DUITSE KOLONIËN 3
Pas in 1871 werd Duitsland een staatkundige eenheid. De Frans-Duitse Oorlog, die duurde van 19 juli 1870 tot 10 mei 1871, betekende voor de Fransen dat met hun nederlaag een eind kwam aan het Tweede Franse Keizerrijk en de heerschappij van keizer Napoleon III. De overwinning van de door Pruisen aangevoerde coalitie van de Noord-Duitse Bond en enkele Zuid-Duitse koninkrijken (zie plattegrond bij Duitse Koloniën 2) leidde tot de oprichting van het Duitse keizerrijk, met de koning van Pruisen die tot keizer van de nieuwe mogendheid werd uitgeroepen. De volgende stap voor kanselier Otto von Bismarck en keizer Wilhelm I was het verkrijgen van meer invloed op het Europese continent en het verkrijgen van koloniën, zodat men op gelijke voet zou komen te staan met de andere Europese grootmachten. In een lang verleden waren er voor het keurvorstendom Brandenburg-Pruisen enkele bescheiden koloniën en handelsposten gehad in de Caraïben en Afrika, maar deze waren na een twintigtal jaar allemaal opgedoekt. Het zorgde er wel voor dat Brandenburg-Pruisen werd opgenomen in het bescheiden lijstje van achttien koloniale mogendheden, maar veel stelde het eigenlijk niet voor. Vanaf 1870 richtte Duitsland zich, net als andere Europese landen met territoriale ambities, vooral op ‘de zieke man van Europa‘, het Osmaanse Rijk. In 1878 werden door Otto von Bismarck tijdens het Congres van Berlijn op een handige manier afspraken gemaakt. Nadat de zaken in Europa opgelost leken (‘leken’, want tot op de huidige dag levert de verdeling van landen en regio’s een breed scala van conflicten op en het eind is nog lang niet in zicht), achtte Duitsland het tijd hun ‘rechtmatige plaats onder de zon’ veilig te stellen. Via de Koloniale Conferentie in 1884-1885 werden afspraken gemaakt over de verdeling van de witte plekken in Afrika en tegelijkertijd nog wat gebieden in Azië onderling verdeeld. Duitsland zou tien koloniën in Afrika en Azië toegewezen krijgen.
Gedurende de eerste jaren van haar bestaan was het keizerrijk niet in staat daadwerkelijk zelf koloniën te krijgen. Kanselier Von Bismarck was trouwens vooraleerst bezig met het verstevigen van de Duitse positie op het Europese continent en zag weinig in overzeese avonturen. Pas vanaf 1884 via de Koloniale Conferentie ging het roer om en werd naar Brits voorbeeld gestreefd naar het vestigen van handelspunten die onder staatsbescherming stonden. Pas rond de eeuwwisseling was men erin geslaagd een koloniaal rijk op te bouwen, dat overigens veel kleiner en minder van belang was dan de rijken die andere koloniale grootmachten in de loop der eeuwen hadden opgebouwd. De eerste koloniën van het Duitse Keizerrijk waren eerst eigendom geweest van private maatschappijen, die deze gebieden later aan de staat overdroegen. In april 1884 werd het door de zakenman Adolf Lüderitz verworven gebied in Afrika onder Duitse bescherming geplaatst en kreeg het de naam Duits-Zuidwest-Afrika. In juli 1884 volgden Togoland en de bezittingen van Adolph Woermann in Kameroen, in februari 1885 werd het gebied van Carl Peters verworven en herdoopt in Duits-Oost-Afrika en in april 1885 werd Duits-Witu aan het koloniale rijk toegevoegd. De koloniale bezittingen in Afrika kregen in 1991 hun definitieve omvang door het inlijven van Neukamerun.
Duits-Zuidwest-Afrika: Sinds omstreeks 1840 waren al Duitse missionarissen werkzaam in zuidwest-Afrika. Daar bleef het ook bij tot de zakenman Adolf Lüderitz (Bremen, 16 juli 1834 – Oranjerivier, 26 oktober 1886) bij Angra Peguena, een baai die al in 1487 door de Portugezen was ontdekt en hier een kleine handelspost vestigde, de grond van de baai en het aangrenzende land van de lokale Nama-hoofdman Josef Fredericks uit Bethanie voor honderd pond goud en tweehonderd geweren. Daarbij werden de afspraken amper nagekomen en ook bij een tweede verdrag, waarmee een nog grote gebied werd gekocht werd Fredericks enorm belazerd. De Bremense koopman hield er de bijnaam Lügenfritz aan over. Lüderitz hernoemde, bescheiden als hij was, de plaats tot Lüderitz en onder deze naam is het in het huidige Namibië nog steeds bekend. De baai werd overigens ook herdoopt in Lüderitzbucht, maar heet inmiddels Lüderitz Bay. Voor de kust lagen twee eilanden, die nu de naam Penguin Island en Seal Island hebben, die tijk waren aan guano (bekend om de hoge concentratie meststoffen die het bevat. Voor de kust lag nog een hele trits onbewoonde eilanden en rotspunten, die in 1867 door de Britten werden geannexeerd en aan de Kaapkolonie werden toegevoegd. Hoewel alle eilanden langs de hele kuststrook op zijn verste enkele honderden meters in zee lagen was vanaf 1867 het hele gebied dus Brits. De eilanden zouden ook na de onafhankelijkheid van Namibië in 1990 nog een tijdje tot Zuid-Afrika behoren en pas in 1995 aan Namibië worden overgedragen. In juli 1884 werd het gebied, in overeenstemming met Lüderitz die dringend Duitse bescherming wenste tegen oprukkende Britten die eveneens het gebied gingen verkennen, officieel uitgeroepen tot een Duits protectoraat. In het noorden bleef de enclave Walvisbaai Brits. Als onderdeel van het Zanzibarverdrag van 1 juli 1890 verkreeg Duitsland ook de Caprivistrook. Lüderitz had de smaak te pakken en ging verder met verkenningstochten dor het voor Europeanen onbekend gebied. Op een van die tochten op de Oranjerivier, die de grens vormde van het kersverse protectoraat, is de boot van hem en zijn metgezel waarschijnlijk omgeslagen. Van beide mannen is nooit meer een spoor teruggevonden. De Oranjerivier wordt daarom voor hem aangehouden als plaats van overlijden; een exacte locatie is namelijk nooit te traceren geweest.
De bevolking van Duits-Zuidwest-Afrika bestond uit diverse stammen, die vaak enorm van elkaar verschilden. Twee ervaren, de Hererostam en de Namastam, woonden hoofdzakelijk in het zuiden van het gebied en bestonden vooral uit veeboeren bestonden. Over het bezit van de weidegronden werden tussen beide stammen vaak oorlogen gevoerd. Nog in 1892 waren er heftige onderlinge gevechten, waarbij de Nama-leider Hendrik Witbooi de leider van de Herero’s voor de voeten wierp dat hij er nog spijt van zou krijgen zo meegaand te zijn met de Europese bezetter. Samuel Maharero, de betreffende Herero-leider, sloot daarop een beschermingsovereenkomst met de Duitse rijkscommissaris Dr. Ernst Heinrich Göring (de vader van Hermann Göring). De Nama-stam horen tot de Khoikoi, die in het verleden Hottentotten werden genoemd. De Herero waren gevoelig voor de opvattingen van de missionarissen uit Duitsland, die niet wilden dat de Herero-vrouwen nog langer van boven bloot liepen en met de weinige kleding uit dierenhuiden. Onderdeel van hun kerstening was hun bevel aan de Herero’s zich te kleden volgens de toenmalige Europese mode, die bestond uit Victoriaanse kleding. De Herero-vrouwen gaven daaraan gehoor en dragen vanaf omstreeks 1890 Victoriaans aandoende jurken met daaronder vele onderrokken en op hun hoofd een haaks geplaatste grote hoed. Samuel Maharero (1856-1923), de leider van de Herero’s, stond aanvankelijk op goede voet met Duitsers en had ook een goed contact met de Duitse gouverneur Theodor Leutwein. Met hulp van de Duitsers werd er een vredesakkoord met de Nama van Hendrik Witbooi getekend waardoor er een voorlopig einde kwam aan de vele gevechten tussen beide Namibische volken. Tegelijkertijd zag Maharero echter met lede ogen aan dat zijn volk steeds weidegrond aan de Duitsers kwijtraakten in ruil voor goederen en drank. Zelf maakte Maharero net als de andere Hereroleiders ook schulden en werd de druk op hem groter om hier tegenin te gaan. Op 12 januari 1904 gaf Maherero opdracht aan de Herero- en Namastam om de boerderijen van Duitse kolonisten aan te vallen. Aan Duitse zijde vielen slachtoffers en vele koeien werden buitgemaakt. Die namen echter bloedig wraak. Gouverneur Leutwein werd vervangen door de erkende ijzervreter Lothar van Trotha, die enkele eerder met bruut geweld de Bokseropstand in China had neergeslagen. Op 2 oktober 1904 vaardigde Von Trotha zijn beruchte Vernichtungsbefehl uit, die hij ondertekende met ‘De grote generaal van de machtige Duitse Keizer: ‘Ich, der große General der Deutschen Soldaten, sende diesen Brief an das Volk der Herero. Die Herero sind nicht mehr deutsche Untertanen. Sie haben gemordet und gestohlen, haben verwundeten Soldaten Ohren und Nasen und andere Körperteile abgeschnitten, und wollen jetzt aus Feigheit nicht mehr kämpfen. Ich sage dem Volk: Jeder, der einen der Kapitäne an eine meiner Stationen als Gefangenen abliefert, erhält tausend Mark, wer Samuel Maharero bringt, erhält fünftausend Mark. Das Volk der Herero muss jedoch das Land verlassen. Wenn das Volk dies nicht tut, so werde ich es mit dem Groot Rohr dazu zwingen. Innerhalb der Deutschen Grenzen wird jeder Herero mit und ohne Gewehr, mit oder ohne Vieh erschossen, ich nehme keine Weiber oder Kinder mehr auf, treibe sie zu ihrem Volke zurück, oder lasse auf sie schießen.’
Er waren vele gevechten tussen de Duitse Schutztruppen en de Herero’s uitgevochten, vaak in de buurt van waterplaatsen die allen door de Duitsers werden vergiftigd. Afgevaardigden van de opstandelingen die kwamen met vrdesboodschappen werden ter plaatse neergeschoten. De Hererostrijders trokken zich terug in de omgeving van de Waterberg, maar uiteindelijk werden Maherero en zijn strijders op 11 augustus 1904 bij die Waterberg definitief verslagen. De overgebleven Herero’s vluchtten de Kalahariwoestijn in, waar velen in de droge woestijn stierven van uitputting, honger en dorst. Het lukte Maharero met slechts een klein deel van zijn bevolking de grens met het Britse Bechuanaland (het huidige Botswana) over te steken. Hij kreeg asiel van de Britten en stierf hier in ballingschap. Degenen die niet op tijd weg waren voor de Duitse troepen werden samengedreven in vijf concentratiekampen, waarvan Konzentrationslager auf der Haifischinsel vor Lüderitzbucht (Shark Island) de meest beruchte was. Onder erbarmelijke omstandigheden in de kampen kwamen er nog eens duizenden om het leven. Deze genocide heeft aan de meerderheid van de Herero- en de Namabevolking in de kolonie het leven gekost. Tussen 1904 en 1908 zijn circa 80.000 mensen omgekomen tijdens hevige gevechten en onder erbarmelijke omstandigheden in concentratiekampen, wat neerkwam op ongeveer 75% van de bevolking van beide stamen. In het verleden werd deze periode aangeduid als de opstand van de Herero en Nama, maar de Verenigde Staten heeft het inmiddels gekarakteriseerd als de Namibische Genocide, de eerste genocide van de 20e eeuw. Pas in augustus 2004 liet de Duitse regering weten de gebeurtenissen te betreuren, maar het woord genocide kreeg men niet over de lippen. Pas op 10 juli 2015 heeft men officieel erkend dat sprake was van een genocide en een compensatie van 500 miljoen euro aan Namibië betaald.
In 1915, na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, bezetten de Zuid-Afrikaanse troepen Duits-Zuidwest-Afrika. Met de ondertekening van het Verdrag van Versailles op 28 juni 1919 werd het gebied officieel aan Duitsland ontnomen en overgedragen aan Zuid-Afrika, die er tot 1990 de baas zou zijn en het Zuidwest-Afrika noemde. Sinds 21 maart 1990 is het gebied onder de naam Namibië onafhankelijk.