RICHARD SCHOEMAKER (65)
Richard Schoemaker (Roermond, 5 oktober 1886 – Sachsenhausen, 3 mei 1942) stamde uit een officiersgeslacht. In 1905 begon hij als cadet aan een opleiding tot officier der Genie aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda. Aansluitend volgde hij aan de Technische Hogeschool de opleiding tot bouwkundig ingenieur. Hij was toen actief in diverse sporten, maar vooral als schermer zeer bedreven. In 1908 nam hij als schermer op het onderdeel ‘sabel individueel’ deel aan de Olympische Spelen in Londen. Hij overleefde daar de eerste ronde, maar eindigde in de tweede ronde op de derde plaats. Het zouden de enige Spelen voor hem blijven, want hij vertrok in 1912 hij samen met zijn broer Charles naar Nederlands-Indië. In Bandoeng begon hij als 1e luitenant; drie jaar later werd hij bevorderd tot kapitein der genie. In deze functie ontwierp en bouwde hij het Paleis van de Legercommandant. In 1920 aanvaarde hij het hoogleraarschap aan de Technische Hogeschool in Bandoeng, die in 1918 werd opgericht. Hij zou deze functie vier jaar bekleden en was daarnaast actief als architect, vaak samen met zijn broer Charles.
Charles Prosper Wolff Schoemaker (Banyubiru, Semarang, 25 juli 1882 – Bandung, 22 mei 1949) was in Nederlands-Indië geboren als oudste van drie zonen van een Nederlands militair. Een deel van zijn jeugd bracht hij door in Roermond, waar in 1886 zijn jongere broer Richard werd geboren. Ook Charles studeerde aan de KMA, waar hij als ingenieur afstudeerde. Hij was in Nederlands-Indië korte tijd als militair actief bij de Genie van het KNIL, daarna directeur gemeentewerken in Batavia en daarna had hij een eigen architectenbureau te Bandoeng. Hij werd een van de belangrijkste Nederlandse architecten in Nederlands-Indië en verwierf de bijnaam ‘de Frank Lloyd Wright van Indië’ vanwege zijn bouwstijl die elementen van de Amerikaanse architect combineerde met de Indonesische wereld. Er zijn minstens 63 belangrijke bouwwerken die aan de gebroeders Schoemaker kunnen worden toegeschreven, maar Jan van Dullemen, die in 2017 een tentoonstelling in Museum Bronbeek in Arnhem organiseerde over de koloniale architectuur van de gebroeders Charles en Richard Schoemaker merkt op dat totaal aan bouwwerken in Batavia, Bandoeng, Semarang, Jakarta, Medan, Solo en Soerabaja wel 150 kan bedragen. Vooral in Bandoeng staan nog veel, goed onderhouden gebouwen die herinneren aan het koloniale verleden en het stadszicht bepalen, zoals Villa Isola, Sociëteit Concordia, het Grand Hotel Preanger, het Pasteur Instituut, de Jaarbeurs, de Bethelkerk, de Kathedraal Sint-Petrus, Toko Van Dorp en het Residentiekantoor. Ook ontwierp hij ter ere van de eerste radioverbinding tussen Nederlands-Indië en Nederland het Monument Radio Malabar.
Bijna allemaal geheel op naam te schrijven op naam van Charles Schoemaker. De echtgenote van Richard Schoemaker merkte op dat haar man eigenlijk alleen geschikt was voor het maken van bunkers, zoals het Paleis voor de legercommandant. Het gebouw schijnt daar iets van weg te hebben en ook van Villa Isola gaat iets militairs uit. Van Dullemen: ‘Mijn eerste associatie was het oorlogsschip dat door de golven ploegt.’
Sinds 1922 was Charles hoogleraar aan de Technische Hogeschool Bandoeng, een positie die in de jaren 1920-1924 ook door broer Richard was ingenomen tot deze naar Nederland terugkeerde om in 1924 in Delft eenzelfde functie te aanvaarden. Als hoogleraar was hij de mentor van de architectuurstudent Kusno Sosrodihardjo, de latere onder de naam Soekarno president van de Republiek Indonesië zou worden, en waarmee hij levenslang bevriend zou blijven. Charles was ook gemeenteraadslid en plaatsvervangend wethouder in Bandoeng en was actief als kunstschilder en beeldhouwer. Hij werd Islamiet, ondernam een bedevaart naar Mekka en nam de naam Kemal aan. In 1921 kreeg hij toestemming de naam van zijn moeder aan de achternaam toe te voegen, omdat ‘Wolff Schoemaker’ in de gecompliceerde Indische standensamenleving een aanzienlijk hogere status gaf.
Richard Schoemaker keerde dus in 1924 terug om in Delft hoogleraar in de bouwkunde te worden. In het ‘Gedenkboek van het verzet der Delftsche studenten en docenten gedurende de jaren 1940-1945’ werd over hem opgemerkt: ‘De velen, die zijn onconventionele, drukbezochte colleges hebben gevolgd en door hem in de tekenzaal zijn terzijde gestaan met raad en daad, in een sfeer die ver bleef van het professorale voetstuk, zullen in de eerste plaats kunnen getuigen van de betekenis, die hij voor de universitaire wereld heeft gehad.’
Hij was in Delft lid van de Vrijmetselaarsloge Loge Silentium en sinds juli 1929 lid van de Raad der Vereeniging van De Nederlandsche Padvinders (NPV). Een leven dat verder geruisloos zou zijn verlopen als de Tweede Wereldoorlog er niet tussen was gekomen. In mei 1940 waren de broers Charles en Richard respectievelijk 57 en 53 jaar oud en kwam het eind van hun arbeidzaam leven weliswaar nog niet helemaal in zicht, maar vonden ze het na bijna twintig jaar hoogleraarschap tijd eens wat anders te doen. Ze schijnen plannen te hebben gehad om in Bandung een nieuw bouwtechnisch bedrijf op te richten. Door de Duitse inval in mei 1940 zat een terugkeer naar Bandoeng er voor Richard echter niet in.
Per 1 mei 1940 werd Richard Schoemaker benoemd tot reserve-luitenant-kolonel der Genie en tijdens de gevechten in de meidagen van 1940 in Culemborg leidde hij Sectie V geniedienst van Brigade G. Hij was niet zelf bij gevechten betrokken. Na zijn demobilisatie op 9 juni 1940 hervatte hij vanuit zijn woning in Delft zijn werkzaamheden aan de hogeschool, maar startte ook onmiddellijk een verzetsgroep, die spioneerde en wapens verzamelde. Hij had contact met de Groep Merkel, want veel Delftse studenten waren betrokken bij zowel de verzetsgroep van Schoemaker als van Mekel, zijn collega aan de hogeschool. Schoemaker had ook contact met Hendrik Wielenga, een lid van de Geuzengroep van Bernard IJzerdraat. Een derde contact was er met de Stijkel-Groep onder leiding van drs. Han Stijkel (Rotterdam, 8 oktober 1911-Berlijn-Tegel, 4 juni 1943). Deze verzetsgroep van 47 mannen en vrouwen werd in het voorjaar van 1941 opgepakt. Van hen werden 32 leden in Berlijn-Tegel gefusilleerd, de overigen werden veroordeeld tot strafkampen. Slechts drie vrouwen en één man overleefden de Duitse concentratiekampen. En verder stond Schoemaker in contact met Johannes Klingen (Gilze-Rijen, 22 februari 1913 – Waalsdorpervlakte, 24 januari 1942) een Nederlands religieus met de kloosternaam Broeder Jozef Albertus, in hert verzet aangeduid als ‘Broeder Josef’. Hij was een expert op radiogebied met een patent op zijn naam voor op afstand bestuurbare miniatuurvliegtuigen. Voor de oorlog onderhield hij al radiocontact met alle uithoeken van de wereld, waarbij hij zich vlot van verschillende vreemde talen wist te bedienen. Klingen was lid van een verzetsgroep die radiocontact had met de Britten. Richard Schoemaker stelde de codes op voor hem, zodat de berichten in Engeland voor waar aangenomen konden worden. Klingen zou op 26 mei 1941 door de Rotterdamse V-Mann Anton van der Waals worden verraden en op 24 januari 1942 op de Waalsdorpervlakte worden geëxecuteerd. Ook had men contact met de in augustus vanuit Engeland gedropte Nederlandse spion Lodewijk van Hamel (Nieuwersluis, 6 juni 1915 – Hilversum/Bunssumerheide, 16 juni 1941), die na een mislukte dropping al in 13 oktober 1940 was opgepakt en in juni 1941 werd gefusilleerd.
Aanvankelijk stond de Schoemaker-groep los van de Ordedienst, maar na een ontmoeting met Johan Westerveld, die hij al langer kende, begon hij in november met het organiseren van een Ordedienst-groep in Delft. Hij liet een wapenvoorraad aanleggen en bracht allerlei militaire inlichtingen bijeen. Ook Richard Schoemaker werd verraden en op 2 mei 1941 gearresteerd. Hij werd eerst opgesloten in het Oranjehotel in Scheveningen. Op 12 maart 1942 werd hij samen met Jan Mekel, Pierre Versteegh en Johan Westerveld en anderen overgebracht naar kamp Amersfoort, Op 27 maart 1942 begonnen in Paviljoen De Hooge Witte, tegenover her Berghotel in Amersfoort, voor het Kriegsgericht Luftgau Holland het zogenaamde Eerste OD-proces, waarbij door de Duitse Sicherheitsdienst (SD) de leden van drie verzetsorganisaties voor de rechtbank worden gebracht: de Ordedienst, de Delftse Mekel-groep en de Schoemaker-groep. Verder werden dertien beroepsofficieren berecht, die ondanks het ondertekenen van de erewoordverklaring buiten een georganiseerd verband verzet hadden gepleegd. Op 8 april 1942 deed het Kriegsgericht Luftgau Holland uitspraak: 72 van de 86 gevangen leden van de Ordedienst en Schoemaker-groep werden ter dood veroordeeld. De uitspraak van de leden van de Mekel-groep was er nog niet. In Utrecht werden op zaterdag 11 april 1942 62 doodvonnissen bekrachtigd, de overige doodvonnissen werden omgezet in levenslang tuchthuisstraf. Van de Mekel-groep waren inmiddels ook 10 man ter dood veroordeeld. Daarna gingen de 72 veroordeelden per trein naar concentratiekamp Sachsenhausen en rechtstreeks naar de Industriehof geleid. Daar werden ze op 3 mei 1942 man voor man met een schot in de nek afgemaakt. Man voor man werd ook nagezien of zij gouden tanden in de mond hadden; die werden er dan met tangen uitgebroken. De lijken werden gecremeerd. Vanwege de 72 slachtoffers wordt dit eerste OD-proces ook wel het Proces der 72 genaamd. Richard Schoemaker was een van deze 72 vermoorde verzetsmensen. In 1943 werd het Tweede OD-proces gevoed, waarbij vooral leden van de Schimmelpenninck-groep terecht stonden.
De drie andere leden van de Schoemaker-groep die op 3 mei 1942 in Sachsenhausen werden geëxecuteerd waren Herman Bolt, Eddy van Groningen en Jan van Slooten. Alle vier werden anoniem in een massagraf begraven.
Herman Bolt (Groningen, 1913) (links) woonde samen met een andere student werktuigbouwkunde, Jan Woltjer, in de Van Leeuwenhoeksingel in de zogenoemde ploerterij Verburgh, een van de vele studentenhuizen in Delft. Hun hospita werd er niet van op de hoogte gebracht dat beiden in het verzet zaten en regelmatig allerlei goederen binnensmokkelden. Jan Woltjer had op zeker moment een koffertje met trotyl in zijn bezit om hoogspanningsleidingen mee op te blazen. Herman Bolt gaf anderen een keer toestemming om tijdens zijn afwezigheid dynamiet op zijn kamer op te slaan. Herman Bolt werd op 26 april 1941 gearresteerd. Daarna vond op 12 mei 1942 een huiszoeking plaats door de beruchte rechercheurs L.A. Poos en M. Slagter, die op zoek waren naar huisgenoot Jan Woltjer (rechts). Die was op dat moment niet aanwezig, maar werd twee dagen later ingerekend en ook afgevoerd naar de Scheveningse gevangenis. Beiden hoorde bij de groep van 72 verzetsleden die in Sachsenhausen werden vermoord. Vreemd genoeg wordt Bolt gerangschikt onder de leden van de Schoemaker-groep en Woltjer als lid van de Ordedienst.
Jan van Slooten was tijdens de oorlogsdagen sergeant bij de motordienst in opleiding voor reserve-officier. Daarna hervatte hij zijn mijnbouwkundige studie, maar werkte ook in de evacuatiepost De Bolk, dat tot 1939 een hotel was en in de oorlog door onder meer de Schoemaker-groep en Mekel-groep als uitvalsbasis werd gebruikt. Van Slooten werkte daar onder Richard Schoemaker, namens de Ordedienst. Hij was verder ook actief voor de Groep-Stijkel. In De Bolk werkte Hugo de Man als nachtportier. Door verraad werd Van Slooten op 25 april 1941 gearresteerd. Van Vlooten wordt gerangschikt onder de leden van de Schoemaker-groep, maar in het ‘Gedenkboek van het verzet der Delftsche studenten en docenten gedurende de jaren 1940-1945’ werd over hem opgemerkt: ‘Ofschoon Van Vlooten als lid van de groep Stijkel had moeten verschijnen voor het Oberkriegsgericht te Berlijn werd hij al ter dood veroordeeld om zijn deelgenootschap in de Ordedienst, om welke reden ook de beide hoogleraren de dood vonden. Het is niet zeker wat er na Amersfoort met hem gebeurd is. Wel is bekend, dat Jan in zijn 26ste levensjaar op 3 mei 1942 voor het executiepeloton het leven liet.’ Het feit dat de leden van de vier verzetsgroepen (Ordedienst, Schoemaker-groep, Mekel-groep, Stijkel-groep) zo vaak verwisseld werden geeft aan hoe nauw ze met elkaar samenwerkte, maar geeft ook hun grote kwetsbaarheid aan. In bijna één actie kon de Sicherheitsdienst vier complete verzetsgroepen ontmantelen.
Over Eddy van Groningen (Deventer, 1921) is geen verdere informatie te vinden, maar ook hij zal een student van Schoemaker zijn geweest en waarschijnlijk in april 1941 zijn gearresteerd en na het proces in Amersfoort in Sachsenhausen worden geëxecuteerd.
In eerste instantie werd gedacht dat ook zij werden verraden door Anton van der Waals, maar later bleek het verraad te zijn gepleegd door de al genoemde negentienjarige Hugo de Man. Twee leden van de Schoemaker-groep, Charles Hugenholtz en Jan van Blerkom, hebben daarna als represaille De Man geliquideerd. Ze nodigden Hugo de Man uit op het onderduikadres van Van Blerkom, gaven hem een klap op zijn hoofd en smoorden hem met een kussen. Ze dumpten het lijk in een vijver in het Agnetapark. Op 22 augustus kwam het lijk bovendrijven. Daarna werd er door de Duitsers 5000 gulden op hun hoofd gezet. Charles Hugenholz (Borculo, 23 maart 1915 – bij Gibraltar, 3 juni 1942) ontsnapte, bereikte Barcelona en wilde naar Gibraltar waren om zich bij het Britse leger aan te melden. Eenmaal bij Gibraltar bleek het niet toegestaan het schip te verlaten. Hij zag vier andere Nederlanders overboord springen en door Britten gered worden. Toen er even later een Brits korvet aankwam, besloot hij dat voorbeeld te volgen. Er is nooit meer iets van hen vernomen. Jan van Blerkom (Vlissingen, 2 januari 1918 – Noordzee, november 1941) verging het niet beter. Hij bleef nog even in Delft en besloot op 14 november 1941 samen met een vriend (beiden waren zeer ervaren roeiers) in een vouwkano naar Engeland te varen. Hun kano was onder de pier in Scheveningen verstopt. Ze zijn nooit aangekomen.
Van de Schoemaker-groep is verder slechts één naam bekend: Arie Jan Willem Stoppelenburg (Lekkerkerk, 5 juli 1901 – Waalsdorpervlakte 23 februari 1942), een vertegenwoordiger te Rotterdam. Hij werd op 25 juni 1941 gearresteerd wegens ‘samenstelling en verspreiding van Vrij Nederland en andere tegen Duitschland gerichte geschriften’. Hij werd opgesloten in het Huis van Bewaring in Scheveningen (Oranjehotel) en werd op 23 februari 1942 op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd. Hij ligt begraven op het ereveld Loenen in Apeldoorn
In 1946 werd aan Schoemaker bij Koninklijk Besluit postuum het Verzetskruis toegekend: ‘Voor onder gevaarlijke omstandigheden betoonden moed, initiatief, volharding, offervaardigheid en toewijding in den strijd tegen den overweldiger van de Nederlandsche onafhankelijkheid en voor het behoud van de geestelijke vrijheid, daarbij in hem eerende een der uitingsvormen van het verzet, dat in zijn veelzijdige activiteit van 15 mei 1940 tot 5 mei 1945 in stijgende mate den vijand heeft geschaad en op onvergetelijke wijze tot de bevrijding van het Vaderland heeft bijgedragen.’ Schoemaker liet een echtgenote en drie kinderen achter.