DE FRANS-PRUISISCHE OORLOG 5 – SAARBRÜCKEN 1

De Frans-Pruisische Oorlog (vaak de Frans-Duitse Oorlog genoemd) werd tussen 19 juli 1870 tot 10 mei 1871 gevoerd tussen Frankrijk en een coalitie van Noord-Duitse Bond en enkele Zuid-Duitse koninkrijken, onder de leiding van het koninkrijk Pruisen. De oorlog betekende het eind van het Tweede Franse Keizerrijk, de afzetting van de Franse keizer Napoleon III en de oprichting van het Duitse Keizerrijk. Er wordt gezegd dat zonder deze Frans-Pruisische oorlog er ook geen Eerste Wereldoorlog zou zijn geweest en zonder die Eerste Wereldoorlog geen Tweede Wereldoorlog. Aan de oorlog gingen een paar conflicten vooraf (de Duitse Oorlog in 1866, de Luxemburgse Kwestie in 1867 en de Spaanse troonopvolging in 1870), die allemaal in het teken stonden van de opkomende macht van Pruisen en haar bondgenoten en de Franse vrees de suprematie op het Europese vasteland te verliezen. Na de oorlogsverklaring op 19 juli 1870 vonden op 2 augustus de eerste gevechtshandelingen plaats met de inname van Saarbrücken door de Fransen.

Op 19 juli 1870 verklaarde Frankrijk dus de oorlog aan Pruisen, in de verwachting een snelle en simpele overwinning te halen. Een opvatting die in de Europese pers algemeen werd gedeeld. Maarschalk Edmond Lebœuf (1809-1888), de Franse minister van Oorlog, had als ten tijde van de Luxemburgse Kwestie (1867) een plan opgesteld voor een Frans offensief om de Duitse expansiedrift te beteugelen. Daarin werd uitgegaan van een doorsteek in het front tussen Thionville en Trier, waarna naar het oosten kon worden opgerukt om de verbinding tussen de Noord- en Zuid-Duitse staten onmogelijk te maken. Vanwege de uitstekende Franse spoorwegverbindingen en Franse militaire vestingen in de regio een voor de hand liggend plan met grote kans van slagen. Het plan werd echter in 1868 door de Franse generaal Charles Auguste Frossard (1807-1875) vervangen door een veel defensiever plan, waarbij legeronderdelen de steden Staatsburg, Metz en Châlons moesten bezetten om een mogelijke Pruisische aanval te kunnen weerstaan. In februari 1870 veranderde Napoleon III op advies van generaal Lebrun de Franse militaire strategie opnieuw. Lebrun had namelijk van de Oostenrijkse legerleiding bij hun bezoek aan Parijs begrepen dat ze ingeval van een gewapend conflict met de Pruisen konden rekenen op Oostenrijkse rugdekking. Delen van het Franse legers werden op basis van die aanname verplaatst naar Metz en Straatsburg. Vanuit Straatsburg zou dan Zuid-Duitsland kunnen worden bezet, daarbij gesteund door het Oostenrijkse Rijnland 1905leger dat Zuid-Duitsland vanuit het zuiden zouden aanvallen.

De Frans-Pruisische Oorlog was een wezenlijk andere oorlog waarbij het van wezenlijk belang was honderdduizenden soldaten, paarden, medische personeel, munitie en voedsel snel over grote afstanden te kunnen vervoeren. Gedurende de oorlog zouden door de twee strijdende partijen ongeveer drie miljoen soldaten worden ingezet. De Duitsers kenden daarvoor een militaire dienstplicht, die in theorie gold voor elke man in de leeftijd van 17 tot 45 jaar. De beter gestelden onder hen konden echter hun dienstplicht afkopen. Binnen het Franse leger waren alleen beroepssoldaten actief, voorzien van moderne wapens en met veel oorlogservaringen.

Toen de oorlog in juli 1870 echt een feit was geworden, greep men in Frankrijk terug op delen van de drie afzonderlijke plannen van Lebœuf, Frossard en Lebrun, waardoor in essentie het leger werd opgedeeld in drie afzonderlijk opererende onderdelen. Zelf had Napoleon III de leiding over het leger dat stelling nam in Metz, de twee andere legers waren gelegerd in de Elzas en Châlons. De Franse legerleiding vertrouwde erop dat de Zuid-Duitse staten zich afzijdig zouden houden, maar die kozen er toch al snel voor samen met Pruisen de oorlog in te gaan. De Franse legerleiding veronderstelden ook ten onrechte dat het de Duitsers heel wat tijd zou kosten om de noodzakelijke mobilisatie te regelen, maar het bleek al snel dat de Duitsers dit nog sneller dan Frankrijk wist te doen. De opdeling in drie afzonderlijke onderdelen en een rammelende voorbereiding vertraagde de Franse mobilisatie en mogelijkheden voor een snelle opmars aanzienlijk. Het Duitse leger kreeg zodoende volop gelegenheid zich te mobiliseren en een Frans offensief over de Rijn tot een illusie te maken.

De Pruisische koning Wilhelm I liet al jarenlang alle planning voor militaire operaties over aan de leider van de militaire staf, maarschalk Helmuth von Moltke. Die was al vanaf 1867 bezig met voorbereidingen van een mogelijke oorlog met Frankrijk, Francois Bazainewaarin Duitsland moest zegevieren door een combinatie van een groter aantal manschappen, een snelle mobilisatie en een uitstekend netwerk van spoorwegen om snel ervoer van legeronderdelen naar de Franse grens mogelijk te maken. Tussen Metz en Staatsburg moest dan de verpletterende overwinning op Frankrijk plaatsvinden. Zo’n verpletterende zege was nieuw, want tot dan was het gebruikelijk de tegenstander via enkele beperkte veldslagen zodanig te verzwakken dat die snel bereid was vredesonderhandelingen te beginnen en allerlei concessies te doen. Von Moltke introduceerde dus als het ware een soort ‘Totalkrieg’. Von Moltke verwachtte dat de Franse legers zouden proberen op te rukken richting de rivier Main om een wig te drijven tussen de Noord-Duitse en Zuid-Duitse staten. Om dat scenario te verhinderen stationeerden hij drie legers in de Pfalz, een streek met Mainz als hoofdstad. De drie legers rukten daarna op richting Trier, Saarbrücken en Landau (iets ten noordwesten van Karlsruhe).

Vanuit beide foutieve veronderstellingen startte Frankrijk onmiddellijk een offensief met als doel het Rijnland te bezetten, als eerste halte richting Berlijn waar de overwinning op de Pruissen moest worden bekrachtigd. Het Rijnland, een niet scherp afgebakend gebied aan weerszijden van de Rijn, leek en makkelijke prooi voor de Fransen te zijn. Bij het Congres van Wenen (1815) was het gebied aan Pruisen toegewezen als buffer tegen Frankrijk. In tegenstelling tot Pruisen, dat vooral agrarische, conservatief en protestants was, was de Rijnprovincie overwegend geïndustrialiseerd, verstedelijkt, liberaal en katholiek. De bewoners van het Rijnland moesten niks van het militarisme van de Pruisen hebben en voelde zich ook nauwelijks Pruisisch.

Op 2 augustus 1870 staken generaal Frossard (foto boven) en maarschalk Bazaine’s (1811-1888) (foto hierboven) met respectievelijk het 2e en 3e Corps de Duitse grens over, staken de rivier de Saar over en namen Saarbrücken in om van daaruit het Graf Traugott RoemerRijnland binnen te kunnen marcheren. In de buitenwijken van de stad stuitten ze op her 40e Pruisische Regiment van de 16e Infanterie Divisie, die snel konden worden gedwongen de stad te verlaten. Op het eind van de dag hadden de Fransen naar eigen opgave slechts tien doden, gewonden en/of vermisten, hoewel andere bronnen veronderstelden dat er zeker 86 Franse slachtoffers moeten zijn geweest. De Pruisen zouden 76-83 doden, gewonden en/of vermisten te betreuren hebben gehad, waaronder dat van soldaat Traugott Roemer, die die door een granaat om het leven kwam en waarvan het graf van zijn heldendood nog steeds in de stad te bewonderen is. Na de inname zorgde de Fransen in de directe omgeving, op Frans gebied, voor aanzienlijke grensversterkingen, onder meer op de Spicherer Höhe. Van hieruit kon heel de laagvlakte rondom Saarbrücken worden overzien. De inname van Saarbrücken was echter een Pyrrhusoverwinning, want Saarbrücken had slechte verbindingen met het achterland en de rivieren liepen parallel aan de grens, waardoor de stad weinig strategische waarde had. DE Franse legerleiding had er geen benul van dat ze bij Saarbrücken tegenover een enorme Duitse overmacht stonden. Daar kwamen ze twee dagen achter toen de Franse en Pruisische legers elkaar bij de Slag bij Wissembourg troffen.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: