DUITSE KOLONIËN 7
Vroeger had het keurvorstendom Brandenburg-Pruisen bescheiden koloniën en handelsposten in de Caraïben en Afrika, maar deze waren na een twintigtal jaar allemaal opgedoekt, maar het keurvorstendom kwam door ze kortstondige overzeese avonturen wel terecht op een bescheiden lijstje van achttien koloniale mogendheden. Vanaf 1871 toen het Duitse Keizerrijk ontstond kreeg men weer opnieuw koloniale ambities (zie Duitse Koloniën 2), maar vooralsnog richtte Duitsland zich, net als andere Europese landen met territoriale ambities, vooral op ‘de zieke man van Europa‘, het Osmaanse Rijk. In 1878 werden door Otto von Bismarck tijdens het Congres van Berlijn op een handige manier afspraken gemaakt. Nadat de zaken in Europa opgelost leken (‘leken’, want tot op de huidige dag levert de verdeling van landen en regio’s een breed scala van conflicten op en het eind is nog lang niet in zicht), achtte Duitsland het tijd hun ‘rechtmatige plaats onder de zon’ veilig te stellen. Via de Koloniale Conferentie in 1884-1885 werden afspraken gemaakt over de verdeling van de witte plekken in Afrika en tegelijkertijd nog wat gebieden in Azië onderling verdeeld. Duitsland zou tien koloniën in Afrika en Azië toegewezen krijgen, waarvan in Duitse Koloniën 3 de eerste Afrikaanse kolonie, Duits-Zuidwest-Afrika, aan de orde is geweest. In Duitse Koloniën 4 kwam Togoland, een andere Duitse kolonie op het Afrikaanse continent, aan bod, in Duitse Koloniën 5 werd Duits-Oost-Afrika besproken en in Duitse Koloniën 6 werd het verblijf in Duits-Witu besproken. Nu de laatste Duitse kolonies in Afrika: Duits-Kameroen en Neukamerun.
Al sinds 1862 waren Duitse handelshuizen actief in Gabon, waaronder Haus Woermann uit Hamburg. In 1868 bouwde Haus Woermann een fabriek in Douala. Op 19 maart 1884 benoemde Bismarck de ‘ontdekkingsreiziger’ en Duitse consul in Tunis Gustav Nachtigal tot keizerlijke commissaris voor de gehele Afrikaanse kust, die als opdracht te kijken welke gebieden interessant zouden zijn voor de Duitse handel. In dat geval diende deze gebieden onder Duitse bescherming te worden geplaatst. In juli 1884 werden Togoland en Duits-Kameroen aan de Duitse koloniën toegevoegd, beiden door toedoen van Gustav Nachtigal. Deze wordt in de literatuur vaak mooi omschreven als ‘Afrikaforscher’, maar zijn ontdekkingsreizen waren zelden ingegeven door wetenschappelijke en/of culturele nieuwsgierigheid. In Duitse Koloniën 4 is al op zijn methodiek ingegaan. Op 12 juli 1884 tekende Nachtigal in naam van de Duitse keizer een verdrag met de lokale stamhoofden Bell, Akwa en Deïdo, waarbij die zich onder de bescherming van de keizer stelden. Vijf later arriveerde de Britse consul Hewitt die het gebied onder Brits gezag moest brengen. Hij was te laat en kon slechts een formeel protest indienen. Hij hield er de bijnaam ‘The Too Late Consul’ aan over.
Op 20 januari 1885 reisde Nachtigal en de journalist Hugo Zöller met het kanoneerschip SMS Möwe van Victoria in het huidige Kameroen naar de monding van de Niger. Ruim een week later sloot hij met de lokale machthebbers een beschermingsverdrag over het Mahinland, een kuststrook in het huidige Nigeria, met als doel ook dit gebied onder te brengen in de Duitse koloniale bezittingen. Aanvankelijk hadden de Britten, die vanuit Lagos grote delen van de Afrikaanse kust controleerden, geen bezwaar tegen het handels- en beschermingsverdrag van de Duitsers. Op 11 maart 1885 werd het verdrag tussen beide partijen bevestigt. Er was wel een bepaling in het verdrag opgenomen dat het binnen achttien maanden door de regering in Berlijn moest worden geratificeerd. Bismarck zag toen nog weinig in het opbouwen van een koloniaal rijk en zag Mahinland en andere streken die onder Duitse bescherming stonden slechts als een interessant ruilobject. Nachtigal kreeg dan ook het bevel alle verdere pogingen in het gebied te staken. Die besloot terug te reizen naar Duitsland, maar stierf op 20 april 1885 onderweg naar huis op de SMS Möwe aan tuberculose. Hij werd op 21 april 1885 in Cape Palmas (Liberia) begraven, maar in 1888 werden zijn stoffelijke resten overgebracht naar Kameroen waar bij het voormalige gouvernementsgebouw een standbeeld voor hem werd geplaatst. Al op 29 april 1885 zegde Bismarck de Britten toe dat Duitsland aan dit deel van Afrika geen gebieden onder Duitse bescherming zou plaatsen. Op 24 oktober 1885 kwam Mahinland definitief onder Britse bescherming.
Duits-Kameroen werd wel een Duitse kolonie, maar al in december 1884 werden de Duitsers geconfronteerd met gewapende conflicten tussen rivaliserende clans. Duitse soldaten onder het bevel van Eduard von Knorr (Saarloos, 8 maart – Berlijn, 17 februari 1920), een extreem conservatief persoon en strenge bevelvoerder, zorgde er op weinig zachtzinnige wijze voor dat deze gevechten snel werden onderdrukt. Hoewel de gevechten zich niet echt tegen het nieuwe bewind richtten, werd het gewelddadig neerslaan door de Duitse marine gezien als de start van de militaire onderdrukking van de kolonie. Bij de koloniale Conferentie in Berlijn werden de grenzen van de nieuwe kolonie vastgesteld en daarna in verdagen met andere Europese landen bevestigd. In 1885 werd Julius Freiherr von Soden (5 februari 1846 – 2 februari 1921) benoemd tot eerste gouverneur van de nieuwe kolonie. Von Soden was een classicis en filosoof, maar wel eentje die graag reisde en graag de nieuwe continenten wilde zien. Hij was erop gewezen dat de oude Duitse consuls, die zonder uitzondering handelaren en ruige avonturiers waren, steeds meer werden vervangen door goed opgeleide ambtenaren en diplomaten.
In 1888 werd door de officieren Richard Kund, Curt Morgen en Hans Tappenbeck de eerste grote expeditie in het binnenland van de kust van Batanga gedaan. In 1889 bouwde ze hier het onderzoeksstation Jeundo, later Jaunde genaamd, waaruit zich de latere hoofdstad Yaoundé zou ontwikkelen. Tot de aanvang van de Eerste Wereldoorlog was dat het centrale punt voor de Duitse overheersing in Centraal- en Zuidoost-Kameroen. Tegelijkertijd ging de ontdekkingsreiziger Eugen Zitgraff op pad in het verdere binnenland, waar het het station Baliburg stichtte. Op 31 januari 1891 werden Zintgraff en zijn metgezellen bij de slag van Mankon in Noordwest-Kameroen vernietigend verslagen. In de zomer van 1891 kreeg Karl von Gravenreuth de opdracht de opstandelingen te onderdrukken, maar bij de aanval op een dorp sneuvelde de kapitein, waarna de verdere ‘pacificering’ van het gebied een grote terugslag kreeg. Pas in 1894 slaagde de officieren Curt Morgen en Hans Dominik erin het verzet in deze regio te breken. In hetzelfde jaar werd Max von Stetten aangesteld als hoogste man binnen de keizerlijke troepen en hij leidde het daarop volgende jaar een paar expedities om nieuwe brandhaarden te bestrijden. Tot slot moest kapitein Oltwig von Kamptz in februari 1896 een opstand tegen het station Jaude neerslaan om daarmee een ongestoorde doorgang tussen het station en de kust veilig te stellen. Dezelfde Von Kamptz zorgde op de maanden januari-maart 1899 voor de definitieve onderwerping van het noordoostelijke deel van de kolonie en stichtte het station Joko om van daaruit verdere expedities naar het noorden te kunnen doen. In oktober 1901 trok Hans Dominik vanuit Joko naar het islamitische vorstendom Adamauas. Voordat hij hier aankwam, had de stationleider van Joko, ene Rudolf Cramer von Clausbruch, echter al op eigen houtje en dus zeer tegen de bevelen in van gouverneur Von Putkamer de centrale plaatsen Ngaundere en Garua van Adamauas bezet. Dominik slaagde er in de legers van emir Kjubayru von Yola te verslaan, waarna een jaar later onder leiding van overste Curt Pavel nieuwe gebieden van Tsjaad aan de Duitse kolonie konden worden toegevoegd. In de jaren 1903-1904 werd de grens met het Britse protectoraat Noord-Nigeria geregeld. De daarop volgende jaren waren echter allesbehalve rustig. In de jaren 1905-1906 waren er in het noordwesten van Kameroen herhaaldelijk opstanden, die onder de naam Anyang-oorlog en Mpawmanku-oorlog de boeken zijn ingegaan. De Maka-opstanden in de jaren 1906-1910 konden slechts met extreem geweld worden onderdrukt, met methoden die indertijd al omstreden waren (alle vrouwen werden weggevoerd, iedereen die zich niet overgaf werd zonder pardon neergeknald). Dit terugkerend optreden leidde tot talrijke ‘Kolonialskandale‘ in de Duitse pers en parlement, waarvan ‘der Fall Leist‘ het bekendste is gebleven. Tussen de militaire bedrijvigheid werd er ook behoorlijk geïnvesteerd in de kolonie: er werden wegen aangelegd, het telegraafverkeer deed zijn intrede, er kwamen talrijke plantages, boerderijen en handelshuizen en in werd de eerste spoorweg aangelegd.
Theodor Seitz, die in 1907 gouverneur werd van Duits-Kameroen, was voor uitbreiding van de kolonie met gebieden van Frans-Equatoriaal-Afrika. De enige grote rivier in de regio was de Kongo en meer gebied ten oosten van Kameroen zou Duitsland een betere toegang tot deze rivier geven. Frankrijk en Duitsland waren ook rivalen over het bezit van Marokko. In 1911 brak de Tweede Marokkaanse Crisis uit, die ook wel de Agadircrisis of in het Duits de Panthersprung nach Agadir wordt genoemd. Dit diplomatiek incident bracht beide rivalen op de rand van oorlog. Frankrijk stuurde begin 1911 troepen naar Fez omdat opstandelingen de sultan van Marokko bedreigden, maar Duitsland vreesde dat het een bedreiging zou zijn van haar territoriale aspiraties en stuurde op 1 juli 1911 het oorlogsschip SMS Panther naar Agadir. De daarop volgende onderhandelingen mondde op 30 maart 1912 uit in het Verdrag van Fez, waarbij Duitsland akkoord Duitsland ging met de Franse invloed in Marokko in ruil voor een gebied van 250.000 km² in Noordoost-Kameroen tussen de rivieren Logone en Chari, dat als Neukamerun verder zou gaan. In Duitsland zelf was de uitbreiding niet onomstreden, omdat tegenstanders meenden dat de nieuwe gebieden weinig kansen boden voor commerciële exploitatie. De Duitse minister van koloniën zou uiteindelijk aftreden vanwege deze zaak.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de hoofdstad Douala op 27 september 1914 veroverde; Yaoundé volgde in november 1914 en in februari 1916 werd het laatste Duitse fort veroverd. De facto was Kameroen vanaf dat moment geen Duitse kolonie meer; het grootste deel werd nu een Frans mandaatgebied, een strook langs de grens met Nigeria werd een Engels mandaatgebied. In 1961 werd bij de onafhankelijkheid een deel (Southern Cameroons) weer samengevoegd. Het gebied van het toenmalige Neukamerun maakt tegenwoordig deel uit van Tsjaad, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Congo-Brazzaville, en Gabon.