DUITSE KOLONIËN 12
Duitsland had als laatkomer in de imperiale wedloop in de jaren 1884-1900 in sneltreinvaart een redelijk groot koloniaal rijk opgebouwd, verdeeld over Afrika, de Stille Zuidzee en China. Nadat in 1682 de Brandenburgisch-Afrikanische Compagnie kortstondig actief was geweest aan de Afrikaanse Goudkust gesticht, waardoor het koninkrijk Brandenburg-Pruisen kon worden toegevoegd aan het lijstje achttien koloniale mogendheden bleef het twee eeuwen rustig in de Duitse staten en vorstendommen. Pas na 1871 begon Duitsland voorzichtig koloniale ambities te ontwikkelen, maar bij het Congres van Berlijn (1878) was men toch vooral gericht op het verzekeren van een vaste plaats onder de Europese mogendheden en de bemoeienissen om het rijk van ‘de zieke man van Europa‘ te verdelen. Een strijd die overigens heel erg veel overeenkomst had met de verdeling van enkele decennia later van het Chinese Keizerrijk. Pas na de Koloniale Conferentie van Berlijn (1884-1885) werd serieus begonnen met het opbouwen van een Duitse koloniale macht. Otto von Bismarck, aanvankelijk een tegenstander van het verwerven van overzeese gebiedsdelen, wilde naar Brits voorbeeld allerlei handelspunten opzetten die staatsbescherming zouden genieten. Achtereenvolgens werden Duits-Kameroen, Togoland en Duits-Nieuw-Guinea (in 1884), Duits-Oost-Afrika, Duits-Zuidwest-Afrika en Duits-Witu (in 1885), Duits-Samoa (in 1900) en Neukameroen (in 1911) als kolonie aan het Duitse Keizerrijk toegevoegd. Daarnaast had Duitsland vanaf 1897 Kiautschou als protectoraat in China, vanaf 1895 in de Chinese stad Hankow en vanaf 1899 in Tianjin. Pas rond 1900 bezat het Keizerrijk een koloniaal rijk dat enigszins met dat van de genoemde te vergelijken was, hoewel het veel kleiner en van minder belang was. Het gehele koloniale rijk ging tijdens de oorlog of als gevolg van het Verdrag van Versailles (1919) verloren.
Van 1894 tot 1895 werd de Eerste Chinees-Japanse Oorlog gevochten, die ontbrandde vanwege een onenigheid over keizerrijk Korea. De Japanse overwinning verraste de wereld en vernederde China nog meer dan de westerse mogendheden in de decennia daarvoor al hadden gedaan. Korea was een tribuutstaat van het keizerrijk China, net als Japan dat voorheen ook was geweest. Japan had echter al sinds 1549 geen tribuutmissies meer naar China gestuurd, zodat de onderlinge band niet erg stevig meer was. Tussen de beide tribuutstaten Korea en Japan waren er wel redelijke relaties gedurende de gehele Tokugawa-periode (1600-1868). Tot 1853 was Japan hermetisch afgesloten geweest voor de westerse landen, met de bekende Nederlandse uitzondering op het eilandje Decima. Vanaf het begin van de negentiende eeuw werden echter door de westerse landen steeds meer pogingen gedaan om de openstelling van Japan te bewerkstelligen. Men had behoefte aan de Japanse havens om er steenkool te kunnen innemen en men verwachtte in Japan een goede afzetmarkt voor westerse producten te hebben. In 1853 verscheen de Amerikaanse commodore Matthew Perry met een vloot voor de Japanse kust en dwong Japan een eind aan de isolatie te maken. In Japan ontstond de angst dat het land in handen van de koloniale mogendheden zou vallen, wat tot verzet tegen de shogun leidde. In de loop der jaren vond namelijk steeds weer culturele uitwisseling plaats tussen Japan en de westerse mogendheden. In 1868 greep een revolutionaire groep de macht, die enerzijds de keizer opnieuw in het centrum van de macht wilde hebben en anderzijds een snelle overname van de westerse technologie bepleitte om weerstand te kunnen bieden aan de westerse landen. Het betekende het einde van het shogunaat van de Tokugawas en het begin van de Meiji-restauratie, met een drastische hervorming van de Japanse samenleving. Zo werd het keizerlijk hof werd verplaatst naar Edo, dat werd hernoemd tot Tokio en werd de oude feodale structuren omgevormd in een centraal nationaal bestuur. Het beleid in deze periode was erop gericht om Japan zo snel mogelijk zowel militair als economisch te ontwikkelen en te moderniseren. Er volgden een aantal economische en sociale hervormingen: vrije beroepskeuze, afschaffing van het van China gekopieerde leenstelsel, afschaffing van alle privileges van de samoerai-klasse, belastingen in geld in plaats van natura, afschaffing van het lijfeigenschap van boeren, vrij grondbezit, de instelling van de dienstplicht, de oprichting van moderne ministeries en verplicht basisonderwijs voor iedereen . Door dat laatste werd Japan het eerste land in Azië waar de bevolking volledig werd gealfabetiseerd. Er werden in hoog tempo staatsbedrijven gecreëerd, die dan zodra ze economisch rendabel waren werden geprivatiseerd. Dat gold uiteraard niet voor de militaire industrie. Vanaf 1880 kwam op deze manier de Japanse industrialisatie op gang. Ook werd de infrastructuur uitgebouwd, werden nationale post- en telegraafsystemen ingevoerd, werd buitenlandse technolo-gie geïmporteerd en werden vele particuliere banken opgericht. Allemaal aanpassingen die bij de westers landen veel bewondering afdwongen maar de nieuwerwetse ideeën en begrippen die de Japanners gingen gebruiken schoten zowel de Chinese als Koreaanse leiders in het verkeerde keelgat. Japan en Korea groeiden steeds meer uit elkaar, want Japan werd steeds moderner en westerser, terwijl Korea vasthield aan het traditionele en een tribuutstaat van China wilde blijven.
Beelden van Tianjan (boven) en Hankow (onder)
In de periode 1894-1895 leidde die onenigheid tot de Eerste Chinees-Japanse Oorlog, die door de Japanners overweldi-gend werd gewonnen. Op 20 maart 1895 begonnen de vredesonderhandelingen tussen beide landen, die op 17 april 1895 werden afgesloten met de ondertekening van het Verdrag van Shimonoseki. Dat had de volgende punten: (1) China aanvaardde de volledige onafhankelijkheid van Korea; (2) China zou Taiwan, de Pescadores en het zuidelijk gedeelte van de Fiengtien-provincie op het Liaotung-schiereiland aan Japan geven; (3) China zou Japan 200 miljoen tael (een tael is ongeveer 40 gram zilver) betalen als schadevergoeding; (4) De havens en steden van Shashih, Chungking, Suzhou en Hangchow zouden worden open-gesteld voor Japanners; (5) er was een meestbegunstigings-clausule ten gunste van Japan.
Toen Japan China versloeg werden vele grote mogendheden met stomheid geslagen. Niemand had verwacht dat het kleine Japan het grote China zou kunnen overwinnen. Stilaan werd duidelijk dat Japan een ware grootmacht aan het worden was. Op 23 april 1895, zes dagen na de ratificatie van het verdrag, lieten de regeringen van Duitsland, Frankrijk en Rusland weten dat ze niet positief stonden tegenover de verwerving van het Liaotung-schiereiland door Japan en gaven ze het ‘vriendelijke advies’ teruggave van Liaodong aan China te heroverwegen. Natuurlijk was de Japanse regering niet erg gelukkig met deze zogenaamde Drielandeninterventie, maar op 4 mei 1895 werd toch in een ministeriële vergadering besloten akkoord te gaan met ‘het verzoek’. De voornaamste reden was om Rusland geen reden te geven tot vijandelijkheden over te gaan, omdat de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken aan de Japanse ambassadeur had laten weten dat ‘de Russische ambities hoog opliepen en het de ambitie had Mantsjoerije en noordelijk China te veroveren. Zo’n 30.000 Russische troepen zouden al in noordelijk China gestationeerd zijn.’ Bij de Japanse bevolking kwam het besluit hard aan. Het gevoel van ‘excessieve trots’ vervangen werd door een gevoel van ‘ondraaglijke schaamte’. Verder kreeg men al snel te horen dat de inwoners van Taiwan allesbehalve gelukkig waren met het verdrag en dat een gewapend conflict over de controle van Taiwan te verwachten was. In Taiwan werd door tegenstanders van het verdrag de Republiek Formosa uitgeroepen, die tot doel had de Japanners te verslaan en opnieuw aan te sluiten bij het Chinese keizerrijk. Doordat hulp vanuit het Chinese vasteland uitbleef, mislukte de opstand en werd Taiwan vijftig jaar lang Japans Als gevolg van de Japanse nederlaag tijdens de Tweede Chinees-Japanse Oorlog (1937-1945) moest Japan het eiland weer teruggeven aan China. Wat niet wilde zeggen dat het ‘probleem Taiwan’ voor de Chinezen definitief is opgelost.
Met de komst van keizer Wilhelm II in 1888 werd het Duitse koloniale beleid compleet anders. Waar onder leiding van Bismarck de politiek geweest was een rol van beschermheer van China te hebben, wilde de jonge keizer uitdrukkelijk een deel van de Chinese koloniale koek. De uitkomst van de Eerste Chinees-Japanse Oorlog werd eerst al aangegrepen om samen met Rusland en Frankrijk (de Drielandeninterventie) enkele verdragsovereenkomsten terug te draaien, maar aansluitend drong Duitsland er ook op aan concessies te verkrijgen in Hankow en Tianjin.
Hankow was de grootse havenstad in het middelgedeelte van de Yantse-rivier en werd later met de steden Wuchang en Hanyang samengevoegd tot de metropool Wuhan. Het was de poort van het binnenland van China. Hiernaast de map van de stad in 1915 met daarbij de concessies in de stad van Groot-Brittannië (1862-1929, 47 ha), Frankrijk (1886-1946, 24 ha), Rusland (1886-1920, 24 ha), Duitsland (1895-1917, 40 ha) en Japan (1898-1945, 13 ha). De Duitse en Russische concessies zouden in respectievelijk 1917 en 1920 komen te vervallen en weer door de Chinese administratie worden overgenomen. Een Duitse reiziger verteld op zijn blog dat Duitsland hier 22 jaar lang aanwezig was, maar als gevolg van de Eerste Wereldoorlog ‘ihre Handelsstützpunkte und Kolonien abtreten mussten, aber geblieben sind die Bauten aus dieser Zeit’. De oude handelshuizen en bankgebouwen staan er inderdaad nog. Een Chinese publicist beschreef in zijn boek onder meer het Duitse concessiegebied en vermeldt dat in dit gebied de Duitse ‘Ordnung und Sauberkeit’ heerste. We zouden niet anders verwachten. Opiumlokalen en paardenstront op straat was er streng verboden. De Duitsers ondernamen ook actie tegen de regelmatige overstromingen in de stad. Er werden diversen ingenieurs en grote hoeveelheden cement uit het vaderland overgebracht om de oevers van de rivier te stabiliseren, maar bij de eerste de beste keer dat de Yantse weer eens uit de oevers brak, begaf de Duitse dam het als eerste. Dit tot groot genoegen van de andere westerse kolonialen.
Tianjan was een felbegeerde stad voor de kolonialen. Het was van oudsher een belangrijke havenplaats, een positie die het nog steeds heeft. daarnaast was de stad de toegangspoort naar Beijing. In de loop van de achttiende eeuw ontdekten de westerse machten al snel hoe belangrijk de stad was. Na de Tweede Opiumoorlog (1856-1860) en het Verdrag van Tianjin (1858) moest China elf nieuwe havens openstellen voor de Britten en andere geallieerden. Na de heropening van de oorlogshandelingen en de Conventie van Peking werd Tianjin toegevoegd aan het lijstje steden waarvoor concessies te vergeven waren. De Britten en Fransen waren de eersten die van de mogelijkheid gebruik maakten om zich in de ommuurde stad te vestigen. In de jaren 1895-1900 kwamen ook andere grootmachten af op ‘het Sjanghai van het Noorden’ en wisten met een mengeling van diplomatieke en militaire druk concessies in Tianjin af te dwingen. Rusland, Japan, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, België en Italië ontwikkelden vervolgens in het hun toegewezen stadsdeel hun eigen architectuur en infrastructuur.Aan de straatnamen was makkelijk te zien in welke concessie men zich bevond: Rue de la France, Victoria Road en Wilhelmstraße (die in 1919 werd omgedoopt in Woodrow Wilson Road). Deze koloniale erfenis is in de stad nog steeds terug te zien. In 1900 kwam aan de vreedzame toestand een abrupt eind toen via de Boxeropstand duidelijk werd dat de westerse aanwezigheid geen vanzelfsprekendheid was en ook nooit zou worden. Vanwege de geopolitieke betekenis van de stad, volgde de vesting van buitenlandse militairen in elk van de concessies. De stad werd tussen 1900 en 1919 door een internationale commissie bestuurd en was daarmee de factoo een westerse kolonie. Juist vanwege de buitenlandse overheersing van de stad kon Tianjin in de loop van de negentiende eeuw uitgroeien tot de op een na grootste handelsstad van China. Slechts Sjanghai was groter en belangrijker. Dat zou zo blijven tot 1943 toen een eind kwam aan de buitenlandse aanwezigheid en dus aan de concessies. In de periode 1881-1917 waren er namens het Duitse keizerrijk zeven consuls die in Tianjin aanwezig waren: Alfred Pelldram (1881-1885), Albert Evan Edwin Reinhold Freiherr von Seckendorff (1889-1896), Dr. Rudolf Eiswaldt (1896-1900), Arthur Zimmermann (1900-1902), Paul Max von Eckardt (1902-1905), Hubert von Knipping (1906-1913) en Fritz Wendschuch (1913-1917).
In 1897 had Duitsland ook nog een concessie gekregen in Kiaochow. De betrekking met China zouden als gevolg van de Boxeropstand echter snel achteruitgaan. De Boksers hadden namelijk de Duitse ambassadeurs gedood, waarop keizer Wilhelm II zijn beruchte ‘Hunnenrede’ hield, waarin hij zijn soldaten zou hebben opgeroepen te vechten als Hunnen. Deze toespraak deed het Duitse imago geen goed en zou de Duitsers in de Eerste en Tweede Wereldoorlog de bijnaam ‘Hunnen’ hebben gegeven. Door de toespraak had Duitsland veel goodwill in China verspeeld en stond de samenwerking met China tot de Eerste Wereldoorlog op een laag pitje. Ook ten opzichte van de andere landen die in China actief waren kwam Duitsland steeds meer geïsoleerd te staan. Men kwam nog met plannen voor een alliantie tussen Duitsland, China en de Verenigde Staten, maar het Duitse voorstel werd nooit beantwoord. Ook bood Duitsland een lening aan de nieuwe Chinese republikeinse regering in 1912 en deed vrijwillig afstand van haar spoorwegrechten in Shandong. Er waren zelfs plannen om de concessie Kiaochow aan China terug te geven om zo te voorkomen dat het gebied in Japanse handen viel, maar het mocht niet baten. Op 14 augustus 1917 verklaarde China de oorlog aan Duitsland en bezette de Duitse concessies in Tianjin en Hankou. Na de oorlog werden alle gebieden in de Vrede van Versailles aan Japan toegewezen, wat een storm van protest in China veroorzaakte en leidde tot het ontstaan van de 4 mei-beweging. Behalve militair was Duitsland ook commercieel uit China weggevaagd. Van de meer dan driehonderd Duitse ondernemingen van voor de oorlog waren er in 1919 nog slechts drie in China actief.