werd vond de laatste première plaats. Vanaf dat moment waren voorstellingen nog slechts toegankelijk voor Duitsers. Op een enkele ‘Bunte Abend’ na werd voor de Hagenezen sindsdien niets meer vernomen van het Duitse gezelschap, dat in juli 1944 geruisloos zou verhuizen naar Arnhem. Het Residentie Toneel leidde in de tussentijd een kwijnend bestaan en werd in juni 1944 door de Duitsers verboden. Na de oorlog liep een terugkeer op een mislukking uit; in 1948 werd tot definitieve ontbinding besloten.

Bob Oosthoek probeerde in 1941 samen met Tonny Blok het Jong Rotterdamsch Toneel op te richten, maar dat kwam nooit echt van de grond. Met Blok organiseerde hij ook illegale theatervoorstellingen. Hij gaf daarnaast privélessen aan jonge toneelspelers. Oosthoek was een van de weinige toneelspelers die op 30 mei 1942 weigerde lid te worden van de Kultuurkamer. Deze dwong kunstenaars een gildeverklaring te tekenen, waarmee ze verklaarde de regels en opvattingen van de bezetter te onderschrijven. Wie weigerde, zou tewerkgesteld worden. Hij was toen lid van het Comité van Vertrouwensmannen van acteurs en actrices, dat enige voorzichtige verzetsactiviteiten ontplooide. Bob zelf was al een beetje met verzet bezig. Zo speelde hij in ‘De nacht in Zevenburgen’ de rol van keizer Jozef II van Oostenrijk, die als progressief bekend stonden en kon het stuk als verzet tegen het dictatoriale bewind worden gezien, als een poging afwijzing bij het publiek teweeg te brengen.’

Bob Oosthoek verliet het Residentietoneel, ging echt in her verzet en richtte samen met J.G. Kloeze de verzetsorganisatie AB op. De betekenis van dat ‘AB’ is onduidelijk. De ene bron meldt dat het stond voor Algemeen Belang; een ander zegt dat het stond voor Advies Bureau. Oosthoek werd in Den Haag de leider van deze verzetsgroep AB, waarbij hij de verzetsnaam Van IJsselsteyn gebruikte. De groep hielp Joden en onderduikers aan veilige adressen, vervalste papieren, pleegde overvallen om aan geld en voedselbonnen te komen en drukte illegale pamfletten en de bladen De stem van strijdend Nederland en Ons Volk: den vaderlant ghetrouwe. In verband met die diverse verzetsactiviteiten bezocht Bob Oosthoek regelmatig Walraven van Hall (Amsterdam, 10 februari 1906 – Haarlem, 12 februari 1945), samen met Iman Jacob van den Bosch (Groningen, 30 mei 1891 – Kamp Westerbork, 28 oktober 1944) de leidende figuren van het Nationaal Steun Fonds (NSF). Zijn vrouw Hélène verklaarde later dat zijn onderduik en verzetswerk een bewuste keuze was.’ Hij was iemand die altijd mensen wilde helpen. Hij vervalste bijvoorbeeld identiteiten voor Joodse onderduikers en hielp mee bij het illegaal verspreiden van een geheime perskring. Ook schaduwde hij Duitsers, die op hun beurt weer verzetshelden aan het schaduwen waren. Zodoende kon hij die verzetsmensen waarschuwen als ze opgepakt zouden worden. Hij heeft ook mensen helpen ontsnappen uit de gevangenis, en verschillende Joodse kinderen bij hem en zijn familie laten onderduiken.

Bob had als acteur het hele land doorgereisd en contacten opgebouwd met onder meer luitenant-kolonel Th. A. Boeree, een lid op de Veluwe van de Ordedienst, en met dr. W.F. Noordhoek Hegt, een Haagse internist en voorman in het Artsenverzet. Het Artsenverzet streed tegen de gelijkschakeling van de Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst, sloot zich aan bij de illegale organisatie Medisch Contact en ontplooiden diverse verzetsactiviteiten (behandelen van Joodse patiënten, onderduikers of gewonde verzetsmensen; uitschrijven van valse verklaringen; laten onderduiken van mensen in ziekenhuizen). Oosthoek had ook veel nuttige contacten opgedaan bij het regisseren van allerlei studententoneelgezelschappen in verschillende universiteitssteden. Binnen Den Haag kende Oosthoek verschillende verzetsmensen, zoals Gustaaf Gelder, Dennis Mesritz, Lambert Neher en Antoon van Velsen. Vanwege deze uiteenlopende contacten werd Oosthoek gezien als de ideale man om in Den Haag het verzet te coördineren en om eind 1943 te bemiddelen in een conflict binnen de Haagse afdeling van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO).

Bob Oosthoek 1Op 22 augustus 1944 werd Oosthoek na een overval op het distributiekantoor van het dorp Oude Wetering vlakbij zijn woning aan de Regentesselaan in Den Haag door de Sicherheitsdienst gearresteerd. Twee anderen die aan de overval in Oude Wetering hadden meegedaan, werden na hun arrestatie in de duinen gefusilleerd. Oosthoek werd opgesloten in het Oranjehotel in Scheveningen, waar hij tijdens de verhoren zo zwaar werd mishandeld dat hij gedeeltelijk verlamd raakte. Voor die verhoren was hij er nog in geslaagd een geheime boodschap met de tekst ‘De peren moeten met de wagen worden gehaald’ naar zijn vrienden te sturen. De boodschap dat hij in het Oranjehotel zat en dringend bevrijd moest worden zou echter nooit bij die vrienden aankomen. Oosthoek was een van de ongeveer tachtig Haagse brandweerlieden, politiemensen en verzetsmannen die in oktober 1944 naar Rotterdam werden overgebracht, in afwachting van verder transport via Kamp Amersfoort naar Duitsland. De half verlamde Oosthoek werd liggend in een kruiwagen aan het gezelschap toegevoegd. Op 12 oktober 1944 werd hij op transport gesteld naar het concentratiekamp Neuengamme. Het is met 1.441 gevangenen het grootste mensentransport vanuit kamp Amersfoort ooit. Slechts één op de tien keert na de oorlog terug. Van de mannen komen er 601 (inwoners en onderduikers) uit Putten die bij een vergeldingsrazzia zijn opgepakt. Nog jaarlijks wordt in Amersfoort deze ‘tocht van vrees en hoop’ herdacht.

Het is nog steeds een mysterie wat er tijdens dat transport is gebeurd, maar twee dagen later werd zijn stoffelijk overschot gevonden langs de spoorlijn Borne-Hengelo. Tot veel fysieke inspanning was Oosthoek niet meer in staat. Is hij met hulp van anderen uit de trein gesprongen of is hij eruit gegooid? In een artikel wordt gesuggereerd dat tussen Amersfoort en Apeldoorn al vijftig man uit de trein waren gesprongen. Volgens Edwin Vrielink van de stichting Vriendenkring Neuengamme die al jarenlang onderzoek doet naar dit transport hebben alle vijftig man hun sprong uit de trein overleefd. Iemand zou Bob ervan hebben overtuigd nu het nog kon ook uit de trein te springen. Men was immers bijna bij de Duitse grens en daarna zouden alle deuren worden vergrendeld. Aanvankelijk was zijn identiteit onbekend. Het Nederlandsch Politieblad deed op 8 december 1944 ‘een verzoek van de gemeentepolitie van Hengelo om te worden bekend gemaakt met de identiteit van het lijk van een onbekende man, die op 13-10-1944 werd gevonden langs de spoorlijn Hengelo(O)-Borne en die vermoedelijk uit de rein is gevallen’.

Op 16 oktober 1944 constateert de gemeente-arts een zeer zware schedelbasisbreuk. Het proces verbaal van de onbekende man vermelde verder: 30 tot 35 jaar oud, ongeveer 1,80 meter, ovaal gelaat, magere gelaatstrekken, donker blond haar, voor op het hoofd enigszins kaalhoofdig, gaaf gebit, voorste tanden iets vooruit staand, blauwe ogen, donkere wenkbrauwen. Zijn kleding wordt beschreven en wat hij bij zich heeft: een sportjasje, een tube tandpasta, een nieuwe ongebruikte tandenborstel, een glazen buisje acetosal, een bundeltje toiletpapier, een wit papiertje met het getal 8648 en een blauwe hoofddoek met bonte rand. Bij het lijk lag een donkerblauw geverfde overjas van het voormalige Nederlandse leger en hij had geen schoenen aan de voeten.

Op het moment dat het bericht werd geplaatst was het lijk al op de Algemene Begraafplaats in Hengelo begraven. Pas in maart 1946 werd het lijk geïdentificeerd als dat van de 32-jarige Bob Oosthoek. Hij werd later herbegraven op de Eerebegraafplaats Bloemendaal (vak 1). Bob Oosthoek was op 26 juni 1942 getrouwd met voordrachtskunstenares Hélène Francisca Zoetmulder (Nijmegen, 31 mei 1918 – Den Haag, 12 oktober 2002). Het echtpaar kreeg een dochter en zoon, die naar zijn gefusilleerde vriend, collega-acteur en mede-verzetsman Hans Chris van Ees (Den Haag, 12 juli 1922 -Overveen, 7 juni 1944) werd vernoemd. Op 7 mei 1946 werd hem postuum door Koningin Wilhelmina het Verzetskruis 1944-45 toegekend. In de foyer van de Koninklijke Schouwburg in Den Haag wordt hij herdacht met een marmeren plaquette. In Den Haag is een straat naar hem genoemd. Bob Oosthoek behoort met Johannes Post, Albert Rozeman, Aantoon Tellegen en Gerrit Jan van der Veen tot het selecte clubje verzetslieden die alle drie de grote onderscheidingen kregen voor getoonde moed tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze zouden de geschiedenis ingaan als een van de grootste Nederlandse verzetshelden, maar op Post na zijn de meesten weer snel in de vergetelheid geraakt.

Bob Oosthoek 3

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: