DE OPSTAND IN HET GETTO VAN WARSCHAU (1943)

Al onmiddellijk na de Duitse bezetting van Polen in september 1939 ontstonden er plannen om de Joodse bewoners van de Poolse hoofdstad en de aangrenzende buitengebieden van de overige bevolking te isoleren. De Judenrat in Warschau, onder leiding van Adam Czerniaków (1880-1942), kon de oprichting van het getto echter met een jaar te vertragen, vooral door het leger erop te wijzen hoe waardevol Joden als werkkrachten waren. Hij had daarbij het geluk dat in het eerste jaar binnen het Duitse Generalgouvernement drie partijen elkaar beconcurreerden: de burgeroverheid, het leger en de SS. Op 16 oktober 1940 verordonneerde Hans Frank, de Duitse gouverneur-generaal, dat in Warschau een getto werd opgericht in dat deel van de stad waar traditioneel veel Joden woonden. Alle niet-Joden moesten de wijk verlaten en de vrijgekomen plaatsen moesten worden ingenomen door Joden die elders in de stad woonden. Czerniakóws Judenrat kreeg over het getto de administratieve leiding en plicht te zorgen voor uitvoering van alle Duitse bevelen. Bij de oprichting woonden in het getto, dat slechts 2,4% van het grondgebied van Warschau had, ongeveer 380.000 personen, wat neerkwam op ongeveer 30% van de bevolking van Warschau. Het getto van Warschau was daarmee het grootste Joodse getto opgericht tijdens de Tweede Wereldoorlog. Vanaf 16 november 1940 werd rond het getto een muur van drie meter hoog gebouwd om de Joden nog verder van de Poolse bevolking af te scheiden. De Duitsers en Poolse politie controleerden de toegang tot hert getto; binnen het getto was de ordehandhaving in handen van dezelfde twee politiekorpsen, plus de Jüdischer Ordnungsdienst, die bestond uit bijna 2.000 door de nazi’s aangestelde Joden.

Getto van Warschau 1940Onder de enorme overbevolking, constante dreiging van gewelddadige Duitsers en steeds grotere hongersnood, was de Judenrat, in samenwerking met diverse jeugdbewegingen, in staat om allerlei organisaties op te richten ten behoeve van de steeds wanhopiger wordende bevolking. Ze zorgde voor toewijzing van woningen (gemiddeld zeven mensen per kamer) en gratis soepmaaltijden. Er werden vier basisscholen opgericht, er ontstond een ondergronds schoolsysteem van de verscheidene jeugdbewegingen, met op zondagen zelfs cursussen op universiteitsniveau. De Judenrat was ook verantwoordelijk voor de ziekenhuizen en weeshuizen in het getto. In het getto ontstond een levendige pers in drie talen (Jiddisch, Pools en Hebreeuws), waren allerlei religieuze activiteiten, lezingen, concerten, theatervoorstellingen en tentoonstellingen met prominente figuren uit het toenmalige Poolse culturele leven. Een opvallend initiatief was van de historicus Emanuel Ringelblum (1900-1944), die de drijvende kracht was achter Oneg Shabbat, het clandestiene archief uit het getto van Warschau. Het bestond uit zo’n 50.000 documenten van personen van alle leeftijden en sociale posities om het sociale leven in het getto voor het naoorlogse geslacht vast te leggen.

In de hierop volgende anderhalf jaar werden continu Joden van kleine Poolse steden en dorpen naar het getto gebracht. Dat leidde op korte termijn tot nog verdere overbevolking (de schattingen lopen uiteen van 450.000 tot 560.000 personen), maar daarna nam het aantal bewoners langzaam weer af door de vele overlijdens vanwege ondervoeding en ziektes, voornamelijk tyfus. Door de deportaties naar de Duitse vernietigingskampen daalde de bevolking tot slechts 37.000 mensen aan de vooravond van de Joodse opstand in het getto. Begin 1942 werd tijdens de Wannseeconferentie besloten alle Europese Joden te vermoorden, de zgn. Endlösung der Judenfrage. Het eerste deel daarvan bestond uit de Operatie Reinhard, gericht op de vernietiging van de Poolse Joden. In mei 1942 werd begonnen met de bouw van vernietigingskamp Treblinka II, op iets meer dan honderd kilometer van Warschau, waarvoor Joden uit het getto van Warschau en Opstand getto Warschau 1gevangenen uit het kleine concentratiekamp Treblinka I werden ingezet bij de bouw en camouflage van het kamp. Deze werden vervolgens als eersten vergast, opdat geen enkele gevangene later kon getuigen over de holocaust. In juli 1942 was Treblinka II gereed en werd begonnen met de deportaties uit het getto van Warschau.

Op 22 juli 1942 werd de Judenrat geïnformeerd dat alle Joden ‘naar het oosten’ zouden worden gedeporteerd, maar dat in eerste instantie de Joden die werkten in Duitse fabrieken en het Joods ziekenhuis daarvan waren vrijgesteld. Dat gold ook voor de leden en hun familieleden van de Judenrat en het Joodse politiekorps. De Joodse politie kreeg het bevel om dagelijks 6.000 Joden af te leveren bij het treinstation, zo niet dan zouden honderd gijzelaars worden geëxecuteerd. Tevergeefs probeerde Adam Czerniaków de Duitsers hun plannen te herzien en in elk geval de kinderen te sparen. Omdat hij geen gehoor kreeg, pleegde Czerniaków op 23 juli 1942 zelfmoord. De rest van de Judenrat, ervan overtuigd dat de Joden echt naar werkkampen werden gestuurd, gaven wel gehoor aan de bevelen van de nazi’s. In de periode tot 21 september werden 254.000 Joden uit Warschau en 112.000 uit de omgeving in het vernietigingskamp Treblinka omgebracht. De laatste massadeportaties vond plaats tussen 6 en 10 september 1942, toen in vijf dagen tijd 35.885 Joden werden gedeporteerd. In het getto werden 2.648 personen doodgeschoten en pleegden 60 Joden zelfmoord. Er wordt geschat dat in Treblinka tussen juli 1942 en april 1943 738.000 Joden uit het Generalgouvernement en 107.000 uit Białystok werden vermoord. Met de vermoorde Joden uit andere Europese landen zou het aantal slachtoffers ongeveer 900.000 Joden hebben bedragen.

Opstand getto Warschau 3In het getto van Warschau leefden op 10 september 1942 55.000 tot 60.000 Joden, die aan het werk waren in Duitse fabrieken of verborgen in het getto bleven. In de daaropvolgende maanden werden de overgebleven politieke organisaties samengebracht in de Joodse Gevechtsorganisatie (ZOB), die werd geleid door Mordechaj Anielewicz en 220-500 leden telde. Daarnaast opereerde er de Joodse Strijdersbond (ZZW), die een vergelijkbaar aantal leden kenden. De ŻOB was gelieerd was aan de socialistische Bund, de Joodse Arbeidersbond, terwijl de ŻZW bestond uit Joden die in 1939 in het Poolse leger hadden gediend en politiek rechts waren. Beide waren zionistisch van aard en maakten zich geen illusies over de plannen van de Duitsers en wilden vechtend ten onder gaan. Ze waren bewapend met slechts wat handgeweren, zelfgemaakte explosieven en molotovcocktails.

Op 18 januari 1943 begonnen de Duitsers met de tweede fase van hun ontruiming van het getto. Dat leidde tot het eerste voorzichtige gewapende verzet. De Joodse strijders van ZOB en ZZW slaagden er in de deportaties vier dagen tegen te houden en konden zelfs de macht in het getto overnemen. Ze bouwden tientallen gevechtsposten, Joodse collaborateurs werden zonder pardon terechtgesteld en alle inwoners van het getto werden voorbereid op wat het laatste gevecht moest worden. Onder de huizen werden honderden ondergrondse bunkers gebouwd, die waren aangesloten op het water- en elektriciteitsnet en vaak via het riolenstelsel met elkaar waren verbonden. Sommige bunkers hadden zelfs tunnels naar buiten het getto. Tegelijkertijd voerden de Duitsers steeds nieuwe aan, maar wachtten buiten het getto de gebeurtenissen af. De strijders van ZOB en ZZW kregen slechts af en toe wat ondersteuning van het Poolse Armia Krajowa-verzetsleger (AK) en de kleinere, communistische Gwardia Ludowa, die sporadisch aanvallen uitvoerden op de Duitse wachtposten rondom Opstand getto Warschau 2het getto. AK smokkelde ook een bescheiden aantal wapens het getto in, terwijl het Joodse verzet op de zwarte markt probeerde tegen woekerprijzen nog meer wapens te kopen. Een korte periode vocht één AK-eenheid binnen het getto mee en het AK probeerde ook tweemaal vergeefs de gettomuren op te blazen.

Op 19 april 1943, de dag voor Pesach, begon die laatste slag die duurde tot 16 mei 1943. De opstand werd met veel geweld neergeslagen door Duitse militairen onder leiding van SS-Gruppenführer Jürgen Stroop. Bestuurlijk waren Franz Konrad en Ferdinand von Sammern-Frankenegg de belangrijkste verantwoordelijken. De manschappen van Stroop kwamen met zwaar materieel het getto binnen, waar ze vanuit de geprepareerde hinderlaagposities werden ontvangen met een spervuur van geweervuur, granaten en molotovcocktails. De nazi’s beantwoorden dit met artilleriebeschietingen en het systematisch platbranden van elk huis in het getto. Opgepakte Joden werden ter plekke geëxecuteerd. Binnen enkele dagen stond het grootste deel van het getto in brand. De Joodse strijders konden zich nog moeilijk verplaatsen en beperkten zich tot het verdedigen van bolwerken. Al na vier dagen was het voor hen niet lager mogelijk om georganiseerd het verzet voort te zetten; tot het eind van de opstand resteerden nog slechts individuele acties van geïsoleerde groepjes. Mordechaj Anielewicz (1919-1943), de commandant van de ŻOB, en zijn laatste medestrijders sneuvelde op 8 mei 1943 op het adres Mila 18, de plaats van een van de laatste bunkers. Ze pleegden massaal zelfmoord om aan Duitse gevangenschap en marteling te ontkomen.

Na 16 mei 1943 werd het gehele getto met de grond gelijkgemaakt, het centrum van Warschau was weggevaagd. Stroop telegrafeerde triomfantelijk aan zijn directe chef, SS-Obergruppenführer Friedrich-Wilhelm Krüger: ‘Das ehemalige jüdische Wohnviertel Warschau besteht nicht mehr.’ Er werden door zijn troepen 17.000 Joden in het getto vermoord, 7.000 Joden werden naar het vernietigingskamp Treblinka gestuurd en 42.000 personen kwamen terecht in het kamp Majdanek. Op de ruïnes van het getto bouwden de Duitsers het concentratiekamp Gesia en de Pawiak-gevangenis waar veel massa-executies zouden plaatsvinden. De Joodse opstand van april-mei 1943 was een jaar later een belangrijke inspiratiebron worden voor de Opstand van Warschau (1 augustus-2 oktober 1944), de grote gecoördineerde actie van het Poolse verzetsleger Armia Krajowa om Warschau te bevrijden van de Duitsers.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: