DE FRANS-PRUISISCHE OORLOG 8 – DE AFWACHTENDE PRUISEN
De Frans-Pruisische Oorlog (vaak de Frans-Duitse Oorlog genoemd) werd tussen 19 juli 1870 tot 10 mei 1871 gevoerd tussen Frankrijk en een coalitie van Noord-Duitse Bond en enkele Zuid-Duitse koninkrijken, onder de leiding van het koninkrijk Pruisen. De oorlog betekende het eind van het Tweede Franse Keizerrijk, de afzetting van de Franse keizer Napoleon III en de oprichting van het Duitse Keizerrijk. Er wordt gezegd dat zonder deze Frans-Pruisische oorlog er ook geen Eerste Wereldoorlog zou zijn geweest en zonder die Eerste Wereldoorlog geen Tweede Wereldoorlog. Aan de oorlog gingen een paar conflicten vooraf (de Duitse Oorlog in 1866, de Luxemburgse Kwestie in 1867 en de Spaanse troonopvolging in 1870), die allemaal in het teken stonden van de opkomende macht van Pruisen en haar bondgenoten en de Franse vrees de suprematie op het Europese vasteland te verliezen. Na de oorlogsverklaring op 19 juli 1870 vonden op 2 augustus 1870 de eerste gevechtshandelingen plaats met de inname van Saarbrücken door de Fransen, waarvan de Vlaamse journalist en schrijver August Snieders in 1872 in zijn Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871, uitgebreid verslag deed. In Saarbrücken werd door de Franse keizer een monument geplaatst om te herdenken dat de veertienjarige zoon en kroonprins Napoleon Eugène Lodewijk Bonaparte (1856-1879) hier zijn eerste gevechtshandeling had verricht, de zogenaamd Lulustein.
Op 19 juli 1870 verklaarde Frankrijk dus de oorlog aan Pruisen, in de verwachting een snelle en simpele overwinning te halen. De snelle en makkelijke opmars naar Saarbrücken gaf reden tot optimisme, de snelle inname van het hoger gelegen gedeelte van de stad maakte de euforie alleen maar groter. Men beperkte zich vanaf 3 augustus 1870 tot wat beschietingen vanaf de heuvels op de omliggende dorpen. In de tussentijd trokken de Duitse legereenheden zich rustig terug om een Franse aanval te kunnen weerstaan en direct het initiatief te kunnen nemen. Een overzicht van de Pruisische troepenbewegingen in de eerste weken.
Op 15 juli 1870 ontving het Ulanen-Regiment „Großherzog Friedrich von Baden“ (Rheinisches) Nr. 7, een Pruisische cavalarie-eenheid met garnizoenen in Bonn, Saarlouis en Saarbrücken, de onjuiste mededeling dat de oorlog met Frankrijk al was begonnen. De Ulanen en het Füsilier-Bataillon 69 kregen het bevel om Saarbrücken direct te verlaten. OP 16 juli om drie uur ’s nachts vertrokken beide eenheden. De bevolking van Saarbrücken reageerde in paniek, vooral omdat de voorraadkamer van het regiment werd opengesteld voor de bewoners, enerzijds om zich te kunnen verdedigen tegen de Fransen maar ook om te zorgen dat niets in Franse handen terecht zou komen. Op 17 juli 1870 was er verwarring bij het hoofdkwartier aan de grens met Saarbrücken. De Pruisische generaal-veldmaarschalk Helmuth Karl Bernhard von Moltke (1800-1891) kreeg niet te horen of de vijand al is opgeschoven en of Saarbrücken al door de Fransen was bezet. Er gingen verschillende berichten vanuit Ottweiler, de locatie op ruim dertig kilometer van Saarbrücken tot waas de Ulanen zich hebben teruggetrokken, naar de bevelvoerders in Berlijn, Koblenz en Trier. Majoor von Pestel meldde zich bijna elk uur bij von Moltke, von Barnekow, von Witzendorff en von Herwarth. Van hen ontving hij in hetzelfde tempo berichten terug, waarvan sommige elkaar tegenspraken.
Von Pestel liet verkenningen uitvoeren richting Saarbrücken en keerde rond 16.00 uur terug in Saarbrücken. Op dit moment waren de Ulanen zo goed als weerloos, want behalve hun lansen en sabels hadden ze niets om actie te ondernemen tegen de uiteindelijke tegenstander. Hun pistolen waren waardeloos, omdat begin juli bij schietoefeningen alle munitie was opgegaan. In de nacht van 17 op 18 juli voegde het 2de bataljon van het Hohenzollern Fusilier Regiment nr. 40 zich als versterking bij de Ulanen.
Vanaf 18 juli gaan Ulanen en Fusiliers samen op patrouille en bezetten verschillende buitenpostposities rond Saarbrücken. De eerste schermutseling vindt plaats op 19 juli 1870 rond 05.00 uur. Bij Stieringen (nu Stiring-Wendel in het Franse departement Moselle) werd een Pruisische patrouille beschoten. Nadat drie squadrons er niet in waren geslaagd de Fransen tot een groot gevecht te provoceren, trokken de Pruisische Ulanen zich terug in Saarbrücken. Een patrouille die bestond uit sergeant Schranz, een soldaat en twee Ulanen hadden contact met de vijand. Ze ontmoet een half peloton onder leiding van een officier. Sergeant Schranz loste het eerste (Duitse) schot van deze oorlog op de Franse officier. De officier bleef ongedeerd, waarschijnlijk omdat het pistool van de sergeant slechts met een lege patroon was geladen. Er was namelijk nog steeds amper scherpe munitie beschikbaar voor de pistolen van de Ulanen. De lege patronen zouden als alarmapparaat worden gebruikt. Om 17.00 uur bereikte het regiment vanuit Berlijn het telegram dat enkele uren eerder (13.30 uur) dat Frankrijk de oorlog had verklaard.
Gedurende de volgende twee weken verzorgde het Füsilier-Bataillon 69 de grensbewaking. Op 20 juli, een dag na de Franse oorlogsverklaring, schreef de Kölner Zeitung over de eerste schermutseling tussen Forbach en Saarbrücken, waarbij Franse jagers te paard en het 2e, 3e en 4e eskadron van het Rheinisches Ulanen-Regiment Nr. 7 betrokken waren: ‘Vandaag om 12.00 uur schoot een soldaat van het 40e Infanterieregiment, die op wacht stond, een Franse infanterist neer op 300 passen afstand. De Franse jagers te paard schoten hierop met hun karabijnen, maar trokken zich toen terug toen onze Uhlan-patrouilles van het 7e Ulanen Regiment oprukten. De Franse patrouilles komen nu regelmatig over de Pruisische grens. Er zijn verschillende andere kleine schermutselingen geweest en twee gevangengenomen Franse soldaten zijn vanavond opgebracht. De Fransen klagen over de gedwongen marsen die ze de laatste tijd hebben gemaakt. De hitte is erg hoog en maakt het erg moeilijk voor onze dappere soldaten om te dienen (De Pruis wiens projectiel de Franse soldaat doodde, is soldaat Kraus van het Hohenzollern Fuseliers Regiment nr. 40.)’.
Een patrouille onder leiding van eerste luitenant Von Voigt vernietigde delen van de spoorlijn tussen Hagenau en Saargemünd (het huidige grensplaatsje Sarreguemines in het Franse departement Moselle) om te voorkomen dat de Fransen over de Saar zouden oprukken. Om grotere troepenconcentraties te simuleren, staken de Ulanen grote, symmetrisch aangelegde vuren aan op de heuvels bij St. Johann, achter Saarbrücken. Ook werd de list gebruikt de Ulanen te vermommen met papieren halsbanden, brandweerhelmen, boorkleding en de punthelmen van de fuseliers. De Fransen trapten in beide misleidingen en rapporteerden een onjuist aantal en samenstelling van vijandelijke soldaten in Saarbrücken en omgeving. Om deze reden rukten ze niet verder op, maar versterkten er hun posities op de Roten Berg bij Spichern en wachtten op verdere versterkingen. Vanwege hun verdiensten bij de patrouilles en buitenpostdiensten kreeg het Ulanen-regiment duidelijk over haar positie gedurende de rest van de oorlog. Het regiment wordt toegevoegd aan het 1e leger onder leiding van generaal von Steinmetz, dat op haar beurt ondergeschikt is aan de 6e Cavaleriebrigade onder generaal-majoor Von Mirus, die op haar beurt behoort tot de 3e Cavaleriedivisie onder luitenant-generaal Von der Groeben.
Op zondag 24 juli 1870 was er een tweede, beperkt treffen in Schreckling, een grensdorpje in de buurt van Saarlouis, op ongeveer 25 kilometer van Saarbrücken. De Pruisische soldaat Georg Hirth schreef in zijn dagboek over het incident tussen de Franse douaniers en het 8. Rheinisches Infanterie-Regiment Nr. 70: ‘Gisterenavond werd Saarlouis aan deze kant beschoten door cavaleriepatrouilles tegenover Douaniers; twee paarden raakten gewond. Vandaag heeft een compagnie van het 8e Rijnlandse Infanterieregiment nr. 70 het douanekantoor en het tolgeld in Schreckling ingenomen. Douaniers deels gedood, deels gevangengenomen; Luitenant von Elders van het 70e Regiment gewond. Er werden vijf Franse deserteurs aangetroffen.’
De Vlaamse journalist en schrijver August Snieders schreef hierover in zijn Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871: ‘Den 24sten had er eene schermutseling nabij het dorp Gersweiler, ten westen van Saarbrucken, plaats. Een detachement van het 8ste infanterie-regiment no. 70 bemachtigde de douane van Schrecklingen. Deze post was in een gebouwtje van allergeringst uiterlijk, op zestig meters afstand van gemeld gehucht, gevestigd. Het huisje had eene deur, een paar kleine venstertjes, een oud pannen dak, en vóór hetzelve stond eene ruwe houten bank, waar bij schoon weer een paar douaniers de wacht hielden. Toen de ulanen, die onvermoeide, stoute en scherpzichtige patrouilleerders, den post overvielen, bevonden er zich twee douaniers, zekere Monty, die juist zijne laatste, en zekere Lejuste, die integendeel zijne eerste wacht deed. Monty zou den volgenden dag zijn pensioen bekomen. Met opgereten buik en verbrijzelden hoofdschedel lieten de ulanen den ongelukkige achter, dien zij ten onrechte beschuldigden, bij eene vroeger plaats gehad hebbende patrouille, een hunner officiers te hebben gewond. Hoe het zij, de oude Monty had zijn geweer gegrepen en zonder zijne vijanden te tellen, wilde hij den hem toevertrouwden post verdedigen. Eene ronde douaniers, door de boschrijke heuvelklingen patrouilleerende, had de Duitschers op de vlucht gedreven; deze hadden echter den twintigjarigen Lejuste, op eene gerequireerde boerenkar en op welke vier Pruisische gekwetsten zaten, meegevoerd. Terwijl de hotsende kar, in draf, voortschokte, onderstelde men dat Lejuste dood was en men stiet hem op den weg neer. Kruipend bereikte de jonge douanier, hoe zwaar ook gewond, de met kreupelhout bezette klingen en eindelijk, uitgeput en afgebeuld, de bewoonde streek.
Op 26 juli 1870 vond een volgend incident plaats. Graaf Zeppelin, een Württembergse officier ondernam samen met drie officieren en acht ruiters een gedurfde verkenning door Lauterberg, naar Sulz toe. De bewoners hadden echter bij de Franse generaal De Bernis hun aftocht aangekondigd en die stuurde nu een eskadron jagers te paard op hen af. De Fransen verrasten de stoutmoedige verkenners in eene hoeve tussen Niederbronn (het Franse Niederbronn-les-Bains) en Woerth, waar zij waren afgestapt om hun paarden rust te geven. Er volgde een gevecht op leven en dood, waarbij de Pruisen zich moesten overgeven aan de Fransen die in de meerderheid waren. Alle officiers en ruiters werden gedood, gekwetst of krijgsgevangen naar Metz gevoerd. Alleen graaf Zeppelin ontsnapte e kon uitstekende inlichtingen over de positie van het Franse leger overbrengen.
Op woensdag 27 juli 1870 was er bij Ludweiler, een kleine vijftien kilometer van Saarbrücken, een beperkt gevecht waarbij aan Duitse zijde het Hohenzollern Fuseliers Regiment nr. 40, dat op 20 juli bij Forbach in actie was geweest, betrokken was en aan Franse zijde drie infanteriecompagnieën en tachtig cavaleristen. In het Militair-Wochenblatt Nr. 64 van 3 augustus 1870) werden de gevechtshandelingen als volgt beschreven: ‘… Uit deze schermutselingen moet het gevecht van een infanteriegroep worden benadrukt die nabij Ludweiler am Lauterbache (ten noordoosten van het grote Warudt-bos) werd aangevallen door een superieur detachement van de vijand, bestaande uit 3 compagnieën infanterie en 80 paarden. zodanig dat ze zich moest terugtrekken met een verlies van 1 officier en 8 man, terwijl aan haar kant slechts 1 man gewond raakte.’
Op donderdag 28 juli 1870 waren de Fransen inmiddels Saarbrücken genaderd. Hun infanterie met twee kanonnen gaan in de slag met (opnieuw) de 7de compagnie van het Hohenzollern Fuseliers Regiment nr. 40, nu vergezeld van delen van het 2e en 4e eskadron van het Rheinisches Ulanen-Regiment Nr. 7, waarvan één persson zal worden gedood. De Kölner Zeitung beschrijft de dag daarop de strijd als volgt: ‘Gisteren (28) rond het middaguur meldden de Uhlanen die patrouilleerden op de Forbacher Höhe, dat de vijand in een gesloten linie rechts en links van de Forbacher Chaussee, tegenover het exercitieterrein naderde. Onze infanterie bezette de hoogte richting St. Arnual. Plotseling was niet alleen het leger maar de hele stad gealarmeerd omdat in de directe omgeving kanonschoten werden gehoord. Die kwamen uit een batterij die was gestationeerd op de Spicherer Höhen, die ongeveer twintig granaten rechtstreeks afvoerde op de herberg genaamd ‘Bellevue’ bij de ingang van het exercitieterrein van de cavalerie. Twee van deze projectielen vielen in het huis, de ene explodeerde op de begane grond, de andere raakte de gevel. Alle andere schoten kwamen uit dezelfde richting; een projectiel verbrijzelde een notenboom. De schoten vielen zelfs in de stad, een ervan in het ziekenhuis. Verschillende granaten vielen op het exercitieterrein, ééntje ontplofte merkwaardig genoeg niet toen hij een rots raakte en werd gemarkeerd als het eerste granaat-monument van deze oorlog. Onder deze schoten rukten de Fransen in een gesloten linie op en bereikten de Folster-Höhe. Hier werden ze door onze troepen beschoten en trokken zich toen terug. Dit alles vond plaats onder stromende regen, die zich ook over de hele Palts lijkt te hebben verspreid.”
August Snieders merkte op de verdere kleine gebeurtenissen maar te laten voor wat te waren en noemt dan: het springen van bruggen, opbreken van spoorwegen, aanhouden van spionnen en uitdagingen van allerlei aard. Terloops noemde hij slechts een schermutseling op 27 juli 1870 te Volklingen, westwaarts van Saarbrucken, waarbij de Fransen werden teruggedreven, de Pruisische verkenningen bij Saarbrucken op 28 juli 1870, het beperkte gevecht op 29 juli 1870 tussen de Beierse jagers en Franse cavalerie te Schweyen, en de verkenning van de Beierse lichte cavalerie en Pruisische huzaren richting Sturzelbrunn, een Frans dorpje in de buurt van Bitche.
Op zaterdag 30 juli 1870 werden de gevechten voortgezet bij St. Arnual, onder de rook van Saarbrücken, dat twee dagen eerder door de Duitse infanterie was bezet. De Franse infanterie van onbekende grootte nam het opnieuw op tegen delen van het 3e eskadron van het Rheinisches Ulanen-Regiment Nr. 7. In de annalen van het regiment werd het gevecht als volgt beschreven: ‘De vijand rukte in grote getale op naar St. Arnual en Gersweiler. Onder zwaar geweervuur en veel verspilling van munitie hield men het bos bij St. Arnual en Gersweiler zwaar bezet. Tussen laatstgenoemde plaats en Stiring bevonden zich twee infanterie en twee cavalerie-eenheden achter een versperring. Majoor von Pestel zag dat alles op het spel stond als de oude posities niet door een vastberaden aanval werden gehandhaafd. Met de 8e compagnie van het 40e regiment en onder geringe dekking van de Ulanen rukte hij op richting het bos. De opmars slaagde, om 5 uur kon naar Trier en Koblenz worden gerapporteerd dat het bos vrij was en de vijand zich had teruggetrokken op de posities van gisteren.”
Op 30 juli was de Franse superioriteit zo groot dat het hoofdkwartier in Berlijn vreesde voor het zinloze verlies van het Fusilierbataljon en de Ulanen. Ze kregen het bevel zich terug te trekken. Luitenant-kolonel Von Pestel meldde echter dat de vijand waarschijnlijk niet zou aanvallen en liet weten zijn positie te willen behouden. Von Moltke gaf toe, waarna Von Pestel op 31 juli aan Berlijn laat weten: ‘Generaal Moltke, Berlijn – Heroverde positie, zal onder alle omstandigheden positie behouden, ook zonder versterkingen, anders vallen spoor en telegraaf stil. Vertrouw alstublieft’.
Op 2 augustus 1870 trekken de Fransen met ongeveer 20.000 soldaten naar Saarbrücken. De Ulanen en Fuseliers moeten zich nu terugtrekken. De burgemeester van Saarbrücken, Johann Carl Schmidtborn, wordt bijna neergeschoten, omdat de Fransen hem niet geloven als hij zegt dat er slechts zo’n negenhonderd Pruisische soldaten in de omgeving zijn, zodat de Fransen een enorme overmacht hebben. Toen hij eraan toevoegde dat de Pruisen hen veertien dagen lang om de tuin hadden geleid, dachten de Fransen dat de burgemeester hen wilde bespotten.
Deze majoor Eduard von Pestel (18 mei 1821 – 24 maart 1908) had in 1869 het bevel over van het 7e Uhlanen Regiment overgenomen. Dat regiment was op 19 juli 1870 gestationeerd in Saarbrücken. Een week later, op 26 juli 1870, werd Pestel gepromoveerd van majoor tot luitenant-kolonel. Hij had het opperbevel over een gecombineerde strijdmacht van slechts negenhonderd man van zijn regiment en van het 40e Regiment van de Pruisische 16e Divisie. Zonder artilleriesteun maar wel met de actieve deelname van de stadsbevolking slaagde hij er in om de indruk te wekken dat er in de stad een sterke verdedigingspositie bestond. Het ontmoedigde de sterke Franse tegenstander, met ruim 20.000 man aanwezig, pogingen te ondernemen om Saarbrücken de eerstvolgende veertien dagen in haar geheel in te nemen. Zo misleidde hij de oprukkende formaties van het Franse 2e legerkorps door de Ulanen die onmiddellijk als dragonders verschenen door de infanteriehelm en de tuniek van de jaren 40 op te zetten; een andere keer in tuniek en pet als kurassiers enzovoort”. Nadat de Fransen de stad op 2 augustus 1870 hadden ingenomen, trokken ze zich weer snel terug, waardoor de burgerbevolking werd gespaard van plunderingen. Pestel verwierf door zijn verdediging van Saarbrücken lokale bekendheid en kreeg de populaire titel ‘Held van Saarbrücken’ en werd in 1896 als dank benoemd tot ereburger van de stad.
In Saarbrücken-St. Johann bevindt zich op de rechteroever van de Saar, tussen de Bismarckbrug en Römerbrücke, werd in 1908 de Staden aangelegd, een parkachtig recreatiegebied met weilanden, lanen, speeltuinen en een biertuin (het Ulanenpaviljoen). De historische elementen van de Staden – de dijkmuur, de baluster, de door architect Heinrich Güth ontworpen trappen en paviljoens en de parkachtige vormgeving – zijn allemaal rijksmonumenten. Bij het oude stadhuis werd op 1 juni 1913 het Ulanen-monument opgericht ter nagedachtenis aan degenen die in de Frans-Pruisische oorlog sneuvelden. In 1938 werd het beeld voor het eerst verplaatst omdat de Schlossplatz waar het stond heringericht werd. In 1947 werd het beeld op last van het Franse militaire gezag weggehaald, officieel om het in het Ludwigpark te herplaatsen maar in werkelijkheid werd het tien jaar lang opgeborgen in de kelders van het stadhuis. In 1957 werd het voor de eerste keer gerestaureerd en op 1 september 1957 verplaatst naar de Staden. Het beeld in een antiek-klassieke stijl werd ontworpen door de beeldhouwer Fritz Klimsch, het gieten werd uitgevoerd door de Berlijnse bronsgieterij Hermann Noack. Er staat in het voetstuk van rode zandsteen de inscriptie ‘Zur Erinnerung an de treue Wacht des 7.Ulanenrgt. 1870’. Het ruiterstandbeeld had oorspronkelijk de ruiter met een attische helm en een speer in zijn rechterhand en een tak van eikenbladeren in zijn linkerhand. Beide attributen verdwenen na de Franse ontmanteling in 1947. Maar sta er niet van de kijken als hij af en toe een anarchistische vlag hooghoudt of een kratje bier op de schouder meetorst.