DE KOLONIEËN VAN BELGIË 3

03 - Kamehameha IIIEen poging in Hawaï die in de kiem werd gesmoord

In 1843 sloot Leopold I een contract met het bedrijf Ladd & Company met in het achterhoofd de gedachte het prille koninkrijk Hawaï te koloniseren. In 1794 had Kamehameha I (1758-1819) van de Britten kanonnen gekocht, wat hem in staat stelde met geweld zijn macht uit te breiden over alle Hawaïaanse eilanden. Alleen Kauai trad in 1810 vrijwillig toe tot het koninkrijk. Een jaar later riep Kamehameha I zich uit tot de eerste koning van Hawaï, dat tot de inlijving in 1893 door de Verenigde Staten een onafhankelijke staat zou blijven. In de eerste jaren van zijn regering slaagde hij er met Britse steun in om een relatief stabiele monarchie op te bouwen en de Russische pogingen te dwarsbomen om op Hawaï een basis te stichten. Onder Kamehameha II (1797-1824) werd in 1819 het oude kastenstelsel afgeschaft, kregen vrouwen meer rechten, werden mensenoffers verboden en werd de Hawaïaanse godsdienst afgeschaft, vooral onder invloed van de komst in 1820 van de eerste Amerikaanse protestantse missionarissen. Onder Kamehameha III (1814-1854) veranderde het land van een absolute monarchie in een constitutionele monarchie. In 1840 kreeg Hawaï een grondwet en parlement. Onder zijn regering had het land te maken met grote epidemieën, overgebracht door de Europeanen en Amerikanen. Ook was er een steeds verdere inmenging van buitenlandse staten. In 1831 werden op advies van protestantse raadslieden de katholieke missionarissen van de Congregatie van de Heilige Harten van Jezus en Maria uitgewezen; ze konden pas na 1839 terugkeren toen het Franse fregat Artémise de haven van Honolulu binnenvoer en de vrijheid van godsdienst afdwong. In 1842 werd een handelsverdrag gesloten met de Verenigde Staten, dat daarna zijn invloed in Hawaï steeds verder uitbreidde. (meer…)

EROTIEK IN DE 19E EEUW – 55

6 - Julien Vallou de Villeneuve 1853 - 1 6 - Julien Vallou de Villeneuve 1853 - 2 6 - Julien Vallou de Villeneuve 1853
Foto’s van Julien Vallou de Villeneuve (1795-1866), model Henriette Bonnion.

16 – BIR TAWIL & HALA’IB-DRIEHOEK

Bir Tawil 8Op de grens van Egypte en Soedan ligt een zeer bijzondere regio … the land that no country wants. Een stukje woestijn dat groter is dan Londen en New York, zonder vaste bewoners en alleen interessant voor nomadische groepen die door de uitgebreide woestenij van Egypte en Soedan trekken. Een geschil dat al zo’n 140 jaar oud is en minstens zestig jaar internationale wetgevers voor een lastig probleem plaatst. Het heet Bir Tawil, wat in het Arabisch ‘grote waterbron’ betekent. Dat klinkt een aantrekkelijke plaats in de woestijn, maar noch Egypte, noch Soedan doen enige moeite het gebied aan hun grondgebied toe te voegen.

De geschiedenis van de Bir Tawil gaat terug tot de Britse bezetting van Egypte in 1882. Er werd toen een oplossing voor de korte termijn gezocht om de Britse monetaire belangen in het land te beschermen. Groot-Brittannië wilde hier de lokale handel controleren, het Ottomaanse Rijk verzwakken en zijn positie rond het Suezkanaal versterken. Bovendien was de inbeslagname het startsein voor de Wedloop om Afrika. Voor de Britten een periode van grote instabiliteit omdat de Britse troepen in Egypte meerdere nederlagen leden tegen islamitische nationalisten. De genadeslag werd toegebracht bij het Beleg van Khartoum in 1885 en de nederlaag en dood van generaal Charles Gordon, een keizerlijke held die alom gerespecteerd werd door het publiek. Britse troepen trokken zich terug uit Soedan en zouden pas tien jaar lang terugkeren. (meer…)

JULES BERCHMANS

Berchmans - Soldaten 1Jules Étienne Berchmans (Les Waleffes, 6 mei 1883 – Brussel, 30 december 1951) Was een Belgische schilder en beeldhouwer die in het dorpje Les Waleffes in de Belgische Ardennen werd geboren in een familie van schilders. Zijn vader was de kunstschilder Henri Berchmans (1856-1911), die van 1885 tot 1911 professor was aan de Académie royale des beaux-arts in Luik, waarvan ook de broer Émile-Édouard Berchmans (1843-1914) kunstschilder was, maar vooral en grote reputatie opbouwde als graveur, illustrator en ontwerper van affiches. Émile-Édouard had twee zonen die ook het artistieke pad opgingen: de schilder, graveur en affiche-ontwerper Émile Berchmans (1867-1947) en de beeldhouwer Oscar Berchmans (1869-1950). Jules Berchmans vertrok in 1914 naar Griekenland en sloot zich daar aan bij de École française d’Athènes, een van de zeventien buitenlandse archeologische instituten in de Griekse hoofdstad. De Efa uit 1846 was hiervan het oudste buitenlandse instituut. Vanaf de vroege oprichting tot zeker de Tweede Wereldoorlog kon de prestigieuze instelling cultureel worden gezien als verbonden aan het Franse philhellenisme en politiek gezien met de Franse Oost-Middellandse-Zeestrategie van die tijd. Kort daarna wrak de Eerste Wereldoorlog uit en werd Jules Berchmans gemobiliseerd. Na de oorlog werd hij verbonden aan de Académie des beaux-arts van Brussel. Daar had hij enkele exposities van zijn werk, dat vooral uit beelden van naakten bestond. (meer…)

DE DRIE GRATIËN – 055

055 - Frank StoopmanFrank Stoopman begon als beeldhouwer op de Vrije Academie te Rotterdam, war hij onder meer les kreeg van Veri van Dormolen. Gedurende zijn carrière zijn de inspiratiebronnen voor hem geweest: de klassieke periode, de Renaissance (Donatello, Cellini, Michelangelo), de impressionistische beelden van Rodin en Claudel en beelden uit de latere Art Deco. In de beelden van Stoopman staat de mens centraal, met schoonheid en beweging als de bepalende elementen. Zijn vrouwfiguren zijn uitdagend en nodigen uit om ze aan te raken. Het zijn verstilde figuren waarbij houding en anatomie essentieel zijn. Zijn beelden van kinderen daarentegen zijn een en al beweging waarbij hij er perfect in slaagt om een wereld te creëren die bij de toeschouwer herkenning oproept van het universele ‘kind’. Zelf zegt Stoopman over deze beelden: ‘Voordat het beeld is gecreëerd heb ik me al ingeleefd in het ‘beeld’ dat beeld moet worden. Inleving is de enige weg om herkenning op te roepen dat een beeld wil uitdrukken: zoeken, invoelen en afstand nemen zijn de tools tot het beeld dat ik bedoel. Met name bij kinderfiguren is verstilde beweging en het zoeken naar uitersten in spanning mijn drijfveer. Naast de esthetische kant wil ik ook de schalkse en humoristische kant van het leven in mijn beelden uitdrukken: laten we zeggen met een knipoog’. Stoopman maakte ook een versie van de Drie Gratiën, maar niet als van drie volwassen naakte vrouwen, zoals ze klassiek worden uitgebeeld, maar drie spelende en dansende kinderen. Werken van hem zijn onder meer te vinden in de galerie Lieve Lambrecht in het Belgische Merendree (bij Gent) en galerie Oudenhove te Epe. Daar staat onder meer zijn Drie Gratiën.

(meer…)

042 – KLEINE GELDERSCHE WAARD

.
Herwen, Kleine Geldersche Waard vanaf de Aerdtseweg bij Herwen, maart 2024, © Frans van den Muijsenberg.

044 – DE HOEFKAMP

.
Nijmegen, De Hoefkamp, een veldnaam die al in de 17e eeuw bekend was. Nu een buurt in de wijk in
Neerbosch
© Frans van den Muijsenberg, oktober 2006.

DE KOLONIEËN VAN BELGIË 2

02 - Félix de MerodeMet mislukte avontuur in Santo Tomas de Castilla

In 1821 had het huidige Guatemala de onafhankelijke status gekregen, maar de eerste jaren verliep de onafhankelijkheid. De bestuurders vroegen daarom Britse kolonisatiemaatschappijen het helpen met de ontwikkeling van het land.  Als tegenprestatie kregen de Britse maatschappijen een concessie in Guatemala toegewezen. Omdat de Britse maatschappijen rond 1840 failliet gingen, mislukte de samenwerking en ging Guatemala op zoek naar andere landen en maatschappijen om hen bij te staan. Net op dat moment dat koning Leopold I laten weten dat de nieuwe staat België graag ook wilde beschikken over een kolonie, die niet alleen goedkope grondstoffen zou kunnen leveren maar ook een geschikte afzetmarkt moest zijn voor de Belgische industrie. Bovendien wilde België graag wat ongewenste onderdanen (werkelozen, kleine criminelen, kansarmen, mensen van ‘lage zeden’ en avonturiers) willen deporteren naar een afgelegen gebied om een mogelijk binnenlands conflict te vermijden. Er werd onder deze bevolkingsgroepen intensief propaganda gemaakt voor een emigratie met de belofte van ongekende mogelijkheden in het beloofde land ‘Verapaz’. Er werden met valse brieven van zogenaamde migranten uit dit Verapaz in omloop gebracht, die het land bejubelden en ook verschenen er exotische gravures van het paradijs Guatemala. De Belgische agenten die op zoek waren naar een geschikt land kwamen dan ook al snel uit bij Guatemala en deden het Midden-Amerikaanse land een voorstel. (meer…)

SALOMONSOORDEEL 2

02 - Salomon - Gustave DoréIn een gravure uit de Bijbel van 1870, een uitgave van D.A. Thieme te Arnhem, beeldde Gustave Doré koning Salomon af als een oude, maar ook wat vermoeid ogende man. Misschien om zijn oudheid in overeenstemming te laten zijn met de aan hem toegedichte wijsheid, die immers eerder aan ervaren ouderen dan aan onervaren jongeren wordt toegedicht. Het was echter de vraag of de oude Salomon nog steeds zo wijs was als in zijn jonge jaren. Willem de Poorter maakte rond 1640 een schilderij waarop koning Salomon omringd werd door een groep vrouwen, aan de voet van een beeld met Venus en Cupido als symbolen van de aardse liefde. Salomon knielt, er is een priester en de man links brengt nog wat hout voor het altaar. In ‘1 koningen 11’ wordt het hele verhaal over Salomon’s ontrouw verteld:

(1) En de koning Salomo had veel vreemde vrouwen lief, en dat benevens de dochter van Farao: Moabietische, Ammonietische, Edomietische, Sidonische, Hethietische. (2) Van die volken, waarvan de HEERE gezegd had tot de kinderen Israëls: Gijlieden zult tot hen niet ingaan, en zij zullen tot u niet inkomen; zij zouden zekerlijk uw hart achter hun goden neigen; aan deze hing Salomo met liefde. (3) En hij had zevenhonderd vrouwen, vorstinnen, en driehonderd bijwijven en zijn vrouwen neigden zijn hart; (4) Want het geschiedde in den tijd van Salomo’s ouderdom, dat zijn vrouwen zijn hart achter andere goden neigden; dat zijn hart niet volkomen was met den HEERE, zijn God, gelijk het hart van zijn vader David. (meer…)

TOTENTANZLIED

Elsa Laura von Wolzogen 2In 1916 componeerde de Nederlander L. van der Lende, waarover verder elke snipper informatie ontbreekt, het nummer De Vlaamse Dodendans, met de terugkerende eindregels in het refrein ‘Vlaand’ren in nood. In Vlaand’ren rijdt de dood. In Vlaand’ren rijdt de dood’. Vlaanderen was op dat moment een van de plaatsen waar in de Eerste Wereldoorlog grote slachtpartijen plaatsvonden, met honderdduizenden slachtoffers bij beide strijdende partijen. De melodie zou teruggaan op een begrafenislied uit het Rijnland of een Nonnentanzlied uit de 15e eeuw. Van der Lende inspireerde zijn anti-oorlogslied op de Eerste Slag om Ieper die in oktober en november 1914 plaatsvond. Op 10 november 1914 viel het Duitse leger aan bij het dorpje Langemarck, met als gevolg zware verliezen in de regimenten die grotendeels bestonden uit jonge militaire vrijwilligers. De Oberste Heeresleitung (OHL) propageerde van de strijd echter een verheerlijkte versie met een andere locatie, wat later bekend zou worden als ‘de Langemarck-mythe. Die mythe werd nog versterkt door de speech van voormalig soldaat Josef Magnus Wehner, die zelf gewond was geraakt aan het westelijk front, bij de huldiging op 10 juli 1932 van het Langemarck-monument op de Duitse militaire begraafplaats Langemark. De tekst van De Vlaamse Dodendans verwijst naar de ruiters van de Apocalyps, zoals beschreven in de Openbaring van Johannes, terwijl personen als de Landsknecht (de huurling), het meisje, de Dood als danser en ruiter doen denken aan personages uit middeleeuwse Dodendans. (meer…)

EDGAR KELLNER – 013

Sjaak GielenVan Edgar Kellner is aanvankelijk slechts bekend dat hij in september 1943 moet zijn geboren en verbleef bij het echtpaar Sjaak Gielen (Venray, 17 mei 1912 – Venlo, 12 maart 1984) (foto links) en Marie Gielen-Janssen (Meerlo, 15 november 1911 – Tienray, 25 juni 1993). Het echtpaar trouwde op 22 april 1939 in Meerlo, waar ze gingen wonen in de buurtschap Moleneind, iets ten noorden van Meerlo, tegenover frietkraam De Hap. De buurtschap Moleneind kent momenteel dertig huizen en heeft 75 inwoners. Dat zal in de oorlogsjaren waarschijnlijk nog iets minder zijn geweest. Het echtpaar is kinderloos gebleven. Eind 1943 heeft men dus de Joodse baby Edgar Kellner in huis genomen, ongetwijfeld op verzoek van mensen uit de groep van Hanna van der Voort, die dit een betrouwbaar en veilig adres vonden. Het echtpaar was snel zeer verknocht geraakt aan het mannetje, dat als nieuwe voornaam Eddie of Jacky schijnt te hebben gekregen. Het enige bericht dat ik over hen vond, sloot af met de kille mededeling: ‘De moeder van het mannetje heeft de oorlog overleefd en het jongetje weer afgehaald’.

Wie was nu deze moeder? Op Joods Monument komt de naam Kellner maar vier keer voor, waaronder Juliana Halberstad-Kellner (Schwarzbach, 10 april 1877 – Auschwitz, 3 augustus 1944), lerares Berta Kellner (Praag, 9 september 1894 – Auschwitz, 17 september 1943) en Lilli Kellner (Keulen, 12 juli 1925). Lilli arriveerde op 22 november 1938 als dertienjarige vluchtelinge in Nederland, waar zij werd opgevangen in enkele verzamelplekken voor Palestina-Pioniers. Van 5 januari 1940 tot 7 december 1942 woonde zij als pupil in het Jeugd-Alijah tehuis in Paviljoen Loosdrechtse Rade te Loosdrecht. Hierna dook zij onder en probeerde vanuit haar onderduikadres samen met zeven andere Palestina-Pioniers naar Zwitserland te ontsnappen. De groep werd echter aan de Belgische grens opgepakt. Lilli Kellner werd op 31 oktober 1942 met transport XVII van Mechelen naar Auschwitz gedeporteerd en is daar op een onbekende datum overleden. Geen van de drie vrouwen kan de moeder van de kleine Edgar Kellner zijn geweest. (meer…)

DE POLITIEK VAN HET KLEINSTE KWAAD

Abraham AsscherBart van der Boom (1964) studeerde na het behalen van zijn atheneumdiploma in Doetinchem een jaar in Minneapolis en daarna Geschiedenis en Amerikanistiek aan de Universiteit van Amsterdam. In 1990 schreef hij een biografie over de NSB’er Kees van Geelkerken (1901-1976), in 1931 een van de medeoprichters van de Nationaal-Socialistische Beweging en sindsdien de vaste rechterhand van Anton Mussert. In 1995 promoveerde hij aan de Universiteit Leiden op het proefschrift ‘Den Haag in de Tweede Wereldoorlog’. Hij kreeg hiervoor de tweejaarlijkse Littéraire Witte Prijs, een prijs voor een letterkundig werk van een Haagse auteur of over een Haags onderwerp. Daarna publiceerde hij ‘Atoomgevaar? Dan zeker B.B. De Geschiedenis van de Bescherming Bevolking’ (2000), ‘We leven nog. De stemming in bezet Nederland’ (2003) en ‘Wij weten niets van hun lot. Gewone Nederlanders en de Holocaust’ (2012). In dat laatste boek onderzocht hij aan de hand van oorlogsdagboeken wat bij de ‘gewone Nederlander’ in de oorlogsjaren bekend was over de uitroeiing van de Joden. Voor dit boek ontving hij de Libris Geschiedenis Prijs. Met zijn nieuwste boek onderzocht hij het functioneren van de Joodse Raad, ‘…in een poging te onderzoeken hoe goede bedoelingen de weg naar de ondergang plaveiden.’ (meer…)

041 – BOSJE VANAF DE AERDTSEWEG

Herwen, Bosje vanaf de Aerdtseweg bij Herwen, maart 2024, © Frans van den Muijsenberg.

043 – DE HOEFKAMP

.
Nijmegen, De Hoefkamp, een veldnaam die al in de 17e eeuw bekend was. Nu een buurt in de wijk in
Neerbosch
© Frans van den Muijsenberg, oktober 2006.

DE KOLONIEËN VAN BELGIË 1

01 - koning Leopold IInleiding

Met de Belgische Revolutie (25 augustus – 4 oktober 1830) werd de facto de afscheiding van de zuidelijke provincies van het Koninkrijk der Nederlanden een feit en werd België onafhankelijk. Koning Willem I van Nederland weigerde echter negen jaar lang halsstarrig de Belgische onafhankelijkheid te erkennen. Aan zijn volhardingspolitiek kwam as een eind met de ondertekening op 19 april 1839 van het Verdrag van Londen, waarmee ook de grenzen tussen beide landen werden vastgesteld. Met de onafhankelijkheid in 1830 kwam in de nieuwe staat onmiddellijk de wens op ook zelf koloniën te bezitten. In de voorgaande twee decennia hadden diverse Vlamingen en Walen belangrijke rollen toebedeeld gekregen in Nederland en haar koloniën. Zo was Leonard du Bus de Gisignies, een hoge ambtenaar en politicus uit de omgeving van Moeskroen, werd in 1818 benoemd als voorzitter van de Tweede Kamer en werd hij op 10 augustus 1825 benoemd tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, telkens als eerste Zuid-Nederlander in die positie. Vooral de laatste benoeming werd met argwaan bekeken in Noord-Nederland omdat men een groeiende koloniale invloed vanuit het zuiden bemerkte. De afscheiding werd in België vanaf 1830 economisch goed merkbaar. De belangrijke industriestad Gent verwerkte in 1829 nog 7,5 miljoen kilo katoen, maar dat was in 1832 geslonken tot amper 2 miljoen kilo. In de stad waren veel arbeiders werkeloos geworden en de lonen waren in 1832 gezakt tot net 30% van het loon van drie jaar eerder. Ook in andere industriesteden als Luik en Charleroi waren vergelijkbare cijfers te zien. Voor de havenstad Antwerpen was de ramp nog veel groter. (meer…)

DE WERELD VAN DE KRUIZEN 2

06 - Wiederkreuz89e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

In het eerste deel een algemeen overzicht van de basisvormen van een kruis. Op de swastika, het Griekse Kruis en het Latijnse Kruis zijn een groot aantal varianten in omloop. In dit deel de varianten op de beide laatste. De swastika wordt in een volgend deel besproken.

Bij een kruis waarop op drie of vier van de armen het Griekse Kruis wordt herhaald, spreekt men van een Herkruist Kruis of Wiederkreuz. In Engeland wordt veelvuldig een herkruist kruis met spitse voet gebruikt, maar met name in Duitsland en Roemenië schijnt de variant met vier herkruizingen vaak voor te komen. Er wordt daar dan ook soms gesproken van een Duits Kruis of een Roemeens Kruis. Fraaie voorbeelden zijn de stadswapens van Mertesheim en Neufahrn (Duitsland), Sør-Trøndelag (Noorwegen), Liperi (Finland) en Iwanytschi (Oekraïne) en de Roemeense oorkondes de Orde van de Ster van Roemenië en het Herinneringskruis voor Dames.

Afbeeldingen achtereenvolgend: Brabanterkreuz, Lazaruskreuz, Kruis van Sint-Joris, Krukkenkruis, Kaiser Heinrich Kreuz, Wapen van de Wilgolfsbund, Tatzenkreuz, Jerusalemkruis, Godfried van Bouillon met gele Jerusalemkruis, Ehrenzeichen der Verdienst, Maltezer Kruis, Sint-Janskruizen, Prankenkreuz, Andreaskruis, Vlag van Noorwegen, Vlag van Doniawerstal. (meer…)

DE WERELD VAN DE KRUIZEN 1

00 - Vaterländisches Front88e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

Het Oostenrijkse Vaterländische Front waarvan de kunstenaar Rudolf Klaudus in de dertiger jaren lid was, was een nationalistische partij die zich verzette tegen de dreiging van aansluiting met Duitsland en streed voor een ‘sociaal, christelijk en Duits karakter van Oostenrijk. Het symbool van het Front was een rood krukkenkruis, wat behoorlijke associaties opriep met de swastika van de gevreesde noorderburen.

Het kruis was al voor onze jaartelling een sacraal symbool. In het Stenen Tijdperk werden kruizen aangebracht in rotstekeningen, maar in latere perioden werd het kruis gebruikt in Aziatische, Europese en Latijns-Amerikaanse culturen. Voor het christendom was het kruis een heilig symbool, bijvoorbeeld als wagenwiel of zonnekruis als symbool van de zon, als hakenkruis als teken van geluk of als hengselkruis als teken van leven. Oude kruistekens met aparte vormen die vandaag de dag in allerlei vormen en betekenissen nog steeds voorkomen. (meer…)

GERTRUDE VAN TIJN

De gezaghebbende Britse historicus Bernard Wasserstein beschrijft in zijn laatste boek de rol van de Joodse maatschappelijk werkster Gertrude van Tijn bij de concentratie van de Nederlandse Joden in Westerbork en de daarop volgende deportatie naar de Duitse vernietigingskampen. Het verhaal begint in de eerste dagen van april 1941, toen Gertrude van Tijn vanuit Berlijn per vliegtuig aankwam in Lissabon om daar met vertegenwoordigers van de Portugese overheid en het American Jewish Joint Distribution Committee (meestal kortweg de Joint genoemd) in opdracht van de Duitse bezetter in West-Europa te onderhandelen over een grootschalig vertrek van Europese Joden naar geallieerd of neutraal terrein. De missie had weinig kans van slagen omdat de Amerikaanse en Britse overheid nog maar mondjesmaat vluchtelingen toelieten. Van Tijn keerde onverrichter zake terug naar Amsterdam om haar werk voort te zetten bij de afdeling Emigratie van de Joodse Raad. Ze bleef zich daar gedurende de eerste jaren van de oorlog intensief inzetten om zoveel mogelijk mensen via emigratie uit de Duitse klauwen te houden. In een latere fase, toen de kansen op emigratie eigenlijk nog slechts een utopie waren, werd de afdeling omgevormd tot de afdeling Hulp aan Vertrekkenden, die mensen die door de bezetter naar Oost-Europa gedeporteerd werden, voorzag van advies en hulpmiddellen.

Gertrude van Tijn werd op 4 juli 1891 als Gertrud Francisca Cohn in Braunschweig geboren in een welgestelde familie. Als twintigjarige vertrok ze naar Londen, waar ze min of meer toevallig in de vrouwenbeweging terecht kwam. Ze werd er lid van de organisatie van Millicent Garrett Fawcett, die zich in tegenstelling tot de aanzienlijk strijdbaardere suffragettes in de strijd om het vrouwenkiesrecht strikt aan de wet hield. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, kwam Gertrude als veronderstelde ‘vijandelijke buitenlander’ in een loyaliteitsconflict, dat voor haar begin 1915 werd opgelost door het besluit van de Britse overheid dat ze per direct het land diende te verlaten. Ze koos voor het neutrale Nederland, waar ze een nieuwe passie ontdekte: het zionisme. Tot dan hadden zij en haar familie nog maar amper het besef dat ze Joods waren. (meer…)

ANTI-JOODSE MAATREGELEN VANAF 1940

1940
01-07-1940
  Verbod voor Joden om in de luchtbeschermingsdienst te werken.

06-09-1940  Verbod om Joden in overheidsdienst aan te nemen. Joden die al in dienst zijn mogen niet bevorderd worden. Kort daarop wordt dit uitgebreid van departementen en universiteiten naar alle gesubsidieerde instellingen.
26-09-1940  Verbod op publicatie van Joodse kranten, met uitzondering van Het Joodsche Weekblad
05-10-1940 Alle medewerkers aan universiteiten, departementen en gesubsidieerde instellingen moeten een Ariërverklaring invullen over hun afstamming.
22-10-1940  Alle Joodse zakenlieden moeten hun onderneming laten registreren. Deze verordening regelt in grote lijnen ook wie wel en wie niet als Jood beschouwd dient te worden. Hier is deze omschrijving bedoeld om ervoor te zorgen dat de bedrijven niet te makkelijk op naam kunnen worden gezet van anderen. De definitie zal echter later bij de deportaties veelvuldig worden toegepast: Joods is iedereen met drie of meer Joodse grootouders en zelf lid is van een Joodse kerkelijke gemeente of met een Jood is getrouwd.
04-11-1940  Aankondiging dat per 21 november alle Joodse ambtenaren zullen worden geschorst en later ontslagen.
19-12-1940  Verbod voor Joden om Duits huishoudelijk personeel in dienst te hebben.
(meer…)

040 – OUDE RIJN BIJ HERWEN

.
Oude Rijn bij Herwen, maart 2024, © Frans van den Muijsenberg.

042 – WIJKCENTRUM WATERKWARTIER 2

.

Wijkgebouw in het Waterkwartier; zie ook Rob Essers’ Stratenlijst Nijmegen, juli 2006, © Frans van den Muijsenberg. 

GUSTAVE DORÉ

Gustave Doré 1867Gustave Doré (Straatsburg, 6 januari 1832 – Parijs, 23 januari 1883) werd geboren in de Rue de la Nuée-Bleue, dat tot 1872 ook de Duitse naam ‘Blauwolken-Gasse had) in Straatsburg als zoon van Pierre Louis Christophe Doré, ingenieur in dienst van het Corps des ponts et chaussées, de overheidsdienst die verantwoordelijk was voor de bouw van bruggen en wegen. Zijn vader, geboren in Koblenz, dat van 1801 tot 1814 onder Frankrijk hoorde, en zijn moeder Alexandrine Pluchart (Parijs, 20 juni 18060 kregen nog twee zonen: Ernest (1830) en Émile Paul (1834), later respectievelijk componist/bankmedewerker en generaal in het Franse leger zouden worden. Van jongsaf kon Gustave zich helemaal aan een kunstopleiding wijden. Gustave Doré had zijn hele leven een sterke band met zijn moeder. Ze was trots op het talent van haar zoon, die ze vaak als een genie omschreef. Zijn vader daarentegen wilde zijn zoon een ​​minder onzekere carrière geven en wilde hem inschrijven aan de École Polytechnique.

Vanaf zijn vijfde toonde Gustave Doré een scherp observatievermogen en uitzonderlijk talent voor tekenen. Zodra hij zijn eerste verfpalet kreeg, maakte hij tekeningen en schetsen. Hij illustreerde zijn schoolschriften en maakte zijn eerste karikaturen, waarvoor mensen in zijn directe omgeving het onderwerp waren. Zijn verbeeldingskracht werd nog versterkt door lezingen en vroege inspiraties, wat uitzonderlijk was voor zijn leeftijd. Doré tekent bijvoorbeeld Mr. Fox, een serie van zes grafiettekeningen geïnspireerd op het werk van de beroemde Franse karikaturist en illustrator Grandville. Omstreeks 1840 maakte zijn enkele ‘verhalen inprenten’, geïnspireerd door twee andere karikaturisten Cham (1818-1879) en Rodolphe Töpffer (1799-1846). In 1840 stelde hij ter gelegenheid van de vierhonderdste verjaardag van de uitvinding van de boekdrukkunst en de inhuldiging van een standbeeld van Gutenberg in Straatsburg, zijn schoolvrienden voor om de historische processie te houden. Hij organiseerde alles, versierde de praalwagens en bestuurde de praalwagen van het gilde van glasschilders. (meer…)

VOORZITTER VAN DE JOODSE RAAD

David CohenDe historicus Erik Somers is sinds 1977 in dienst van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). Hij heeft nu aan zijn lange lijst van publicaties over de Tweede Wereldoorlog een boek toegevoegd over en van David Cohen. Deze was tijdens de oorlog, samen met Abraham Asscher, voorzitter van de omstreden Joodse Raad. Deze raad lag al tijdens de oorlog zwaar onder vuur binnen de joodse gemeenschap. Toen al was de centrale vraag of via de werkzaamheden voor de Joodse Raad nu sprake was van onaanvaardbare collaboratie of van een zinvolle poging om erger te voorkomen en nuttige tijdwinst te bewerkstelligen. Een vraag die in wezen nimmer bevredigend beantwoord kan worden. Hoe kan men immers ooit objectief vaststellen tot waar in barre tijden sprake is van zuiverheid en verantwoordelijkheidsgevoel en waar de kritische grens wordt gepasseerd en wordt overgegaan tot verwijtbaar gedrag en laakbaar optreden. Zeker als men in overleg wil treden met een partij die men in essentie vijandig gezind is.

Het boek bestaat in wezen uit twee delen, onderverdeeld in vijf hoofdstukken. De kern van het boek bestaat uit de ‘Herinneringen’ die David Cohen in 1956 op verzoek van de historici Lou de Jong en Sam Presser schreef. Het document zou lang een niet openbaar stuk blijven en pas in mei 1982 worden gepubliceerd in het Nieuw Israëlitisch Weekblad, voorzien van allerlei aanvullingen en commentaren door historici en journalisten. In de hoofdstukken 1 t/m 4 wordt in ruim veertig pagina’s eerst een biografisch schets van het leven van David Cohen gegeven en wordt in een aantal kanttekeningen het functioneren van de Joodse Raad beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de totstandkoming van de ‘Herinneringen” en de reacties in 1982 op de publicatie in het NIW in 1982. Erg nuttige en zeer leesbare stukken, die onontbeerlijk zijn om de ‘Herinneringen’ van David Cohen binnen zijn juiste context te kunnen lezen en begrijpen. (meer…)

15 – PIC DE MONTMALÚS

pic-montmalkus 1Erg mag worden verwacht dat de lange lijst van betwiste gebieden in de diverse talen gelijkluidend zijn. Maar in de Nederlandse lijst wordt melding gemaakt van een dispuut tussen Spanje en Andorra over de grensdemarcatie in het gebied rondom de Montalmus, terwijl dat dispuut in geen van de andere lijsten voorkomt. In de Spaanse lijst is zelfs een keurige plattegrond toegevoegd, waarin Andorra groen gemarkeerd staat. Die kleur geeft aan dat een land met geen enkel ander land een grensconflict heeft. Ook Nederland staat trouwens groen ingekleurd, terwijl we wel degelijk een sluimerende discussie hebben met Duitsland.

In de zoektocht toch opheldering te krijgen, komen we eerst terecht bij een al lang beslecht conflict tussen Frankrijk en Spanje over hetzelfde hoekje in de Pyreneeën. Van 1618 tot 1648 werd Europa geteisterd door de Dertigjarige Oorlog, een reeks conflicten tussen enerzijds de Spaanse Habsburgers en de katholieke staten van het Heilige Roomse Rijk tegenover de protestantse Duitse staten van het Heilige Roomse Rijk, die werden gesteund door naburige Europese machten met een protestantse meerderheid (de Verenigde Provinciën en de Scandinavische staten). Frankrijk ging zich op een gegeven moment ook met de zaak bemoeien om Spanje en Oostenrijk te verzwakken, waar ze goed in slaagde. Hun inmenging zorgde ervoor dat in de oorlog van de Republiek der Nederlanden tegen Spanje de positie van de Spanjaarden zeer snel verslechterde. Met de Vrede van Westfalen werd en eind gemaakt aan een hele reeks van internationale oorlogen, waaronder de Vrede van Münster om onze Tachtigjarige Oorlog te beëindigen. (meer…)

CIMON EN PERO 19

19 - Godfried ZöllnerLang geleden leerde Godfried Zöllner klassiek schilderen aan de Rijksacademie in Amsterdam, maar tien jaar later zei hij het kunstenaarschap opzij en zocht een loopbaan in het zakenleven. Later ging het toch weer kriebelen en begon weer te schilderen. Hij werkt al weer jarenlang aan grote realistische schilderijen (200×100 cm.) en tekeningen met indringend geschilderde moralistische thema’s in een klassieke barokke stijl. In de negentiger jaren gaf hij les in aquarelleren aan de Gooise Academie te Laren. Zijn werk is opgenomen in collecties in Bonn, Amsterdam, Den Haag, Parijs en Houston. Over zijn versie van Cimon en Pero schreef Zöllner: ‘Het is een fors ding, 1 x 2 meter, als je het in mijn atelier ziet staan, … maar een bescheiden werk als het in een grote ruimte zou hangen, bijvoorbeeld in een kerk. Voor dat soort plekken maak ik mijn werk. Voor een ruimte waar je als toeschouwer de tijd neemt om goed te kijken, waar je een houding aanneemt om na te denken, of die je binnenstapt als je bijvoorbeeld even devoot wil zijn. Misschien zijn mijn schilderijen wel deuren naar spiritualiteit, contemplatie. Ik zie het niet snel in iemands huiskamer hangen, maar in een aardige hal zou het best wel kunnen. Als je vluchtig kijkt, dan schrik je misschien van de roze en rode bloederige kleuren en van de verwrongen lichaamsdelen, maar ik hoop natuurlijk altijd dat iemand zich verdiept in het waarom en het hoe. Dit schilderij is bijvoorbeeld juist een heel hoopvol werk. Ik geloof wel dat je dat ontdekt als je de tijd neemt om er naar te kijken. In de Renaissance en Barok was deze legende nog een geliefd thema. Rubens maakte er bijvoorbeeld een groot schilderij van, Rembrandt een ets en ook schilders die bij het grote publiek niet meer bekend zijn, maakten gretig gebruik van het dankbare thema. En ik sluit aan bij deze traditie. Ik hou van dat grote verhaal, de gruwelijkheid ervan en ook de grote schoonheid. Ik heb de kronkelende oude vader geschilderd, met zijn tong uit zijn mond van de dorst. Daarnaast de lieflijke dochter en daarboven de bewonderende cipier. In één beeld drie grote emoties.’ (meer…)

AMÉLIE LE GALL

Amelie Le Gall 1Amélie Le Gall (Quintin, Bretagne, 19 maart 1869 – ?) was een Franse wielrenster, die ook de namen Lisette Marton, Mille Lisette en Lisette de Quintin gebruikte. Ze was het jongste van de vijf dochters en een zoon van Marie en Louis Le Gall, een timmerman en houthakker. Als klein meisje moest ze als herderin meehelpen in het karige inkomen van het grote gezin aan te vullen. In 1882 verhuisde het gezin naar Puteaux, een klein plaatsje aan de Seine, dat inmiddels geheel door Parijs is opgeslokt. Daar moest ze op dertienjarige leeftijd gaan werken in een fabriek. Door het loodzware leeftijd, de lange werkdagen en waarschijnlijk slechte woonomstandigheden van het gezin was haar gezondheid wankel. Ze viel meerdere keren per week flauw. In 1891 ontmoette ze Émile Christinet, een 42-jarige elektricien uit Zwitserland, die tegenover de fabriek in een winkel werkte. Het leeftijdsverschil belette niet dat het stel een jaar later trouwde. Christinet was wielrenner en lid van de Franse Touring Club. Hij adviseerde haar na ruggenspraak met een arts ook te gaan fietsen. Hierna herstelde Amélie snel. Binnen een maand of vier knapte ze zienderogen. Vanaf 1893 trainde ze onvermoeibaar op steeds langere routes door de regio, tot wel honderd kilometer, wat haar een ijzeren gezondheid gaf.

In de zomer van 1894 reed Amélie onder de wielrennaam Lisette Marton haar eerste wedstrijd, in Courbevoie bij Parijs een rit over twee kilometer. Vijf dames namen aan de wedstrijd deel. Lisette staat geheel links op onderstaande foto. Op 16 augustus dat jaar stond ze aan de start van een koers over twintig kilometer die door de krant L’Écho de Paris werd gesponsord in de Normandische badplaats, die beroemd is geworden door Marcel Proust. De man met de bolhoed en zwarte snor is Émile Christinet, met wie ze twee jaar eerder getrouwd is. Lisette wordt tweede achter de Belgische Hélène Dutrieu. Tien dagen later, op 26 augustus 1894, startte ze in een wedstrijd van honderd kilometer voor dames en heren in Longchamp in het Bois de Boulogne. Ze eindigde als achtste, elf minuten achter winnaar Louis Méline, maar ze werd daarmee wel de snelste vrouw en gekroond tot Franse kampioene. Eind november 1895 eindigde ze bij de Six Days in het Royal Aquarium in Londen als tweede achter de Engelse Monica Harwood, maar op 2 mei 1896 versloeg ze Harwood wel. Op 1 oktober vestigde ze een nieuw uurrecord op de baan met een gangmaker op de Vélodrome Buffalo in Parijs: 43 kilometer en 46 meter. Daarmee verbeterde ze Dutrieu’s vorige uurrecord van 39,190 km uit hetzelfde jaar. De Franse krant Le Petit Parisien beschreef haar: ‘We vinden dat mademoiselle Lisette een zeer klein postuur heeft, met een stevig frame en een stevig been met een mannelijke uitstraling, met een blik vol energie en kracht.’ (meer…)

039 – TIERGARTEN KLEVE 3

.
Tiergarten Kleve, juli 2008, © Frans van den Muijsenberg.

041 – WIJKCENTRUM WATERKWARTIER 1

.

Wijkgebouw in het Waterkwartier; zie ook Rob Essers’ Stratenlijst Nijmegen, juli 2006, © Frans van den Muijsenberg. 

EROTIEK IN DE 19E EEUW – 54

 5 - Julien Vallou de Villeneuve 1853 - 3 5 - Julien Vallou de Villeneuve 1853 - 2 5 - Julien Vallou de Villeneuve 1853 - 1
Foto’s van Julien Vallou de Villeneuve (1795-1866), model Henriette Bonnion

GLUËNDE GERRIT

gloeiige 6De schilder, illustrator, boekbandontwerper en schrijver Gustaaf van de Wall Perné (Apeldoorn, 18 mei 1877 – Amsterdam, 27 december 1911) nam in zijn postuum uitgegeven Veluwse Sagen, bundel II (1912) het verhaal De Woeste Hoeve op, waarin Gluënde Gerrit de hoofdrol speelde.
De Woeste Hoeve was al in de Middeleeuwen een uitspanning op het kruispunt van de oude Hanzeweg van Arnhem naar Deventer en de hessenweg van Steenderen naar Barneveld. Er ontstond later het gehucht ‘op Woest Hoef’, dat helemaal is verdwenen, maar nadat de oude herberg was afgebrand werd op dezelfde locatie een nieuwe uitspanning gebouwd. In 1811 verbleef keizer Napoleon Bonaparte hier met zijn tweede echtgenote, Marie Louise. Ook koning Willem III bezocht de herberg regelmatig, op doorreis naar paleis het Loo. De Woeste Hoeve is vooral bekend vanwege de aanslag op SS-generaal Hanns Albin Rauter in de nacht van 6 maart op 7 maart 1945, waarna als represaille honderden gevangenen door de Duitsers werden geëxecuteerd.
Een gloeiige is in het volksgeloof een geest of spookverschijning, namelijk een gedaante die ’s nachts opdook in moerassen en drassige heidevelden. Een gloeiige werd ook wel vuurman genoemd en dan is er vaak sprake van vuurballen. De verklaring van deze waarnemingen is waarschijnlijk dat in moerasgassen op onverklaarbare manier licht werd gezien, wat bijvoorbeeld wolken glimwormpjes waren. Het volksgeloof vertaalden het dat het personen die na hun dood rondspookten en probeerden een vreselijke fout te herstellen om eindelijk rust te vinden. Eerder zagen we zo’n mythe al opduiken in het verhaal bij Blaauw Garrit en bij Dove Peter en Dove Waander. (meer…)

ABRAHAM ASSCHER

Abraham Asscher werd op 19 september 1880 in Amsterdam geboren. Zijn vader en diens broer werkten in de diamanthandel en hadden in 1891 een eigen bedrijf opgericht, de Diamantmaatschappij. Later werd Abraham Asscher de directeur en enige aandeelhouder van het bedrijf. Onder zijn leiding verwierf de firma wereldwijde bekendheid. Het absolute hoogtepunt in de geschiedenis van Asschers diamantfabriek was ongetwijfeld het slijpen van de Cullinan, de grootste diamant die ooit ter wereld werd gevonden. Asscher behoorde van jongs af tot de Joodse religieuze elite, hoewel hij zeker geen orthodox levende of vroom opgevoede Jood was. Slechts op hoogtijdagen bezocht hij de synagoge. Zijn politieke betrokkenheid was beduidend groter dan zijn religieuze engagement. Al op jeugdige leeftijd was hij de lijsttrekker en fractievoorzitter van de Liberale Staatspartij, waarvoor hij in 1917 lid werd van de Provinciale Staten van Noord-Holland. Zoals gebruikelijk onder de Joodse religieuze elite waarvan hij een prominent lid was, had Asscher een enorme afkeer van het socialisme, de politieke stroming die juist onder het Joodse proletariaat een enorme aanhang kende. Als belangrijk industrieel en vooraanstaand politicus was hij een man met grote status binnen de Amsterdamse wereld en verbonden aan bijna alle belangrijke Joodse instituten en commissies. Asscher was een man die alles groots aanpakte. Het liefst sprak hij voor volle zalen met prominente mensen in het publiek. Als bestuurder en vertegenwoordiger van de Joodse gemeenschap volgde hij dr. Dünner op als voorzitter van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap, de koepelorganisatie van de Joodse gemeenten in Nederland. Verder maakte hij deel uit van het bestuur van de kerkenraad van de grootste lidorganisatie van deze koepel, de Nederlands-Israëlitische Hoofdsynagoge Amsterdam . Ook zat hij in het bestuur van Keren Hajesod, een opbouwfonds voor Palestina. Vanwege zijn grote verdiensten benoemde men hem in 1935 tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Die onderscheiding kreeg hij opgespeld in aanwezigheid van vele vooraanstaande mensen uit politiek en bestuurlijk Nederland. (meer…)

DAVID COHEN

David Cohen werd op 31 december 1882 te Deventer geboren als oudste zoon van koopman, makelaar en taxateur Hartog (Herman) Cohen en Rebecca van Essen. Later zouden nog drie broers en één zus volgen. Hij doorliep in zijn geboortestad de lagere school, de Joodse godsdienstschool en het gymnasium; daarna studeerde hij klassieke talen in Leipzig, Göttingen en Leiden. Zijn grote belangstelling ging uit naar egyptologie, papyrologie en de Joodse geschiedenis. Vanaf 1910 combineerde hij zijn studie met een baan als leraar aan het Nederlands Lyceum in Den Haag. In 1912 promoveerde hij in Leiden cum laude op een proefschrift over de Joodse geschiedenis in de Hellenistische tijd. In 1922 werd hij privaatdocent aan de Rijksuniversiteit Leiden en twee jaar later aan deze universiteit bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de Hellenistische tijd. In 1926 werd hij gewoon hoogleraar in de Oude Geschiedenis en de Griekse en Romeinse Antiquiteiten aan de Gemeentelijke Universiteit Amsterdam (de huidige Universiteit van Amsterdam), een functie die hij tot 1953 zou vervullen. Cohen was een hoogleraar die zijn vakgebied in de volle breedte beheerste, maar meer docent dan onderzoeker was. Tot oorspronkelijk wetenschappelijk werk kwam hij weinig, zijn voorliefde ging uit naar het onderwijs. Hij verzorgde enkele belangrijke leerboeken over de klassieke oudheid en begeleidde vele promovendi. Deze klassieke oudheid was voor hem de ideale wereld, waarin het goede en schone overheerste. Hij haalde uit deze wereld zijn voorbeelden om te tonen hoe de moderne wereld vormgegeven diende te worden. Hij was bepaald geen kamergeleerde, zoals hij door sommigen ten onrechte werd genoemd, maar iemand die erg betrokken was bij de actualiteit en vol mededogen voor de onderdrukten in de samenleving. (meer…)

JUDITH EN HOLOFERNES – HEER HALEWIJN – HALLOWEEN 6

Gustav KlimtHet zesde deel van een serie over de manier waarop het Bijbelse verhaal over Judith en Holofernes in de Middeleeuwen zijn eigentijdse vertaling kreeg in de geschiedenis van Heer Halewijn, waarna het in de huidige tijd in een sterk aangepaste stijl voortleeft als Halloween. En nog steeds zijn we in dit zesde deel nog pas bij Judith en Holofernes. In het eerste deel van de serie is ingegaan op het verhaal over Judith en Holofernes uit het deuterocanonieke/apocriefe boek Judith. Dat verhaal was waarschijnlijk weer gebaseerd op een Aramees origineel van 100 v.Chr. De stad Betulia werd belegerd door de legendarische Holofernes, een gevreesd legeraanvoerder, die van Nebukadnessar II, de machtigste koning van het Nieuw-Babylonische Rijk, de opdracht kreeg de hele wereld te veroveren. Het enorme Assyrische leger trok naar het westen en leek onoverwinnelijk. Judith, een rijke, vrome en aantrekkelijke weduwe, wist de stadsbestuurders ervan te overtuigen op God te vertrouwen en de stad niet over te geven. Samen met een bediende trok ze naar de Assyrische legerkamp, waar ze Holofernes wist te verleiden en uiteindelijk te onthoofden. De bediende nam het hoofd in een reiszak mee terug naar Betulia, waar het op de stadsmuur tentoon werd gesteld. Het Assyrische leger sloeg op de vlucht, op de hielen gezeten door de Joodse belegerden. Het dramatische en bloederige verhaal werd rond 1600 door veel kunstenaars opgepakt, in de periode dat de katholieke kerk in felle strijd was met het protestantisme en een moord in het kader van de bestrijding van ketterij niet als een misdaad maar als een heroïsche, bijna heilige daad werd gezien. (meer…)

038 – SONDERWYCKSTRASSE TE ELTEN 2

.
In de omgeving van Elten (Duitsland) en haar Sint-Vituskerk, september 2009, © Frans van den Muijsenberg.

040 – SPOORBRUG 2

002 - Stevenskerk kooromgang-1zw
.
Nijmegen, de Spoorbrug, Landhoofd en Snelbinder, juli 2006, © Frans van den Muijsenberg

AUSSENKAMP 4 – BAD SASSENDORF

Bad Sassendorf 2In maart 1942 werd door SS-Obergruppenführer Oswald Pohl het SS-Wirtschafts-Verwaltungshauptamt (SS-WVHA) opgericht, dat twee andere organisaties die onder leiding van Pohl stonden combineerde: het SS-Hoofdbureau voor Bestuur en Economie en het Hoofdbureau voor Begroting en Gebouwen van het Rijksministerie van Binnenlandse Zaken. De WVHA, dat nauw samenwerkte met de SS, beheerde de industrieën, ambachten en bedrijven van de SS in de concentratiekampen en voegde deze samen in hun eigen bedrijven. Vanaf 1942-1943 stond het hele concentratiekampsysteem onder de exclusieve controle van Oswald Pohl. De SS-WVHA bestond uit vijf bureaugroepen: Bureau A: Troepenadministratie onder SS-brigadeleider Heinz Fanslau ; Bureau B: Troepenbeheer onder leiding van SS-groepsleider Georg Lörner, Kantoor C: Bouw onder leiding van SS-groepsleider Hans Kammler, Bureau D: Concentratiekampsysteem onder SS-groepsleider Richard Glücks en Office W: Zakelijke ondernemingen onder direct beheer van Pohl. (meer…)

14 – ACHZIVLAND

Achzivland IsraelVan de zesde tot vierde eeuw voor Christus was Az-Zeeb een Kanaänitische stadje aan de kust van Fenicië. De Feniciërs ontwikkelden de haven van Az-Zeeb, die een belangrijke basis was voor hun maritieme commerciële reizen. Ze verfijnden hier ook de glasindustrie en creëerden geweven stoffen die paars gekleurd waren met een kleurstof geproduceerd uit de Middellandse Zeeslak. Vele van deze glaswerken bevinden zich in het Hecht Museum van de Universiteit van Haifa. In de tijd van de Kruisvaarders werd het tot een gefortificeerde stad werd omgebouwd en heette toen Casale Umberti, naar de ridder Hubert van Pacy, die het in bezit kreeg van de kruisvaarderskoning Boudewijn I nadat die in 1104 bij de Slag om Akko deze stad en omliggende gebied met buitensporig geweld had veroverd. De Mammelukse legeraanvoerder Baibars veroverde het plaatsje in 1271 in zijn veldtocht tegen de Syrische kruisvaardersburchten Chastel Blanc en Krak des Chevaliers, de laatste christelijke bolwerken. Hij zou vanaf 1273 tot zijn dood in 1277 sultan van Egypte en Syrië zijn. Az-Zeeb werd een behoorlijk onbeduidend Palestijns vissersdorpje. De meeste ruïnes die vandaag de dag zichtbaar zijn, zijn de overblijfselen van het oude dorp en het kruisvaardersfort dat hier lag. (meer…)

DE EERSTE VREDESPOGINGEN VAN PIUS XII

StrevenVan 6 februari 1922 tot 10 februari 1939 was Pius XI (1857-1939)hoofd van de rooms-katholieke kerk. Tijdens het interbellum werd hij geconfronteerd met de opkomst van communistische en fascistische regimes en bedreigingen voor de kerk en religie. Hij liet in zijn regeerperiode van 17 jaar maar liefst 31 encyclieken uitvaardigen, die erg richtingbepalend waren voor het denken en optreden van katholieken en het kerkinstituut. Veel van de encyclieken waren krachtige diplomatieke protestnota’s tegen maatschappelijke ontwikkelingen. In Iniquis Afflictisque (1926), Acerba Animi (1932) en Nos es muy conocida (1937) veroordeelde hij in harde bewoordingen de vervolging van rooms-katholieken in Mexico. In Dilectissima Nobis (1933) en Non abbiamo bisogno (1931) deed hij datzelfde over de positie van de kerk in Spanje en Italië. In andere encyclieken veroordeelde hij de destructieve gevolgen die de leer van Karl Marx had op de kerk en op de samenleving, specifiek in de Sovjet-Unie. Zijn bekendste encycliek is de Duitstalige Mit brennender Sorge van 14 maart 1937 over de toestand van de katholieke kerk in Duitsland. Het nationaalsocialisme met haar racisme werd scherp veroordeeld en de totalitaire staat afgewezen. Deze encycliek werd hoofdzakelijk geschreven door zijn pauselijke staatssecretaris Eugenio Pacelli, de latere paus Pius XII. Pius XI sloot in 1929 met de fascistische regering van Italië ook het Verdrag van Lateranen, waardoor de soevereiniteit van Vaticaanstad erkend werd met de paus als staatshoofd. (meer…)

DAVID EN DUIFJE GANS – 012

Duifje Gans 2Op Bataviastraat 38-2 (het huidige nummer 31) in Amsterdam woonde vanaf 1939 het gezin van Aron Gans (Amsterdam, 9 november 1905 – Amsterdam, 17 augustus 1986), die knecht was bij een expeditiebedrijf. Aron was op 23 juli 1930 in het huwelijk getreden met Rijntje van Gelderen (Amsterdam, 23 mei 1912 – Amsterdam, 3 januari 1939), die al op 26-jarige leeftijd overleed. Het echtpaar had vijf kinderen: David, Duifje, Esther, Dora en Mozes. Aron hertrouwde op 24 januari 1940 met Josephina Loyen (Antwerpen, 9 januari 1902 – Amsterdam, 30 januari 1985). De ouders van Aron, de poelier David Gans (1881-1943) en Esther Gans-Lisser (1880-1943), hadden negen kinderen, waarvan zeven kinderen en hun partners en 24 kleinkinderen in de oorlog werden vermoord. Een nabestaande schreef over de omgekomen familieleden deze tekst: ‘Wij zijn nu zestig jaar bevrijd, maar jullie is niet eens een graf bereid. Jaren zijn jullie belaagd en toen zo maar weggevaagd. We zijn beroofd van alle mooie dingen waarmee we elkaar hebben kunnen omringen. Het was voor de nabestaanden ook geen leven, want waar waren jullie in vredesnaam gebleven? Waar moesten we jullie zoeken gaan? Maar nu is er een laan in Sobibor gemaakt om te gedenken. Daar hebben we jullie een boom kunnen schenken. Een boom met een steen met jullie namen erop geschreven. Een steen, een monument een mensenleven.’ Ook de familie van Rijntje van Gelderen kende tientallen personen die in de Duitse concentratiekampen weden vermoord: haar beide ouders Manuel van Gelderen (1882-1942) en Ester van Gelderen-Hilversum (1894-1942), acht van hun kinderen en vele kleinkinderen. (meer…)

WILLEM MULDER / COR VAN RIJN

Door de nauwe onderlinge banden met de leiding van de Ordedienst ging de Schimmelpenninck-groep geruisloos in de Ordedienst op. Joan Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst op zich nemen. Het zou van korte duur zijn, want Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 thuis gearresteerd. Datzelfde lot was veel andere leden van zijn groep beschoren. Zestien van hen stonden net als Schimmelpenninck terecht bij de Tweede OD-proces, werden toen ter dood veroordeeld en werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide bij Amersfoort geëxecuteerd. Twee van de zeventien terechtgestelden waren:

Willem Mulder (Amsterdam, 20 december 1888), was een leraar scheikunde te Amsterdam, maar op de slachtofferlijst van Kamp Amersfoort wordt ‘kantoorbediende’ als beroep opgegeven. Er is slechts een jeugdfotootje van hem beschikbaar, want hij moet in de oorlogsjaren eind vijftig zijn geweest. Er is verder alleen nog maar van hem overgeleverd dat hij waarschijnlijk betrokken was bij Vrij Nederland en verspreiding van illegale bladen. Dat ‘waarschijnlijk’ is veelzeggend. Er moet een relatie zijn geweest met de groep-Schimmelpenninck en Ordedienst, maar meer dan dat hij onderdak heeft geboden aan Cor van Rijn is niet te achterhalen. Samen met deze Cor van Rijn werd hij op 16 april 1942 opgepakt. Hij heeft dus in elk geval een tijd doorgebracht in kamp Amersfoort en is van daaruit vervoerd naar kamp Haaren. Hij was een van de leden van de Ordedienst die op 27 april 1943 in kamp Haaren ter dood werden veroordeeld en op 3 mei 1943 op de Leusderheide werd geëxecuteerd. Deze fusilladeplaats van het kamp lag op een paar honderd meter afstand van begraafplaats Rusthof te Amersfoort. Veel geëxecuteerden zijn later herbegraven op deze begraafplaats, waaronder de 17 geëxecuteerden van het Tweede OD-proces. Er liggen verder 150 slachtoffers uit Kamp Amersfoort begraven, waaronder verzetsstrijders,politieke gevangenen, gijzelaars en onderduikers. Ook Willen Mulder heeft waarschijnlijk hier zijn laatste rustplaats. (meer…)

037 – SONDERWYCKSTRASSE TE ELTEN 1

.
In de omgeving van Elten (Duitsland) en haar Sint-Vituskerk, september 2009, © Frans van den Muijsenberg.

039 – SPOORBRUG 1

002 - Stevenskerk kooromgang-1zw
.
Nijmegen, de Spoorbrug, Landhoofd en Snelbinder, juli 2006, © Frans van den Muijsenberg

JACOB KNOL

Jacob KnolJacob (Jaap) Knol (Amsterdam, 17 april 1914 – Gröditz, 19 maart 1945) was het oudste kind van Hendrik Knol (Amsterdam, 19 oktober 1889) en Elisabeth Cornelia Batteram (Weesp, 14 januari 1889) die op 26 juni 1913 in Weesp in het huwelijk waren getreden. Hij woonde bij het uitbreken van de oorlog op de Donarstraat 5 – 3 hoog in de Amsterdamse Stadionbuurt. Op 21 augustus 1940 trouwde Jacob Knol de 26-jarige leeftijd met Clasina Johanna de Jager. Hij werkte als kantoorbediende bij een bank en volgde een avondstudie boekhoudkunde om leraar middelbaar onderwijs te worden. Hij was als belijdend lid van de Gereformeerde Kerk in Amsterdam-Zuid ook erg geïnspireerd in de politieke ontwikkelingen in Nederland en Duitsland. Deze Gereformeerde Kerk zat in eerste instantie in de Schinkelkerk, op de hoek van de Amstelveenseweg en de Eerste Schinkelstraat, pal naast het Vondelpark. Het tamelijk sobere vormgegeven bakstenen gebouw was gebouwd toen in de Nederlandse Hervormde Kerk in 1886 onder onder leiding van dominee Abraham Kuyper een scheiding plaatsvond, de Doleantie. De Schinkelkerk werd in 1890 opgeleverd naar ontwerp van architect Tjeerd Kuipers (1857-1942). Op dat moment lag de kerk nog in de gemeente Nieuwer-Amstel, maar in 1896 en 1921 werd de gemeente door Amsterdam geannexeerd. In 1924 hield dominee Johannis Geelkerken de deze kerk een preek waarin hij in de ogen van een broeder te losjes sprak over het bijbelboek Genesis, specifiek de vraag of de slang in het paradijs nu wel of niet letterlijk had gesproken. De dominee werd na veel gedoe ontslagen en begon met aanhangers in 1926 een nieuw kerkverband: de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, die de Parkkerk toegewezen. In 1930 nam de Gereformeerde Kerk in de Apollobuurt aan het Raphaëlplein 27 haar tweede kerk in gebruik, de Raphaëlkerk. De Schinkelkerk bleef tot 1975 in gebruik en kende daarna tal van bestemmingen: duiksportcentrum, tuincentrum, antiekwinkel en sinds 2019 een sportschool. (meer…)

OLYMPISCHE SPELEN STOCKHOLM 1912 – 2

Tijdens die zesde editie van de moderne Olympische Spelen in Stockholm in 1912 (na Athene 1896, Parijs 1900, St. Louis 1904, Athene 1906 en Londen 1908) werd voor het eerst het onderdeel Kunstwedstrijden aan het programma van de Olympische Zomerspelen toegevoegd. In de vijf categorieën Architectuur, Literatuur, Muziek, Schilderen en Beeldhouwen werden dus medailles uitgereikt voor werken die op de sport waren geïnspireerd. De kunstwedstrijden werden voor het laatst bij de Spelen van 1948 in Londen op het programma gezet. Vanaf 1952 werden niet langer medailles aan kunstenaars uitgedeeld en weerden de Spelen omlijst met een niet-competitief en cultureel festival. Achteraf bepaalde het Internationaal Olympisch Comité (IOC) dat de kunstwedstrijden eigenlijk nooit een officieel onderdeel was geweest van de Olympische Spelen. De ‘wedstrijden’ komen dan ook niet meer voor in de olympische database en medaille-overzichten.

Daar is heel wat voor te zeggen. In de categorie Literatuur ging de medaille naar Pierre de Frédy, baron de Coubertin, de grondlegger van de moderne Olympische Spelen. Hij had voor de competitie onder het dubbele pseudoniem Georges Hohrod en M. Eschbach zijn boekje ‘Ode au Sport’ ingestuurd. Een niemendalletje in het Duits en Frans, waarin op acht pagina’s de grote bijdrage aan de wereldvrede werd bezongen. Twee jaar later stond dezelfde wereld in brand. Er werden geen zilveren en bronzen medaille uitgereikt., terwijl er toch vijf andere inschrijvingen waren: de Fransen Marcel Boulenger (1873-1932), Maurice Pottecher (1867-1960), Gabriel Letainturier-Fradin (1864-1949) en Paul Adam (1862-1920) en de roemruchter Italiaan Gabriele D’Annunzio (1863-1938). Allemaal aanzienlijk betere schrijvers dan de prijswinnaar, maar die had dan weer het voordeel voorzitter van de Olympische organisatie te zijn. (meer…)

OLYMPISCHE SPELEN STOCKHOLM 1912 – 1

Tussen 5 mei en 22 juli 1912 werden in Stockholm de Olympische Zomerspelen 1912 gehouden, officieel de Spelen van de V Olympiade. Eigenlijk de zesde keer dat de moderne Olympische Spelen werden gehouden, na de edities van Athene 1896, Parijs 1900, St. Louis 1904, Athene 1906 en Londen 1908. De tussentijdse editie van 1906 werd nooit echt meegeteld. Er deden 28 landen en 2.408 deelnemers, waaronder 48 vrouwen, mee aan 102 evenementen in 14 sporten. Met uitzondering van tennis (vanaf 5 mei) en voetbal en schieten (beide vanaf 29 juni) werden de wedstrijden binnen een maand gespeeld met een officiële opening op 6 juli. Het waren de laatste Olympische Spelen die massief gouden medailles uitreiken en ook de Spelen waarin voor het eerst een Aziatisch land deelnam, Japan vaardigde twee atleten af. Ook waren er nieuwe onderdelen, zoals kunstwedstrijden, duiken en zwemmen voor vrouwen, de 5.000 en 10.000 meter voor mannen, de tienkamp en moderne vijfkamp. Een noviteit was de invoering van elektrische timing in de atletiek. Gastland Zweden verbood verder het boksen en kunstschaatsen, dat laatste ter bescherming van hun Nordic Games, uiteindelijk de voorloper van de Olympische Winterspelen. Bovendien hadden de organisatoren het hele programma ontdaan van alle overtolligheden, wat betekende dat slechts veertien disciplines werden overgehouden. Dat optreden en met name de verwijdering van ‘the noble art of selfdefense’ was voor het Internationaal Olympisch Comité (IOC) aanleiding te besluiten dat vanaf dat moment een organiserend land niet langer meer verantwoordelijk was voor de samenstelling van het olympisch programma. In de medaillespiegel stond de Verenigde Staten bovenaan (25 keer goud), maar won Zweden de meeste medailles (65 keer). België won zes medailles en Nederland slechts drie bronzen medailles. (meer…)

CIMON EN PERO 18

18 - Gerrit van HonthorstGerard Hermansz. van Honthorst (Utrecht, 4 november 1592 – Utrecht, 27 april 1656) was de zoon van een decoratieschilder en kreeg zijn opleiding van zijn vader en van Abraham Bloemaert. Hij reisde voor zijn verdere opleiding naar Italië, waar hij vanaf 1616 Venetië, Florence en Rome bezocht. Hij werkte er veel samen met Guido Reni, met wie hij een belangrijke beschermheer had in wiens paleis ze mochten wonen en kennis maken met de indrukwekkende kunstcollectie in het paleis, waaronder veel werken van Caravaggio. Van Honthorst zal later doorgaan voor een van de meest begaafde volgelingen van Caravaggio en een vooraanstaand lid van de Utrechtse caravaggisten. Hij was van die groep kunstenaars een van de weinige schilders met een internationale faam. Hij kreeg in Italië belangrijke opdrachten. In 1620 keerde hij terug naar Utrecht, waar hij twee jaar later lid werd van het Sint-Lucasgilde. Hij kon er na enkele jaren een groot huis kopen, waar hij een atelier met ongeveer 25 leerlingen had. Hij kreeg opdrachten van de Engelse koning Karel I. Honthorst stond toen op het hoogtepunt van zijn roem. Hij kreeg van het koningshuis een goed paard, het Engelse staatsburgerschap en een jaargeld. Nieuwe opdrachten kwamen van prins Frederik Hendrik en van koning Christiaan IV van Denemarken. Om aan de vraag te kunnen voldoen opende hij in 1637 een tweede atelier in Den Haag, op het Westeinde. Gerard van Honthorst werd in Den Haag de hofschilder van stadhouder Willem II en werkte mee aan de decoratie van de paleizen in Rijswijk en Honselersdijk en het Huis ten Bosch. Hij schilderde veel portretten, die nu te bewonderen zijn in het gebouw van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Uiteraard heeft ook het Rijksmuseum een behoorlijk aantal van zijn schilderijen. Honthorst schilderde historiestukken (Bijbelse, mythologische, allegorische en literaire onderwerpen), genrestukken van drinkers en muzikanten en talloze portretten. Zijn reputatie berust voornamelijk op zijn Caravaggistische periode, waarin de bron van het licht niet te zien is, maar Gerard van Honthorst week daar van af door juist wel de lichtbron te schilderen, vaak een kaars. Zijn versie van Cimon en Pero is daar een mooi voorbeeld van. (meer…)

FRITZ TODT EN ZIJN ORGANISATION-TODT

Fritz TodtFritz Todt werd op 4 september 1891 in Pforzheim geboren als zoon van een industrieel. Van 1911 tot 1920 studeerde hij in Karlsruhe en München  voor bouwkundig ingenieur. Een studie die tijdens de Eerste Wereldoorlog werd onderbroken door in het Duitse leger te dienen als officier en vliegtuigwaarnemer, waarbij hij in augustus 1918 zwaargewond raakte. Van 1921 tot 1925 werkt hij bij een waterkrachtcentrale en daarna tot 1933 als technisch directeur bij Sager & Wörner, een bedrijf dat actief was in de wegenbouw. Het bedrijf kwam in 1927 met het voorstel om onder Todt’s leiding de eerste Autobahn in Duitsland aan te leggen, een traject van 25 kilometer tussen München en Würmsee. In 1931 promoveerde hij tot doctor met het proefschrift Fehlerquellen beim Bau von Landstraßen aus Teer und Asphalt.

Al in 1922 was Todt lid geworden van de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP), waarbij hij tot de eerste leden van de partij hoorde. In 1931 werd hij hoofdcommandant van de Sturmabteilung (SA), de knokploeg die in 1921 door Hitler was opgericht om de partij-vergaderingen van de NSDAP te beschermen tegen politieke tegenstanders. De ‘Bruinhemden’ werden echter vooral ingezet bij het gewelddadig intimideren van politieke tegenstanders. Toen de nazi’s in 1933 aan de macht kwamen werd Todt op 5 juli 1933 benoemd tot algemeen inspecteur voor de Duitse wegen en kreeg daarmee de algehele leiding bij de aanleg van de rijkssnelwegen. Ook werd hij verantwoordelijk voor het gehele Duitse wegennet en werd lid van de raad van bestuur van de Duitse spoorwegen. In november 1934 nam Todt ook de leiding over van de Nationalsozialistischen Bundes Deutscher Technik (NSBDT) en het Amtes für Technik, später Hauptamts für Technik van de NSDAP en werd hij benoemd tot lid van de raad van bestuur van het Duitse Museum. (meer…)

036 – TIERGARTEN KLEVE 2

.
Tiergarten Kleve, juli 2008, © Frans van den Muijsenberg.

SPOORBRUG, LANDHOOFD EN SNELBINDER

Spoorbrug Nijmegen 1879De aanleg van een nieuwe spoorlijn was eind negentiende eeuw een onderneming van belang. Het spoorwegennet was pas enkele decennia echt amper in ontwikkeling. Allerlei steden gevochten om ook zo snel mogelijk een aansluiting op het landelijk spoorwegnet te krijgen. Daar was niet alleen veel geld en prestige mee gemoeid, maar soms speelde ook militair-strategische afwegingen een rol. Nijmegen wilde uiteraard ook een aansluiting, maar omdat Nijmegen omstreeks 1870 nog steeds een vestingstad was, was vanwege deze strategische positie een spoorwegverbinding over de Waal steeds onbespreekbaar. In 1860 begon het Nijmeegsch Spoorwegcomité met een lobby om alsnog een spoorverbinding te krijgen. Dit leidde in 1863 tot de oprichting van de Nijmeegsche Spoorwegmaatschappij (NSM), die in 1865 het spoorlijntje Nijmegen-Kleef wist te realiseren. Het lijntje liep via Groesbeek en Kranenburg naar Kleef, waar men een verdere aansluiting had op het Duitse spoorwegennet. De wens echt aansluiting te hebben op het Nederlandse net bleef bestaan, maar Nijmegen was een belangrijke schakel in de gordel van steden en forten die Nederland moest beschermen tegen invallen. De Waal was de belangrijkste ‘slotgracht voor Fort Holland’ en een spoorbrug zou dan zorgen voor een ernstige verzwakking van de landsverdediging. (meer…)

HET FASCINERENDE WONDERMIDDEL RADIUM, deel 6

06 - Radiadocrinator 213 – De Radiendocrinator

De Radiendocrinator was een snufje voor de superrijken die ook van de voordelen van radioactieve straling wilden profiteren. Het werd in de markt gezet als het allernieuwste dat de wetenschap op dit terrein naar voren had gebracht. Voor de prijs van 150 dollar kon men al een goedkope uitvoering van de Radiendocrinator bezitten, maar de prijs voor de oorspronkelijke, luxe uitgave bedroeg 1.000 dollar. Hert kleinood werd aangeleverd in een kleine leren cassette, binnen afgewerkt met blauw satijn waarop de van bladgoud voorziene Radiendocrinator de gelukkige eigenaar glimmend toekeek. De kern van het apparaatje bestond uit ongeveer zeven met radium doordrenkte vloeipapierachtige stukjes papier, ongeveer zo groot en vorm als een creditcard. Deze waren bedekt met een dun stuk doorzichtig plastic en twee gouddraadschermen. Het kleinood was bedoeld bij het slapen te worden geplaatst bij het een deel van het endocrien systeem, ‘… which have so masterful a control over life and bodily health’. Het product werd vanaf 1922 uitgegeven door American Endocrine Laboratories uit New York City, dat was opgericht door William J. Bailey, die het bedrijf in 1925 of 1926 van de hand deed omdat hij meer heil zag in de productie van de al besproken Radithor, zijn meest beruchte product. Aanvankelijk was de eerste versie van het apparaat, de ‘Clinic Type Radiendocrinator’ genaamd, ongeveer zo groot als een voetbal, eivormig en op een standaard gemonteerd. Die kon niet in massa worden geproduceerd en verkocht, zodat men wilde overstappen op een kleiner product dat werd omschreven als: ‘Het nieuwste type Radiendocrinator voor thuisgebruik is een heel klein apparaatje en wordt geleverd met adapters om het aan het lichaam te bevestigen.’ (meer…)

HET GODDELOZE TOLHEK

Goddeloze Tolhek 5Er zijn in Friesland minstens twee plaatsen met de naam Het Goddeloze Tolhek/Tolhuis. De  eerste ligt iets ten noordoosten van Feanwâlden (Veenwouden), bij het ruige moerasgebied De Houtwiel. Er waren tal van fantastische volksverhalen in omloop over het Goddeloze Tolhuis, gelegen bij de Goddeloze Singel en de Skilige Pijp (de Schele Pijp), zoals de Goddeloze Brug ook werd genoemd. Dat kan helaas niet gezegd worden over het Goddeloze Tolhek tussen Gorredijk en Beetsterzwaag. Daar bevindt zich het terrein De Sweach. De weg die daar loopt, de Sweachterwei, is nu een bosrijke weg, met in de zomer veel ooievaarsnesten en later in het jaar prachtige herfstkleuren. Over die Sweachterwei reed vanaf 1882 een tramlijn, met halverwege een oud tolhuisje met en houten tolpoort voor de boeren die daar met paard en wagen passeerden. Het heeft pas tamelijk recent de naam gekregen Goddeloze Tolhek, denkbaar geïnspireerd op de ook hier bekende volksverhalen uit Feanwâlden of wellicht uit het nabijgelegen Hardegarijp, waar het Goddeloze Hek dat nooit dicht kon blijven. Ook in Olterterp, iets ten noordoosten van Beetsterzwaag, bestond zo’n Goddeloze Tolhek, dat steeds vanzelf open ging. Ook al maakte men die hekken nog zo goed vast, het gaat altijd vanzelf weer open. De tolpoort bij De Sweach kreeg op een geven moment ook de naam Goddeloze Tolhek omdat er in de directe omgeving steeds ongelukken gebeurden. Op een gegeven moment brandde een huis voor de tweede keer in korte tijd af, waarna de man van het tolpoortje zou hebben uitgeroepen: ‘Dat goddeloze tolpoortje!’. De twee mannen die bij de brand waren omgekomen, werden door de tolgaarder bij het tolhuisje begraven. Later is op de plaats waar het graf had gelegen een cementen steen neergelegd, met een jaaraanduiding. Het paadje naar het hek bleef voor de omwonenden altijd een onheilspellende plaats. Op een gegeven moment kwamen hier twee mannen onder de tram, maar daarover later meer. (meer…)

HET GODDELOZE TOLHUIS

Goddeloze Tolhuis 4Er zijn in Friesland minstens twee plaatsen met de naam Het Goddeloze Tolhek. De  eerste ligt iets ten noordoosten van Feanwâlden (Veenwouden), bij het ruige moerasgebied De Houtwiel. Het natte gebied bestaat uit allerlei poelen, plassen, petgaten, sloten en rietvelden en het is dan ook niet vreemd dat het een ideale plaats is voor roerdompen. Een mooi gebied met een laarzenpad van vijf kilometer en een uitzichttoren, dat  dus ideaal is voor vogelspotters. Vroeger liep door het gebied een belangrijk middeleeuws kloosterpad, de Goddeloze Singel, tussen het klooster Klaarkamp bij Rinsumageest en de kloosters bij Burgum en Smalle Ee, beiden al lang verdwenen. Deze zogenaamde Goddeloze Singel was niet echt een geliefd traject. Reizen was vroeger namelijk geen ongevaarlijke onderneming. Mensen waren bang op dit goddeloze terrein beroofd te worden en in de nevels van de venen zagen ze geestverschijningen opdoemen. De naam ‘singel’ zou moeten duiden op een rij bomen langs het pad, maar sinds mensenheugenis hebben er altijd maar twee bomen weten te overleven in het kale landschap. De Goddeloze Singel kruist de Falomster Feart (Valomstervaart), een kanaal uit de zestiende eeuw voor de afwatering van het moerassige gebied en het afvoeren van de turf uit het veengebied. Op het punt van de kruising liggen het Goddeloze Tolhuis en De Goddeloze Brug op deze route. Vanuit de Skierstins (Schierstins) in Feanwâlden, een uit bakstenen opgetrokken woontoren uit de veertiende eeuw en de enige overgebleven middeleeuwse stins in Friesland, loopt het Bonifatius Kloosterpad via De Houtwiel en het Goddeloze Tolhuis (de Goddeloze Singel wordt vermeden) naar Dokkum, een tochtje van 17,4 kilometer. Het oude tolhuis is al voor de Tweede Wereldoorlog afgebroken, maar er staat een nieuw huis met dezelfde naam. (meer…)

GREETJE FRIEDMANN – 011

Greetje Friedmann werd op 21 oktober 1933 geboren, maar het is onbekend in welke plaats of welk land. De kans is namelijk best groot dat ze oorspronkelijk uit Duitsland of Polen kwam. Er is een grote lijst van mannen en vrouwen met de naam Friedmann op de lijst oorlogsvermisten, maar nadere gegevens over hen zijn er niet. Er is slechts bekend dat ze op 1 mei 1943 via een zekere familie Goldfeder naar de familie Weerstra in het Friese IJlst is gebracht. Nu is er in Nederland maar één familie Goldfeder te vinden, namelijk de uit Rusland stammende Daniël Goldfeder (Kalisch, 2 januari 1910 – Sobibor, 16 juli 1943), zijn echtgenote Rachla Goldfeder-Hendeles (Kozminek, 26 april 1909 – Sobibor, 16 juli 1943) en hun dochtertje Ilenka Goldfeder (Amsterdam, 28 februari 1938 – ?, 28 april 1996). Daniël Goldfeder had vanaf 1941 in de Nieuwe Kerkstraat 9 in Amsterdam de besteldienst DAGO. Het is logisch te veronderstellen dat Goldfeder kennis had van een familie Friedmann in zijn directe omgeving. Op de hoek van de Nieuwe Kerkstraat – Amstel woonde bijvoorbeeld Martin Friedmann (Leipzig, 3 januari 1895 – Sobibor, 9 april 1943), een musicus en dirigent die voor de oorlog onder meer samenwerkte met René Sleeswijk en Willy Walden. Er is echter geen enkele aanwijzing dat Martin Friedmann gehuwd was of was geweest. Iets verderop, op Oosteinde 6 bovenhuis, woonde een gezin Friedmann, bestaande uit de vier broers Arthur (Masgrabowa, 14 oktober 1895 – Sobibor, 23 april 1943), Walter (Treuburg, 30 mei 1897 – Sobibor, 23 april 1943), Julius (Insterburg, 14 juli 1900 – Sobibor, 30 april 1943) en Berthold (Königsberg, 16 september 1905 – Sobibor, 9 april 1943), allemaal koopmannen en zover na te zoeken geen van allen gehuwd. De familie van Greetje Friedmann blijft dus onbekend. (meer…)

DE DRIE GRATIËN – 054

Eric de Nie (Leiden, 1944) was jarenlang kunstdocent op drie hogescholen, namelijk de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag, de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten en de Rijksacademie van beeldende kunsten in Amsterdam. Van 2004 tot 2009 was hij lid van de Raad van Advies bij de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht. Als kunstenaar is hij vanaf de vroege zeventiger jaren actief. Zijn werk wordt geëxposeerd in binnen- en buitenland en verschillende musea hebben zijn werk in de collectie opgenomen zoals het Stedelijk Museum in Amsterdam, Museum Boymans van Beuningen, Gemeente Museum Den Haag, Museum Belvédère in Heerenveen en het Frans Hals Museum in Haarlem. In de beginjaren was zijn werk zeer realistisch, waarvan onderstaande Drie Gratiën een perfect voorbeeld is. Het is bijna niet voor te stellen dat dit werk afkomstig is van dezelfde kunstschilder die kort daarna volledig abstract ging werken. In de jaren negentig maakte hij gebruik van een druppeltechniek om de verf op het doek aan te brengen. Het leverde veelal werken op in twee kleuren, wel herkenbar en uniek, maar over de schoonheid valt te twisten. Daarna maakte Eric van Nie werken die bestaan uit vele kleurige lijnen in verschillende diktes, waarbij dunne vloeiende verf via spuitflacons of penselen wordt aangebracht langs de bovenrand van het doek of papier. De verf vloeit daarna naar beneden vloeien en ontstaan verticale of horizontale lineaire composities. Sinds 2009 worden de gedropen lijnen soms ook gecombineerd met brede kwaststroken. Een van de galerieën die zijn werk vertegenwoordigen zegt over zijn werk: ‘De schilderijen van Eric de Nie weerspiegelen een boeiende en emotionele dualiteit tussen vrij stromende verf en gecontroleerde penseelstreken. Met een speelse benadering kantelt de kunstenaar af en toe het doek, zowel horizontaal als verticaal, en volgt met een gevoelig oog en vloeiende handen de kleurrijke sporen van lijnen, druppels en vegen verf. Door het sturen van het toeval ontstaat een complex geheel van ritmische verbanden tussen kleur, lijn, vlak en ruimte, waardoor een nieuw beeld ontstaat dat zowel concreet als poëtisch is’. Het is mijlenver verwijderd van zijn in acrylverf vervaardigde Drie Gratiën uit 1976, die in het bezit is van Boymans van Beuningen in Rotterdam. (meer…)

035 – TIERGARTEN KLEVE 1

.
Tiergarten Kleve, juli 2008, © Frans van den Muijsenberg.

038 – RIJP LANGS HET MAAS-WAALKANAAL 3

002 - Stevenskerk kooromgang-1zw
.
Nijmegen, langs het Maas-Waalkanaal, januari 2007, © Frans van den Muijsenberg

HET FASCINERENDE WONDERMIDDEL RADIUM, deel 5

05 - Tho-Radia 19 – Het cosmeticamerk Tho-Radia

Vanaf 1932 werd in Frankrijkdoor een farmaceutisch het cosmeticamerk Tho-Radia geproduceerd ‘voor farmaceutische producten, schoonheidsproducten en parfums’. Rond 1910 kwam de apotheker Alexandre Jaboin met de theorie van ‘microcurietherapie’, geïnspireerd door het succes van curietherapie bij de behandeling van bepaalde vormen van kanker. Hij ging ervan uit dat zeer kleine doses radium levende cellen zouden stimuleren en hun energie zouden verhogen. Deze opvattingen waren niet wetenschappelijk aangetoond, maar ze veroorzaakten een rage voor met radium beladen medicijnen en cosmetica. Verschillende merken begonnen in de loop van de jaren tien de markt te exploiteren, met name Activa en Radior. Omstreeks 1920  trad apotheker Alexis Moussalli in dienst bij de farmaceutische laboratoria van Millot in Parijs. Gebruikmakend van zijn expertise op het gebied van zeldzame aardmetalen bedacht hij de schoonheidscrème Tho-Radia uit, die 0,5 mg thoriumchloride en 0,25 mg radiumbromide per 100 gr crème bevatte. Om zijn eigen merk goed in de markt te zetten, ging hij een samenwerking aan met de arts Alfred Curie, die geen enkele band had met Pierre en Marie Curie, maar de gelijke achternaam deed wonderen. Pierre en Marie Curie hebben blijkbaar nog even overwogen juridische stappen tegen het bedrijf te ondernemen. Alfred Curie registreerde het merk Tho-Radia op 29 november 1932 met de misleidende vermelding ‘naar de formule van Dr. Alfred Curie’. De gezichtscrème had vanwege de veelbelovende genezende en verfraaiende eigenschappen direct een groot succes in Parijs. Het assortiment  producten zou namelijk de bloedsomloop verbeteren en rimpels verwijderen, maar zou ook het haar en onaardse stralende glans gaven. De Tho-Radia-crèmes werden opgemerkt door hun herkenbare advertenties, waarin een jonge, blonde vrouw wordt afgebeeld die van onderaf wordt verlicht door zichtbare stralen. Vanaf 1937 werd hert gebruik van radium beperkt tot medische behandelingen en moesten producten met radium het opschrift ‘Gif’  0f ‘Toxisch’ bevatte. Het bedrijf paste nu de samenstelling aan om de productlijn te kunnen voortzetten. (meer…)

HET SPROOKJE VAN DE TWAALF MAANDEN

Josef WenzigHet is vandaag een schrikkeldag, de zestigste dag in een schrikkeljaar. Die dag werd in 46 v.Chr. ingevoerd door Julius Caesar bij de hervorming van de kalender. In de oude Romeinse kalender had men maanden van 29 dagen, waardoor een jaar maar 355 dagen telde. Om de maanden nu te laten aansluiten op de seizoenen moest om de twee jaar een schrikkelmaand worden ingevoerd door de pontifex maximus. Julius Caesar had dit echter steeds nagelaten, zodat de kalender op een moment maar liefst tachtig dagen achterliep op de seizoenen. Bij de kalenderhervorming werkte hij in één klap de hele achterstand weg door eenmalig drie schrikkelmaanden in te voeren. Door de invoering van de juliaanse kalender werden de schrikkelmaanden afgeschaft en werden de 29 dagen van de tweejaarlijkse schrikkelmaand verdeeld over de maanden, waardoor de maanden april, juni, september en november 30 dagen kregen en de maanden januari, maart, mei, juli, augustus, oktober en december 31 dagen gingen tellen. De maand februari behield 28 dagen, terwijl die ook makkelijk naar 30 dagen kon worden gebracht door twee van de andere maanden hun 31ste dag te ontnemen. Dat heeft men om onduidelijke redenen nagelaten. In elk geval had men nu een jaar van 365 dagen, wat mooi synchroon aan de seizoenen liep. (meer…)

012 – NIGTEVECHT

Nigtevecht 1666Nigtevecht is het meest noordelijk gelegen dorp binnen de provincie, iets van vijf kilometer ten zuiden van het Nood-Hollandse Weesp. Het dorp werd voor het eerst vermeld in 1281 als Nigftarvechta  (aan de Vecht), als een langgerekt dorp op een rivierduin langs de linkeroever van de slingerende Vecht. Dat werd later verbasterd tot Nichtervecht en weer later tot Nigtervecht. De tekening hiernaast toont het vredige dorpje in 1666.

Toen de Franse legers op 12 juni 1672 bij Lobith het land binnentrokken, werden eerst Arnhem en Nijmegen door hen belegerd. Daarna verspreidden ze zich over de IJsselvallei. Er was een plan van de Republiek voor een IJssellinie als eerste verdedigingslijn, maar de vestigingssteden en vestingwerken lagen er al decennialang verwaarloosd en onderbemand bij. Er was ook een plan het gebied in de IJsselvallei te inunderen in geval van een aanval, maar ten tijde van de Franse aanval was dat vanwege de lage waterstand geen optie. Ook hadden inwoners al jarenlang geprotesteerd tegen het plan, zodat er geen voorbereidende werkzaamheden waren verricht. In de IJsselvallei kwam het tot wat gevechten, maar na een snelle Franse overwinning lag de rest van de Republiek helemaal open voor de Fransen. Op 19 juni 1672 viel Naarden en op 23 juni lag het onverdedigde Utrecht zich over aan de Fransen. De republiek had toen in juni 1672 met overstromingen al gezorgd dat het plan van de Hollandse Waterlinie in werking kon treden. Dat was eigenlijk te laat om de inundaties echt succesvol te laten zijn, maar koning Lodewijk XIV treuzelde lang. Hij veronderstelde dat de Republiek het hopeloze van de situatie zou inzien, snel zou capituleren en hem een aantrekkelijke oorlogsvergoeding zou betalen. Bovendien was er onder de Franse soldaten weinig animo te gaan aanvallen en het risico te lopen te sneuvelen. Ze zouden namelijk worden uitbetaald in wissels die in Amsterdam verzilverd moesten worden. Ze vreesden dat na de gewelddadige val van Amsterdam hun wissels waardeloos zouden zijn. Ook voor hen was wachten op de vrijwillige overgave van de Republiek de meest aantrekkelijkste optie. Het gaf de Republiek de gelegenheid de Hollandse Waterlinie in juli 1672 tijdig af te krijgen. (meer…)

RUDOLF KLAUDUS

Rudolf Klaudus87e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

Rudolf Klaudus (Nebersdorf, 19 oktober 1895 – Eisenstadt, 26 maart 1979) werd in een Kroatische boerenfamilie in Burgenland geboren. In Wenen bezocht hij de Höhere Graphische Bundes-Lehr- und Versuchsanstalt en aansluitend was hij in Zagreb leerling aan de Akademie der Bildenden Künste. Terug in Burgenland in 1926 werd hij in Deutschkreutz docent aan een middelbare school. In deze plaats richtte hij met Aflfred Pahr en Franz Erntl ook een kunstenaarsgroep op. Pahr was een leraar tekenen en handenarbeid aan een evangelische school in Oberschützen. Erntl was docent aan een middelbare school in Neufeld an der Leitha. Het drietal zette zich met hun vereniging af tegen gevestigde namen in de artistieke wereld in Burgenland, zoals Albert Kollmann en Franz Elek-Eiweck. Klaudus werd ook lid van de Burgenländischen Kunstverein en nam deel aan de tentoonstellingen die de vereniging met regelmaat organiseerde. Hij schreef ook regelmatig artikelen voor de Kroatische krant Hrvatske Novine en spande zich er voor in dat voor de Kroatische jeugd op school lesboeken in de eigen taal beschikbaar waren. (meer…)

LANGE WAPPER 4

De verhalen over Lange Wapper zoals die in 1929 werden opgetekend door Victor de Meyere en hier in de Nederlandse versie zijn weergeven, eerst in twaalf kleine ‘vertelselkens’ en daarna in de resterende dertien boevenstreken van Lange Wapper. Die waren merendeels al opgenomen in het verhaal De Lange Wapper, een van de vier verhalen die Domien Sleeckx (Antwerpen, 2 februari 1818 – Luik, 13 oktober 1901), een Vlaamse taalkundige, journalist en schrijver van verhalen, romans, essays, drama’s en blijspelen, in 1843 opnam in zijn Kronyken der straten van Antwerpen, deel 3. Sleeckx schreef vanaf 1840 enkele romantische volksverhalen in de sentimenteel-idealistische traditie van Hendrik Conscience, het grote voorbeeld van hele generaties Vlaamse schrijvers. Het verhaal De Lange Wapper stamt uit 1840 een moet een van de eerste van zijn Vlaamse verhalen zijn geweest.

De Vlaamse volksschrijver Hendrik Conscience (Antwerpen, 3 december 1812 – Elsene, 10 september 1883), de schrijver waarvan wordt gezegd dat hij ‘zijn volk leerde lezen’, publiceerde in 1838 zijn meesterwerk De Leeuw van Vlaanderen, een historische roman over de Guldensporenslag in1302 die het gevolg was van de Vlaamse Opstand, een gewapend conflict van 1297 tot 1305 tussen het graafschap Vlaanderen en het Franse koninkrijk. Het boek zou sterk bijdragen tot de Vlaamse bewustwording in de negentiende eeuw. Een jaar eerder was van Conscience het boek Phantazy (drukkerij L.J. Cort op de Paddegragt, 1937) verschenen, een bizarre mengeling van fantastische verhalen en poëzie. Achteraf was Conscience zelf ontevreden over het boek (hij noemde het ‘een dwaasheid’) en hij heeft de inhoud nooit laten herdrukken. De oplage bedroeg 800 exemplaren, waarvoor drukker L.J. De Cort de schrijver 1.000 frank aanrekende. Er waren 279 intekenaars à 3 frank per exemplaar, maar gelukkig kreeg Conscience van koning Leopold, de Belgische staat en de provincie Antwerpen in totaal 1.000 frank subsidie, zodat de auteur zijn broek niet scheurde. Het kleine boekje is nu een echt collectors item. (meer…)

034 – AVONDLUCHT

.
Lobith, avondlucht in de tuin, juli 2017, © Frans van den Muijsenberg.

037 – RIJP LANGS HET MAAS-WAALKANAAL 2

002 - Stevenskerk kooromgang-1zw
.
Nijmegen, langs het Maas-Waalkanaal, januari 2007, © Frans van den Muijsenberg

HET FASCINERENDE WONDERMIDDEL RADIUM, deel 4

04 - Radium Girls 47 –  Zelflichtgevende verven

De gevaren van radium werden aanvankelijk niet goed begrepen, de commerciële mogelijkheden des te beter. In het theater werd hoofdzakelijk de term ‘radium’ als wervend middel ingezet, van daadwerkelijk gebruik van het gevaarlijk goedje was meestal geen sprake. Dat werd bij industrieel gebruik een stuk anders. Men ging radium gebruiken voor het produceren van zelflichtgevende verven voor horloges, nucleaire panelen, vliegtuigschakelaars, klokken en wijzerplaten van instrumenten. Een zelflichtend horloge met radiumverf bevatte ongeveer 1 microgram radium. In 1917 werd in Chicago de Radium Dial Company opgericht, een divisie van de Standard Chemical Company, dat de radiumverf Undark produceerde om in hun fabriek in East Orange lichtgevende horloge- en klokwijzerplaten te produceren. Het snel werd kort daarna verplaatste naar Ottawa, Illinois om dichter bij de belangrijkste klant te zijn, de Westclox Clock Company. Op haar hoogtepunt werkte voor de Radium Dial Company ongeveer 1.000 jonge vrouwen, voornamelijk Italiaanse immigranten, die hun eigen verf mengden uit radiumpoeder. Om een ​​fijne penseelpunt te krijgen voor het schilderen van de kleine cijfers, maakten de fabrieksarbeiders de penseelpunt tussen hun lippen nat. Sommigen beschilderden zelfs hun lippen en tanden met de lichtgevende verf om hun echtgenoten en vriendjes te verrassen. Dagelijks werden door hen ongeveer 4.3000 wijzerplaten afgeleverd. In 1922 begonnen veel van de wijzerplaatschilders verontrustende gezondheidsproblemen te krijgen. Toen ze naar artsen gingen over pijnlijke zweertjes in de mond en tandbederf, waren de artsen geschokt toen ze ontdekten dat de botten in hun gezicht en kaken waren gedesintegreerd. Veel vrouwen kregen toen kanker. Artsen vermoedden dat het plotselinge begin van deze vreselijke ziekte bij gezonde jonge vrouwen werd veroorzaakt door de blootstelling aan radiumverf. Verschillende werknemers stierven als gevolg van de werkzaamheden, maar hoewel de gezondheidsrisico’s van radium van lieverlee steeds duidelijker werden, ging het bedrijf tot 1940 verder met het schilderen van fluorescerende wijzerplaten. (meer…)

EROTIEK IN DE 19E EEUW – 53

4 - Julien Vallou de Villeneuve 1853 - 1 4 - Julien Vallou de Villeneuve 1853 - 2 4 - Julien Vallou de Villeneuve 1853 - 3
Foto’s van Julien Vallou de Villeneuve (1795-1866), model Henriette Bonnion

JULIEN VALLOU DE VILLENEUVE

01 - Liquid SunshineJulien Vallou de Villeneuve (12 december 1795 – 4 mei 1866) was een Franse schilder, lithograaf en fotograaf. Hij studeerde bij Jean-François Millet, die later zo’n grote invloed zou hebben op Vincent van Gogh. In 1814 begon De Villeneuve zijn carrière op de Salon met schilderijen die het dagelijks leven, mode, regionale kostuums en naaktstudies weergaven. Als schilder is De Villeneuve echter zo goed als in de vergetelheid geraakt. Al vroeg in zijn leven startte hij met een serie erotische lithografieën: in 1828 publiceerde Types des Femmes, in 1830 werkte hij mee aan het compendium Erotica Imagerie Galante  en in 1839 maakte hij Les Jeunes Femmes, Groupes de Tetes, een lithografische erotische serie op folioformaat waarin pittige episodes uit het leven van jonge vrouwen en hun geliefden werden afgebeeld. In 1842, al snel na de ontwikkeling van de fotografie, begon De Villeneuve met fotografie als aanvulling en hulpmiddel bij zijn grafische werk. Hij produceerde enkele daguerreotypieën, overwegend zachtgekleurde afdrukken van gezouten papier van papieren negatieven die retouchering voor een artistiek effect mogelijk maakten. Volgens de methode van Humbert de Molard fixeerde hij zijn prenten met ammonia om het verbleken van de highlights in zoutafdrukken te vermijden Het zorgde er ook voor dat deze foto’s langer bewaard konden worden, zodat ze nog steeds bestaan. Veel van zijn prenten liet hij maken door fotolithograaf Rose-Joseph Lemercier (1803–1887). (meer…)

LANGE WAPPER 3

Tweede deel van de serie anekdotes van Lange Wapper die in 1929 werden opgetekend door dichter, schrijver, folklorist en etnoloog Victor de Meyere (Boom, 13 april 1873 – Antwerpen, 27 december 1938) in De Vlaamsche vertelselschat, deel 3 (1929), CCLXXIII-CCXCVII – De vertelselkens van Langen Wapper en van den reus. Gisteren de eerste twaalf kleine ‘vertelselkens, vandaag de resterende dertien boevenstreken van Lange Wapper.

13 – Lange Wapper in de Danszaal.

Het was in de tijd van de zwetende ziekte. Het was gedaan met alle plezier en vermaak. Elke dag liep de bevolking in een lange stoet door de stad, God den Heer aanroepend en Hem smekend om het onheil af te weren. Er was toen aan de Berchemsche poort een herberg, waar nog steeds werd gedanst. Er kwamen daar elke avond een paar lichtzinnige vrouwen bij elkaar en zij dansten constant. Als er geen mannen kwamen, dansten die vrouwen ondereen. Op een zondag namiddag, ton die vrouwen weer onder elkaar aan het dansen waren, kwam een vreemde man binnen. Hij was daar met de diligence aangekomen. Hij wilde graag dansen, dat hadden de vrouwen direct in de gaten en ook dat hij graag wilde zingen. Onmiddellijk was hij bezig met de belhamel van de bende. Maar hoor eens wat er toen gebeurde! Toen de dans begon, werd de danser steeds groter. Het leek of bij elke stap die hij en zijn danseres deden het vuur uit de grond sloeg. En dat was inderdaad ook zo. Die vreemde danser had gloeiende voeten gekregen en daarmee trapte hij door de houten vloer, die overal begon te branden. Toen alles in vuur en vlam stond, liet de danser zijn danseres midden in de vlammen staan en liep weg in de richting van het schipperskwartier. Toen ook zag iedereen wie die danser was geweest: Lange Wapper en niemand anders! Naarmate hij verder liep, werd hij ook groter en groter, zo groot dat men hem op het laatst, heel ver weg zag staan als een toren zo hoog. Van ver gezien zou men gezworen hebben dat er naast de toren van Ons Lieve Vrouwen een tweede toren stond. (meer…)

LANGE WAPPER 2

Lange Wapper duikt op in allerlei anekdotes die eeuwenlang in Antwerpen werden verteld, van generatie op generatie doorverteld. De dichter, schrijver, folklorist en etnoloog Victor de Meyere (Boom, 13 april 1873 – Antwerpen, 27 december 1938) beschreef er vijfentwintig in De Vlaamsche vertelselschat, deel 3 (1929), CCLXXIII-CCXCVII – De vertelselkens van Langen Wapper en van den reus. In de toelichting over de anekdotes van Lange Wapper schreef hij: ‘Deze kleine vertelsels, met sage-thema’s, zijn slechts een keus uit den meer specialen Antwerpschen vertelselschat. Vóór een honderdtal jaren waren zij goede bekenden in elk Antwerpsch huisgezin. Maar toenmaals was Lange Wapper nog voor allen, zoo grooten als kleinen, een gevreesd personage. Overal was hij aan of omtrent en gestadig mocht men zich aan zijn kwâpitserijen en boevenstreken verwachten. Door de indringing van de vreemde elementen, inlandsche zoowel als buitenlandsche, in het leven van de Scheldestad, die zich voortdurend en geweldig naar alle kanten uitbreidde, naar Oost en West, langs Noord en Zuid, is de geheugenis aan Langen Wapper stilaan te loor gegaan, gelijk zoovele schilderachtige gewoonten en gebruiken te niet gingen, vergeten, verloochend en geweerd door hen, die nooit de ziel van Antwerpen zullen begrijpen. Alleen een oude sinjoor zal u wellicht, hier of daar in oen traditioneel gebleven hoekje van de stad, nog over Langen Wapper vertellen. Hij zal het doen met weemoed in de stem en tranen in de oogen’. In deze aflevering de eerste twaalf ‘vertelselkens’. (meer…)

033 – OMGEVING VAN ELTEN 4

.
In de omgeving van Elten (Duitsland) en haar Sint-Vituskerk, september 2009, © Frans van den Muijsenberg.

036 – RIJP LANGS HET MAAS-WAALKANAAL 1

002 - Stevenskerk kooromgang-1zw
.
Nijmegen, langs het Maas-Waalkanaal, januari 2007, © Frans van den Muijsenberg

HET FASCINERENDE WONDERMIDDEL RADIUM, deel 3

03 - Polshorloges WO 16 – Een radium polshorloge

Militairen gebruikten voor de Eerste Wereldoorlog al veelvuldig zakhorloges. Voor officieren was het hebben van een zakhorloges een onmisbaar onderdeel van de uitrusting. Die zakhorloges waren echter onpraktisch bij het paardrijden, in de open cockpits van vroege vliegtuigen of in de krappe omstandigheden van de loopgraven. Het werd veel logischer om in het vervolg de horloge rond de pols te doen. Dat was voor militairen een behoorlijke stap, want voor de oorlog droegen meestal alleen vrouwen polshorloges. Mannen met polshorloges werden als verwijfd beschouwd. Deze trend om toch zo’n vermaledijd polshorloge te dragen zou zijn begonnen tijdens de Boerenoorlog (1899-1902), toen Groot-Brittannië oprukte naar de Boerenstaten Transvaalrepubliek en Oranje Vrijstaat. De soldaten kregen nu een hand vrij die normaal gebruikt werd gebruikt om een zakhorloge te bedienen. Tegen de tijd dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak, waren de functionele voordelen van het polshorloge al zo ingeburgerd dat al een kwart van de gewone soldaten een polshorloge had. Deze eerste militaire polshorloges waren bestendig, waterdicht en hadden onbreekbaar glas. Een grote innovatieve oplossing, maar het bleef een probleem om op je horloge in het donker de tijd te zien. Het aansteken van een lucifer had het risico dat de vijand je positie kon achterhalen. Horloges met lichtgevende wijzerplaten werden daarom al snel een essentieel veiligheidselement: een must-have-gadget. In het boek Knowledge for War: Every Officer’s Handbook for the Front (1916) van Captain B.C. Lake stond op de lijst onmisbare items ‘Een lichtgevend polshorloge met onbreekbaar glas’, nog vóór ‘Veldkijkers’ en ‘Revolver’. (meer…)

TADEUSZ BOROWSKI – HIERHEEN NAAR HET GAS, DAMES N HEREN

Tadeusz Borowski (Zjytomyr, 12 november 1922 – Warschau, 3 juli 1951) werd geboren in de historische stad Zjytomyr, die toen deel uitmaakte van de Oekraïense Volksrepubliek en een grote Poolse en Joodse minderheid kende. Zijn vader Stanislaw Borowski (1890-1966) en moeder Teofila Karpińska (1897–1993) kwamen uit boerenfamilies in Oekraïne. Ze trouwden in Zjytomyr in 1917. Ze kregen twee zonen, Juliusz en Tadeusz. Stanisław werkte als accountant bij een bijenteelt- en tuinbouwcoöperatie. Sinds de Tweede Poolse Deling in 1793 maakte de stad deel uit van het Russische Rijk en was toen al een belangrijk vervoersknooppunt op een route van Kiev via Brest naar het westen. In 1861 vormde de Joden een derde van de totale bevolking en was de stad een officieel Joods centrum in het zuidelijk deel van deze streek in Oost-Europa, waar Vilnius in Litouwen indertijd dezelfde status had in het noordelijk deel. Voor de Eerste Wereldoorlog had de Joodse bevolking in de Oekraïne met regelmaat te lijden onder pogroms. Dat gold zeker gedurende de korte Oekraïense onafhankelijkheid (1918-1922) toen Zjytomyr de hoofdstad van Oekraïne was. Vanaf de oprichting van de Sovjet-Unie op 28 december 1922 kwam het land onder de heerschappij van de Sovjet-Unie. Tadeusz Borowski was toen net een weekje of zes oud. (meer…)

DENIS MESRITZ (87)

Denis Claire Baudouin Mesritz (Den Haag, 16 november 1919 – Rathenow, 16 maart 1945) was de jongste zoon van Leo Mesritz (Samarang, 1 november 1876 – Zürich, 20 oktober 1965), een advocaat aan het Gerechtshof te Den Haag, die op 15 mei 1915 op 38-jarige leeftijd trouwde met de 30-jarige Ernestine Emma Claire Tiberghien, een dochter van een advocaat aan het Gerechtshof te Brussel. Het is een schriftelijke afhandeling, want de bruidegom verkleef op dat moment in het Carlton Hotel te Edinburgh terwijl de bruid in dezelfde plaats in het Romburgh Hotel verbleef. De andere kinderen waren Marie-Claire (1919-1973), Lucien (1916-1935) en Jean (1918-1945). Stamhouder van de familie was Wolf Juda, die in 1766 werd geboren in het Pruisische stadje Meseritz, dat voornamelijk Duitse inwoners had maar toch aan de uiterste westgrens van het Poolse koninkrijk lag. Vanwege die strategische ligging werd de stad in de 17e en 18e eeuw in oorlogen meermalen verwoest. Daarnaast waren pogroms tegen de Joodse bevolking in de regio geen onbekend verschijnsel. In 1793 werd de stad bij de Tweede Poolse Deling Pruisisch, in 1807 bij het napoleontische groothertogdom Warschau gevoegd, in 1815 werd het Pruisisch gezag hersteld en bij de provincie Posen (Poznań) gevoegd. Kortom, onzekere tijden in Mesritz, dat door de Polen Międzyrzecz werd en wordt genoemd. Wolf Juda besloot in 1812 naar Nederland uit te wijken. Hier was juist in 1811 de wet aangenomen dat iedereen een vaste achternaam moest aannemen. Zoals erg gebruikelijk werd daarbij vaak de stad waaruit men afkomstig was als achternaam aangenomen. Op deze manier werd Wolf Juda in 1812 Wolf Juda Mesritz, waarbij de tweede ‘e’ uit de plaatsnaam verdween. De ondernemende familie deed het sociaal-economisch erg goed en heeft binnen enkele generaties personen op goede posities en huwelijken gesloten met vooraanstaande families. Ze waren ook lid van de Waalse Kerk, die vanaf de oprichting van de Nederlands Hervormd Kerk in 1815 onder dit kerkgenootschap valt. (meer…)

HET PARISOORDEEL 4

.
Le jugement de Paris
Pierre-Auguste Renoir
1913-1914
Hiroshima Bijutsukan.

De Franse kunstschilder Pierre-Auguste Renoir (Limoges, 25 februari 1841 – Cagnes-sur-Mer, 3 december 1919) maakte dit schilderij van het Parisoordeel in circa 1913-1914. Het schilderij (olieverf op linnen, 73 × 92,5 centimeter) toont de Trojaanse prins Paris die als scheidsrechter optreedt in een schoonheidswedstrijd tussen de drie godinnen Hera, Athena en Aphrodite. Renoir was toen de leeftijd van zeventig jaar al eventjes gepasseerd. In die laatste jaren woonde en werkte hij in het bergdorpje Le Cannet, wat ‘klein Cannes’ betekent. Nu is het dorpje opgeslokt door de flatgebouwen en autoboulevards van het uitdijende Cannes. Rond de eeuwwisseling was het echter een pittoresker streek met plantages met citroenbomen en daardoor een aantrekkelijk streek voor kunstenaars om zich er tijdelijk te vestigen. De kunstschilder Pierre Bonnard woonde er meer dan twintig jaar en in Le Cannet is sinds 2011 het aan hem gewijd Musée Bonnard te bezoeken. Ook Renoirs voormalige atelier zijn hier nog te bezoeken te Zijn. Renoir maakte in het dorp onder meer het fantastische schilderij Le Cannet. Renoir leed toen al aan artritis en zat in een rolstoel, maar werkte onvermoeibaar door. Tijdgenoten zeiden dat hij het penseel aan zijn pols vastbond zodat hij het nog steeds kon begeleiden. (meer…)

LANGE WAPPER 1

Lange Wapper is een reus uit de Antwerpse folklore, waarvan de geschiedenis heel ver teruggaat. Eeuwen geleden zou het bos rond Antwerpen hebben gekrioeld van demonen, goblins en allerlei kwaadaardige wezens. Die werden echter zo lastig dat de stedelingen een massale aanval organiseerden, waarbij ze priesters mobiliseerden en zichzelf bewapenden met een bel, een boek, een kaars en iconen van de Maagd Maria. Het platteland werd uitgekamd en elk monster dat ze tegenkwamen werd verdreven en naar de zee verbannen. Er werd echter vergeten ook het water te controleren, waardoor één wezen aan hun aandacht kon ontsnappen door rustig te wachten tot iedereen weer was vertrokken. Het wezen begaf hij zich vervolgens naar de grachten van Antwerpen, waar hij zich vestigde en zijn wrok jegens de mensheid koesterde. Dat wezen was Lange Wapper, die geen vast uiterlijk of formaat had. Hij kon groter zijn dan gebouwen of zo klein als een muis. Het liefst had hij echter lange, magere benen waarmee hij over het water liep. Deze benen konden zich enorm uitstrekken, waardoor hij door ramen kon kijken en de bewoners bang kon maken. Door de vreemde bewegingen die hij op die steltachtige benen maakte, kreeg hij zijn naam: wapper is een verouderde term voor ‘evenwicht’ en een nog oudere term voor ‘grote man’. (meer…)

032 – OMGEVING VAN ELTEN 3

.
In de omgeving van Elten (Duitsland) en haar Sint-Vituskerk, september 2009, © Frans van den Muijsenberg.

035 – CREMATORIUM BEUNINGEN 1

002 - Stevenskerk kooromgang-1zw
.
Crematorium Beuningen, december 2006, © Frans van den Muijsenberg

HET FASCINERENDE WONDERMIDDEL RADIUM, deel 2

01 - Liquid Sunshine3 – De Sunshine Dinner Party

Hetzelfde bedrijf van L.D. Gardner produceerde het gepatenteerde radium-gezondheidswater Liquid Sunshine en introduceerde dat spectaculair in februari 1904 in een Sunshine Dinner. Gardner was hoofd van de amusementscommissie van het prestigieuze Massachusetts Institute of Technology (MIT). Het feest was alleen toegankelijk voor mannelijke alumni en gasten van het MIT omvatte een spannende vertoning van het nieuwe middel radium. Het was de bedoeling om de aanwezigen te vermaken en om te pronken met de nieuwste wetenschappelijke nieuwigheden. Na de maaltijd werd de eetkamer verduisterd en werden de effecten van lichtgevende verf gedemonstreerd. De meningen hoe dat gebeurde verschillen. Sommigen beweren dat er glow-in-the-dark dansende skeletten en ballonnen waren en er is zelfs een melding dat de oprichter van het MIT zich vertoonde als een gloeiend menselijk skelet. Nog bizarder waren de versieringen met twee glow-in-the-dark kartonnen kippen die om een ​​ei vochten: een visuele verwijzing naar een speculatie eerder dat jaar door een boer uit Washington, dat het mengen van radium met kippenvoer zogenaamde ‘radio-eieren’ zou opleveren, die mogelijk zichzelf hard koken. Het was slechts de opmaat naar het hoofdevenement van de avond, waarbij de aanwezigen een glas ‘Liquid Sunshine’ mochten drinken. Toen de gasten aan tafel gingen, vonden ze naast hun borden een miniatuurmok met daarin een capsule aesculine (een extract uit paardenkastanjes dat net als kinine blauw fluoresceert bij blootstelling aan straling) en een kristallen glas puur, bruisend water. Op signaal van de toastmaster kregen de gasten te horen dat ze de capsule (die eerder zou zijn blootgesteld aan radium) in het glas moesten doen. De capsule zou dan oplossen en het water doordrenken met radioactiviteit, waardoor elk drankje door de fluorescerende aesculine indrukwekkend gloeide in de verduisterde kamer. Er werd daarna een toast uitgebracht, de Liquid Sunshine werd gedronken als een shot whisky en de groep ging verder met het zingen van een aantal opzwepende liedjes. Het tempo werd aangehouden door een dirigent die zwaaide met een glinsterend stokje voorzien van glow-in-the-dark verf. (meer…)

HET STICHTSE PEPERTJE

Het Stichtse Pepertje was een illegale uitgeverij die werd opgericht door een aantal medewerkers van de illegale kranten Ons Volk, den vaderlant ghetrouwe en Oranje-Bulletin in Utrecht.

Ons Volk ontstond in de zomer van 1943 doordat studenten en pas afgestudeerden van de universiteiten in Leiden en Utrecht een nieuw illegaal periodiek wilde opzetten, dat in grote oplage kon worden verspreid, een populaire stijl had en zo veel Nederlanders zou aanspreken. Op die manier kon dan de geest van verzet onder de bevolking worden gestimuleerd. Omdat er geen overeenstemming kon worden bereikt over de opzet van het blad, besloten Han Gelder (Indologische Studies te Leiden), en Wim Eggink (kandidaat sociale geografie te Utrecht) om samen de redactie en uitgave te gaan verzorgen. Zij vonden dat er behoefte was aan echte verzetsliteratuur tegen aantasting van ‘de humaniteit’. Ons Volk verscheen vanaf 7 oktober 1943 tot en met 5 juli 1945 in gedrukte vorm vooral in Amsterdam, Utrecht en Den Haag, tot september 1944 maandelijks, daarna ongeveer 2 keer per maand. De oplage varieerde tussen de 55.000 en 120.000 exemplaren. (meer…)

JESÚS RAFAEL SOTO

Jesús Rafael Soto (Ciudad Bolívar, 5 juni 1923 – Parijs, 14 januari 2005) was de oudste van vier kinderen van Emma Soto en Luis Garcia Parra, een violist. Al op jonge leeftijd wilde hij geld verdienen om ter helpen het gezin financieel te steunen, maar hij zocht het wel uitdrukkelijk in de artistieke richting. In het begin speelde hij gitaar als straatartiest, daarna begon hij beroemde kunstwerken die hij in verschillende boeken, tijdschriften en almanakken vond na te schilderen. Op zestienjarige leeftijd kreeg hij een baantje bij de bioscopen in Ciudad Bolivar, waarvoor hij posters ging schilderen. Hij zei hierover later: ‘Op die leeftijd waren de enige kunstenaars die ik kende de letterschilders. Mijn familie was heel gelukkig. Ik kon wat geld verdienen, letters schilderen tot het einde van mijn dagen. Niemand keek verder dan dat…’ In 1938 sloot Soto zich aan bij een studentengroep die de ideeën van het surrealisme promootte en publiceerde hij in het plaatselijke tijdschrift enkele gedichten waarin hij de samenleving op de hak nam. In de groep leerde Soto over schrijven en maken van houtskooltekeningen. De portretten die hij maakte leidde ertoe dat hij in 1942 een studiebeurs kreeg die het hem mogelijk maakte in de hoofdstad Caracas een kunst- en onderwijsopleiding aan de Escuela de Artes Plásticas y Artes Aplicadas te volgen. Tot zijn medeleerlingen behoorden ook de schilder-kunstenaar Alejandro Otero (1921-1990) en Carlos Cruz-Diez, die een bekend kinetisch en op-art kunstenaar zou worden. Vooral Cruz-Diez raakte snel in de ban van de geometrische abstractie, waarin rechte lijnen de hoofdrol speelden. Hij werd duidelijk geïnspireerd door Piet Mondriaan en De Stijl. In 1947 haalde Soto aan zijn opleiding zijn onderwijsbevoegdheid en had daarna drie jaar lang de leiding aan de kleine Escuela de Artes Plásticas in Maracaibo. Toen hij daar les gaf, ontving hij een overheidssubsidie om naar Frankrijk te reizen en zich in Parijs te vestigen. In 1950 vertrok hij naar Parijs, waar hij werd opgewacht door zijn vrienden Otero en Cruz-Diez en andere kunstenaars uit Venezuela. Die brachten hem in contact met groeperingen van abstracte kunstenaars. In 1951 bezocht Soto met enkele vrienden Nederland, waar hij het Kröller-Müller Museum en het Stedelijk Museum Amsterdam bezocht, vooral om het werk van Piet Mondriaan te zien. (meer…)

DE DRIE GRATIËN – 053

Rob Scholte (Amsterdam, 1 juni 1958)  studeerde van 1977 tot 1982 aan de Gerrit Rietveld Academie. Daarna maakte hij onder meer deel uit van het kunstenaarscollectief W139, waar hij met Sandra Derks in 1982 debuteerde met het ‘meesterwerk’ Rom 87, dat deel uitmaakt van de collectie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en in bruikleen is gegeven aan Museum Boijmans Van Beuningen. Het is een reeks in vrije stijl geschilderde variaties op een boek kinder-kleurplaten. Vanaf 1984 verving hij deze stijl door minutieus geschilderde werken die hij exposeerde in de pas opgerichte galerie The Living Room te Amsterdam. In de jaren daarna kregen zijn tentoonstellingen zowel veel lof als veel kritiek. Zijn werken waren onder meer te zien op de documenta (1987) en op de Biënnale van Venetië (1990), waar hij het Nederlandse paviljoen inrichtte. In 1991 kreeg hij de opdracht een 1200 vierkante meter grote wand- en plafondschildering te vervaardigen op het Huis Ten Bosch Resort in Nagasaki, Japan. Op 9 augustus 1995, de dag dat herdacht zou worden dat vijftig jaar eerder in Nagasaki de atoombom viel, zou de opening plaatsvinden van zijn schildering Après nous le déluge, over de voortdurende herhaling van oorlog, maar dat moest worden uitgesteld wegens een aanslag op Scholte. Op 24 november 1994 stapten Rob Scholte en zijn echtgenote Micky Hoogendijk bij de Laurierstraat in Amsterdam in zijn donkerblauwe BMW 525i. Kort daarna ontplofte een handgranaat onder de auto. Bij Rob Scholte moesten beide benen boven de knie worden geamputeerd; Micky Hoogendijk kreeg een miskraam. De dader van de aanslag is nooit gevonden. Een van de theorieën was dat de aanslag was bedoeld voor de advocaat Oscar Hammerstein, die eenzelfde type BMW in dezelfde kleur en met bijna hetzelfde nummerbord had. Andere theorieën hielden verband met het schimmige milieu van kunstenaars, cocaïnedealers en witwaspraktijken waarin Scholte zich indertijd bewoog. De aanslag zou een afstraffing zijn geweest voor gokschulden, cocaïneschulden of niet nagekomen verplichtingen. Scholte zelf beschuldigde aanvankelijk zijn collega-kunstenaars Paul Blanca en Koos Dalstra. De aanslag is nooit opgehelderd. In 2013 opende hij met beperkte middelen een aan hem gewijd museum in het voormalige Hoofdpostkantoor in Den Helder, maar een later conflict tussen de gemeente Den Helder en Scholte eindigde in een financieel drama voor Scholte, die zijn gehele collectie kunstwerken door de gemeente geconfisqueerd en geveild zag worden. (meer…)

TITUS WILLEM DE TOURTON BRUIJNS (86)

Titus Willem de Tourton Bruijns (Teteringen, 15 mei 1898 – Buchenwald, 6 april 1943) was een telg uit een militair geslacht. De achternaam ontstond nadat Willem von Bruyns (1771-1864) halverwege de negentiende eeuw toestemming kreeg de achternamen van zijn ouders Jan von Bruyns en Elizabeth Maria de Tourton samen te voegen. Deze Willem von Bruyns was in 1788 werkzaam aan het hof van stadhouder Willem V en 1e Luitenant in het Duitse Infanterieregiment 15 von Zach en daarna majoor bij het Koninklijke Nederlands-Indische Leger (KNIL). Deze Willem von Bruyns, inmiddels Willem de Tourton Bruijns, overleed in 1864 op 92-jarige leeftijd in Kampen, waar dat jaar zijn kleinzoon werd geboren. Titus Willem was de zoon van Titus Willem de Tourton Bruijns (Kampen, 1864), eerste luitenant van de artillerie van het Oost-Indische Leger, en Sara Magdalena Jakoba Immink (Bergh, 1863). Het echtpaar had al twee dochters. Drie dagen voor de geboorte van Titus Willem jr. was de vader al verhuisd naar Amsterdam, op 12 augustus 1898 werden ook de moeder en drie kinderen in het Amsterdamse geboorteregister ingeschreven, met de Tweede Oosterparkstraat 234 als definitieve adres van het gezin. Titus woonde bij het uitbreken van de oorlog in Amsterdam, waar hij Inspecteur van de Registratie en Domeinen was.  Die waren belast met het bijhouden van registers, het vorderen van vertalingen, de vermelding van een verklaring op de akte, de registratie van meerdere akten als een akte, het waarmerken van renvooien en het nummeren van de akten. Voorts waren zij belast met het afgeven van ontvangstbewijzen en verklaringen. Op 14 mei 1940 was Titus Willem de Tourton Bruijns een van de oprichters van het Legioen Oud-Frontstrijders (LOF), een van de vroegste verzetsorganisaties in Nederland. Een andere oprichter was Sybrand Marinus van Haersma Buma (Den Haag, 30 december 1903 – Neuengamme, 11 december 1942), die in 1929 op 26-jarige leeftijd burgemeester werd in Stavoren en in 1938 van Wymbritseradeel. (meer…)

031 – BEVROREN VIJVER 3

.
Lobith, eigen tuinvijver, januari 2017, © Frans van den Muijsenberg.

034 – ST. STEVENSKERK 8

002 - Stevenskerk kooromgang-1zw
.
Nijmegen, St. Stevenskerk, gotische kooromgang met bijzondere straalkapellen, eeuwenoude muurschilderingen en predikantenborden.
© Frans van den Muijsenberg

HET FASCINERENDE WONDERMIDDEL RADIUM, deel 1

01 - RadiumRadium is een chemisch element, waarvan alle isotopen radioactief zijn; de meest stabiele isotoop is radium-226 met een halfwaardetijd van 1.600 jaar. Wanneer radium vervalt, zendt het als bijproduct ioniserende straling uit die fluorescerende chemicaliën kan opwekken en radioluminescentie kan veroorzaken. Radium werd in 1898 ontdekt door Pierre Curie en Marie Curie toen ze bij het onderzoeken van het mineraal uraniniet na het verwijderen van het uranium uit het mineraal, bemerkte dat het residu nog steeds radioactief was. In 1910 werd radium voor het eerst geïsoleerd in zijn metaalachtige toestand door Marie Curie en André-Louis Debierne door de elektrolyse van radiumchloride. Nadat wetenschappers in Europa in vroege experimenten met succes kankercellen hadden gedood met radium, steeg de vraag naar het element enorm. Zieke patiënten over de hele wereld eisten behandeling met ‘het wonderbaarlijke radium’. Terwijl sommige artsen serieus experimenteerden met een radiumgeneesmiddel voor ziekten als kanker, tuberculose en lupus, werd hun werk overschaduwd door gewetenloze zakenlieden en kwakzalvers die radiumgeneeswijzen voor bijna elke kwaal op de markt brachten. Radium fascineerde de wereld met zijn radioactieve en lichtgevende eigenschappen. Omdat er geen inzicht was in de nadelige gevolgen van stralingsvergiftiging, werd radium een modieuze trend, een medisch wondermiddel en een industrieel wonder. Kranten stelden zich toekomstige steden voor die verlicht zouden worden door radiumlampen, restaurants die glow-in-the-dark radiumcocktails en snoep zouden serveren, radiumkunstmest die de opbrengst van boerderijen zou verbeteren en artsen die radium gingen gebruiken om kanker voor altijd te genezen. De zakenlieden en kwakzalvers maakten echter op agressieve wijze reclame met hun radium-producten en verkochten met enorm succes radiumcrèmes, dranken, zouten en zetpillen die beweerden acne, bloedarmoede, artritis, astma, kaalheid, moedervlekken, blindheid, constipatie, diabetes, struma, verharde slagaders, hoofdpijn, impotentie, krankzinnigheid, rachitis, tandbederf en wratten te genezen. In dit en volgende delen enkele ‘fraaie’ producten uit de ‘Radium-dagen’, die grotendeels duurde van omstreeks 1904 tot 1927. (meer…)

DE TELEPORTATIE VAN GIL PÉREZ

Op 26 oktober 1593 had de soldaat Gil Pérez de wacht buiten het paleis van de gouverneur in Manilla. Extra waakzaamheid was geboden, want een dag eerder was Gómez Pérez Dasmariñas (Betanzos, 1539 – 25 oktober 1593), de zevende Spaanse gouverneur-generaal van de Filipijnen, vermoord. Dasmariñas had bij zijn aanstelling in 1590 de opdracht gekregen om de Audiencia van Manilla op te heffen en de verdediging van de stad te versterken. Hij hief die Audiencia snel op en stuurde de president en de rechters van het tribunaal terug naar Spanje. Voor e verdediging van de stad werd een garnizoen van enkele honderden manschappen opgericht en er werd rond de stad een muur gebouwd, die begin 1593 gereedkwam. Hij liet ook een versterkt Fort Santiago bouwen en spoorde de bewoners van Manilla aan in het vervolg stenen in plaats van houten gebouwen neer te zetten. In 1592 werd de nieuwe stenen Kathedraal van Manilla afgeleverd. Langs de kust liet hij versterkingen bouwen en hij stuurde zijn zoon Luis Pérez Dasmariñas op militaire expedities naar opstandige gewesten of delen van de archipel waar de Spanjaarden nog niet waren geweest. In 1593 organiseerde Dasmariñas een vloot en troepenmacht van zo’n 900 mensen naar het eiland Ternate van de Molukken om daar het stenen fort van de Hollanders te veroveren. Dasmariñas zou de expeditie persoonlijk leiden. Op 24 oktober 1593 vertrok hij in een galei met Chinese roeiers vanuit Cavite naar Pintados, waar zich de vloot onder leiding van zijn zoon bevond. Op de tweede dag van de reis daarheen kwamen de Chinese roeiers echter in opstand, waarbij gouverneur-generaal Dasmariñas en diverse andere Spanjaarden om het leven kwamen. Zijn zoon Luis Pérez Dasmariñas volgde hem op als gouverneur-generaal van de Filipijnen. (meer…)

ANDRÉ RENÉ DE NORMANDIE S’JACOB

In de vier nummers in juni 1945 – De Zwerver 47 (3 juni 1945) tot De Zwerver 50 (29 juni 1945) – stonden in totaal 71 oproepen (er is genummerd tot 72, maar nr. 39 is per ongeluk overgeslagen) over personen waarvan nog steeds niet bekend was of zij nog leefden en zo ja, waar ze dan verbleven. De oproepen waren steeds voorzien van de toevoeging met spoed te berichten aan het Centraal Bureau van de LO-LKP indien men nuttige informatie kon verstrekken. Zie hier voor het overzicht van de 71 oproepen.
In De Zwerver nummer 50 van 29 juni 1945 verscheen de volgende oproep: ‘Wie kent of heeft gekend André René de Normandiër ’s Jacob in het concentratiekamp Engerhafen bij Aurich?

André René de Normandie s’Jacob (Staverden, 8 september 1921 – Neuengamme, 5 februari 1945) werd geboren op het landgoed Staverden als zoon van de grootgrondbezitter Herman Theodoor s’Jacob en van Elizabeth Jacoba van der Leeuw. Van het geslacht s’Jacob begon de stamreeks met René (Renier) Jacob, in rond 1630 in de omgeving van het Franse Châteaudun geboren, later werkzaam in het lakenbedrijf te Delft en in die plaats in 1708 overleden. Zijn kleinzoon Josué (1693-1776) werd in 1717 poorter van Rotterdam. Het geslacht kende in de loop der jaren vele bestuurders en in de persoon van Frederik s’Jacob (Den Haag, 25 februari 1822 – Utrecht, 3 april 1901) van 12 april 1881 tot 20 januari 1884 een gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. In 1911 werd het geslacht opgenomen in het genealogische naslagwerk Nederland’s Patriciaat en vanaf 7 november 1925 werd per Koninklijk Besluit de toch al ongebruikelijke achternaam ‘sJacob voorafgegaan met de toevoeging ‘de Normandie’, waarschijnlijk als verwijzing naar de afkomst van verre voorvader René Jacob. (meer…)

AUSSENKAMP 3 – AURICH-ENGERHAFE

Naam van het subkamp: Aurich-Engerhafe
Periode van bestaan: 21 oktober 1944 tot 22 december 1944
Aantal gevangenen: 2000 mannen
Type werk: Bouw van vestingwerken en Tankgrachten (Project Friesenwall)
Opdrachtgever: Reichsverteidigungskommissar im Wehrkreis X Militair district X

Tijdens het nationaalsocialistische tijdperk was in alle plattelandsgemeenschappen in Oost-Friesland sprake van een vergelijkbare situatie. Na de machtsoverdracht in het Duitse Rijk zette dit zich ook door in de gemeentelijke instellingen. In de gemeenten Engerhafe, Oldeborg, Upende en Fehnhusen werden in 1933 alle burgemeesters ingeruild voor partijleden of mensen die dicht bij de NSDAP stonden. Ook werden er geen gemeenteraadsleden meer gekozen, maar benoemd uit de rangen van de partij. De lokale leider van de NSDAP had het laatste woord over alle besluiten van het gemeentebestuur en de burgemeester. Met ingang van 1 april 1938 werden op bevel van de president van de provincie Hannover de gemeenten Engerhafe, Oldeborg, Upende en Fehnhusen samengevoegd tot de gemeente Oldeborg. De belangrijkste reden was dat de NSDAP niet genoeg gekwalificeerde mensen naar voren kon schuiven voor de diverse politieke functies. In de zomer van 1933 werd op basis van een Reichswet een verkiezing van kerkenraden verplicht, waarin de politieke bestuurders een grote inbreng hadden. Een enorme inbreuk door de nationalistische staat op het traditionele kerkelijk recht, maar er was geen enkel verzet van de regionale kerk. (meer…)

MARTIAL RAYSSE

Martial Raysse (Golfe-Juan, 12 februari 1936) groeide op in een gezin van keramisten in Vallauris in het district Alpes-Maritimes. Op twaalfjarige leeftijd begon hij met schilderen en schrijven van poëzie. Het gezin woonde ook in Nice, waar Raysse literatuur studeerde. Hij was gefascineerd door de schoonheid van plastic en struinde goedkope winkels af op zoek naar allerlei prullaria voor zijn verzameling, dat hij later in plexiglas kisten presenteerde. In 1957 exposeerde hij een aantal van zijn werken in Galerie Longchamp in Nice. Hij noemde zijn visie op de consumptiemaatschappij vision hygiene. Hij maakte zeefdrukken met fluorescerende kleuren en combineerde zijn objecten met contouren in neonlicht. In 1959 ontdekt hij in een warenhuis de onversleten schoonheid van opeengestapelde objecten, die onbesmet, onverbruikt, hygiënisch en vrij van interpretatie waren. In oktober 1960 was hij met zijn jeugdvrienden Arman en Yves Klein en de kunstenaars François Dufrêne, Raymond Hains, Daniel Spoerri, Jean Tinguely, Jacques Villeglé en kunstcriticus en filosoof Pierre Restany een van de oprichters van de Nouveaux Réalistes. Pierre Restany had op 14 april 1960 in zijn eerste Manifeste du Nouveau Réalisme de beweegredenen van de groep al omschreven: ‘De traditionele middelen zijn uitgeput; er is geen andere reactie mogelijk dan de afschaffing van het schilderij…’ In het tweede manifest, dat het jaar daarop verscheen, verklaarde hij: ‘De nieuwe realisten zien de wereld als een schilderij, een groot fundamenteel waarvan zij zich wezenlijke fragmenten eigen willen maken’. Een eerste collectieve manifestatie vond plaats tijdens het Festival d’avant-garde, te Parijs in november-december van 1960. Daarop volgde in mei 1961 een tweede expositie, in de ‘Galerie J.’, met het thema Quarante Degrés au-dessus de Dada. De ‘nieuwe realisten’ exposeerden vervolgens in juni te Stockholm en in juli te Nice. In 1961 en 1962 werd aan hun werk een speciale zaal gewijd tijdens de Parijse Salon Comparaisons. In juli 1961 waren ze te zien op de expositie Paris-New York van de Galerie Rive droite en in juni 1962 op de expo Donner à voir I van de Galerie Creuze. De kunstenaars confronteerden de kijker met de hun bewerkingen van alledaagse dingen uit de urbane omgeving. De Nouveau Réalisme was de Franse evenknie van de Nederlandse NUL-beweging en Zero-bewegingen in andere Europese landen en in Japan. Later sloten zich ook César, Mimmo Rotella, Niki de Saint Phalle en Christo aan bij de Nouveaux Réalistes. De groep wilde de werkelijkheid op een nieuwe manier benaderen en wel door de twintigste-eeuwse consumptiemaatschappij een plaats te geven in hun werk. (meer…)

030 – BEVROREN VIJVER 2

.
Lobith, eigen tuinvijver, januari 2017, © Frans van den Muijsenberg.

033 – BEGRAAFPLAATS RUSTOORD

DE RAMP MET DE SS NORGE

SS NorgeIn de buurt van Rockall bevinden zich Hasselwood Rock (200 meter ten noorden van Rockall) en Helen’s Reef (2 km ten oostnoordoosten van Rockall), twee verraderlijke klippen die alleen op zeldzame momenten bij laag water zichtbaar worden, maar verder alleen te herkennen zijn aan de golfpatronen. Hasselwood Rock, op het breedste punt dertien meter en met een oppervlakte van 130 m2, ligt bij laag water slechts één meter boven de zeespiegel en normaliter slechts te herkennen aan brekende golven op de rotsen onder de oppervlakte. Helen’s Reef bestaat uit een serie van rotsachtige eilanden, die ook bijna altijd net onder het wateroppervlakte liggen. Het rotseiland Rockall en deze omliggende klippen bestaan voornamelijk uit fijnkorrelige stollingsgesteente gabbro, dat erg rijk aan olivijn is. Doordat die veel ferromagnetische mineralen bevatten, is er een magnetische anomalie waardoor scheepskompassen in het gebied tot zo’n 15 km afstand van het eiland onbetrouwbaar zijn. Gekoppeld aan de geringe hoogte van de rots en de twee verraderlijke klippen kan dit een groot aantal scheepsrampen in het gebied verklaren. (meer…)

DE NEDERLANDSE VULKANEN

Tot 1948 telde het Koninkrijk der Nederlanden honderden vulkanen, bijna allemaal gelegen in het toenmalige Nederlands-Indië. De topografie van Indonesië wordt gedomineerd door honderden vulkanen, die zijn ontstaan doordat de Euraziatische Plaat en de Indo-Australische plaat onder elkaar schuiven (subductie). De Indonesisxche vulkanen maken deel uit van de zogenaamde Pacifische Ring van Vuur, een hoefijzervormig gebied rondom de Grote Oceaan met veel aardbevingen, zeebevingen en vulkaanuitbarstingen die worden veroorzaakt door verschillende subductiezones van tektonische platen. In deze Ring of Fire treft men vaak diepe troggen in de oceaan aan of een boog van vulkanen. Over een lengte van ruim 40.000 kilometer loopt de gordel rond de Grote Oceaan, te beginnen bij Nieuw-Zeeland en loopt dan via een aantal eilandengroepen naar Indonesië, de Filipijnen, Japan, de Russische eilandengroep de Koerilen, het Russische schiereiland Kamtsjatka en Alaska. Vanaf hier gaat de ring verder langs de westkust van Canada, Amerika, Mexico en de volledige westkust van Midden- en Zuid-Amerika. Er zijn in totaal 452 vulkanen in dit gebied, waarvan 128 actieve vulkanen en daarvan gelden 65 vulkanen als extreem gevaarlijk. Bij het gebied van Sumatra tot Flores in Indonesië schuift de Australische plaat met een snelheid van ongeveer 6 centimeter per jaar onder de Euraziatische plaat. (meer…)

EROTIEK IN DE 19E EEUW – 52

s-l16003 s-l16002 s-l16001 s-l1600

AUSSENKAMP 2 – ALT GARGE

Kraftwerk Alt GargeNaam van het subkamp: Alt Garge
Periode van bestaan: 24 augustus 1944 – 15 februari 1945
Aantal gevangenen: 500 mannen
Type werk: Bouw van elektriciteitscentrales
Opdrachtgever: HEW, Fa. Rosseburg, Grün & Bilfinger, Wayss & Freytag

Alt Garge was bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog hoofdzakelijk een industriegebied met spaarzame bewoning van het personeel van de daar gevestigde bedrijven. Het lag zo’n zes kilometer zuidoostelijk van Bleckede aan de westoever van de Elbe, op bijna tachtig kilometer van Hamburg. In de jaren dertig steeg in Duitsland de vraag naar elektrische energie sterk vanwege het sterk toenemende particuliere elektriciteitsgebruik. Steeds meer huizen en bedrijven kregen elektrisch licht, gaslantaarns werden massaal vervangen door elektrische verlichting en elektromotoren vervingen de stoomaandrijving. Er was een  enorme groei van energie-intensieve industrieën, met name voor de wapenindustrie ter voorbereiding op de aanstaande oorlog, die op volle toeren draaide. De Hamburgische Electricitäts-Werke AG (HEW), een bedrijf dat in 1894 werd opgericht om voor Hamburg elektriciteit en stadsverwarming te leveren, plande in Alt Garge een ​​nieuwe, ultramoderne energiecentrale met een vermogen van ongeveer honderdveertig megawatt om te voorzien in de groeiende elektriciteitsbehoefte van Hamburg en de industriële gebieden in het oosten van Nedersaksen en Mecklenburg. (meer…)

CIMON EN PERO – 17

17 - Pompeï - Giuseppe Chiantarelli 1838De legende van Cimon en Pero in het jaar 31 opgetekend door de Romeinse schrijver Valerius Maximus in zijn negendelige werk Facta et dicta memorabilia (‘Negen boeken memorabele daden en uitspraken’) dat hij opdroeg aan keizer Tiberius. In het korte verhaal wordt Myco (ook wel Cimon genoemd) veroordeeld tot verhongering in de gevangenis, maar als zijn dochter Pero hem bezoekt, ziet ze ‘een man op extreem hoge leeftijd’ die hongerig en vuil is. Ze legt hem ‘als een baby aan haar borst en voedt hem.’ Er zou overigens een soortgelijk verhaal hebben bestaan over een naamloze dochter die haar veroordeelde moeder voedt ‘met de hulp van haar eigen melk’. De jury die de zaak van de moeder beslechtte, bemerkte deze vrome daad en vergaf de moeder haar vonnis. Maximus kende het verhaal uit een muurschildering die een grote indruk op hem had gemaakt. Misschien wist hij ook dat er ook in Pompeï muurschilderingen van dit verhaal waren. Muurschilderingen die bij de uitbarsting van de Vesuvius in het jaar 79 verdwenen onder de dikke lag as die Pompeï eeuwenlang deed verdwijnen. Deze muurschilderingen laten vermoeden dat de legende uit de Griekse mythologie afstamde, wat verder zou worden ondersteund doordat op een van de muurschilderringen de naam niet als Cimon, maar als Micon werd gespeld. Aan het eind van de zestiende eeuw werden de eerste overblijfselen van Pompeï weer ontdekt en werden er vanaf de 18e eeuw vele archeologische opgravingen verricht, waardoor de oude stad grotendeels werd blootgelegd. Daarbij kwam ook de muurschildering met Cimon en Pero weer tevoorschijn. In 1838 maakte Giuseppe Chiantarelli een schilderij van een deel van een muur in een atrium (de centrale ruimte in een gebouw), met de muurschildering van Cimon en Pero in het midden van de muur. De vierkanten fresco van 53,7 centimeter bevindt zich nu in het Museo Archeologico Nazionale in Napels. (meer…)

029 – BEVROREN VIJVER 1

.
Lobith, eigen tuinvijver, januari 2017, © Frans van den Muijsenberg.

032 – BEGRAAFPLAATS RUSTOORD

13 – ROCKALL

Rockall 3Rockall is een piepklein onbewoonbaar granieten eilandje in de Noord- Atlantische Oceaan: een oppervlakte van 0,0007843 km², 31 meter lang, 25 meter breed en met een hoogste punt dat 17,15 meter boven de zeespiegel uitstijgt. Oorspronkelijk was dat 21,4 meter hoog, maar in 1971 is door het Britse leger met Operation Top Hat de top met explosieven geëgaliseerd om er een lichtbaken op te kunnen plaatsen. De geschatte afstanden van de eenzame rotspunt in de oceaan tot de dichtstbijzijnde eilanden in elke richting zijn: 301,3 kilometer / 162,7 zeemijl ten westen van Soay, Schotland; 423,2 kilometer / 228,5 zeemijl ten noordwesten van Tory Island, Ierland ; 700 kilometer / 380 zeemijl ten zuiden van IJsland. De dichtstbijzijnde permanent bewoonde plaats is North Uist, een eiland in de Buiten-Hebriden van Schotland, 370 kilometer / 200 zeemijl naar het oosten. Eeuwenlang had geen enkele van deze landen enige belangstelling voor die rots, maar sinds in de naoorlogse jaren het vermoeden rees dat hier wel eens diep in de bodem olie te vinden zou zijn en tegelijkertijd de bescherming van visserijrechten steeds belangrijker werden, is Rockall en zijn directe omgeving een betwist gebied tussen Groot-Brittannië (namens Schotland), Ierland, IJsland en Denemarken (namens de Faeröer-eilanden). (meer…)

BERNARD AUBERTIN

Bernard Aubertin 1Bernard Aubertin (Fontenay-aux-Roses, 29 juli 1934 – Reutlingen, 31 augustus 2015) studeerde van 1955 tot 1957 schilderkunst in Parijs. In die periode maakte hij figuratieve kunst, vooral landschappen, stillevens en portretten, maar verdiepte hij zich ook in het kubisme en futurisme. In 1957 ontmoette hij Yves Klein (1928-1962), die al in 1946 zijn eerste Monochromes maakte, panelen in een uniforme zuivere kleur. Klein exposeerde in 1955 exposeerde in Parijs zijn Monochromes in de Galerie des Solitaires, een jaar later stelde hij zijn Propositions monochromes voor in de Galerie Colette Allendy. In de avantgardistische kunstkringen werd Klein al snel een bekende naam en vanaf 1957 had hij talloze tentoonstellingen in binnen- en buitenland met zijn ultramarijn blauw (IKB). In 1960 maakte hij zijn bekendste werk Le saut dans le vide, een spectaculaire duik in de onsterfelijkheid of eigenlijk in de leegte, zoals de iconische titel aangeeft. Geïnspireerd op de ultramarijne kunstwerken van Klein, ging Aubertin aan de slag met het maken van monochrome rode paneelschilderijen, waarin hij het beeldoppervlak structureerde met behulp van spatels, de achterkant van lepels, messen of vorken. In 1959 werden nog meer monochrome, rode structuurafbeeldingen gemaakt. Hij concentreerde zich op de kleur rood als een uitdrukking van vuur om ruimtes van kleur en licht te creëren. (meer…)

BLAAUW GARRIT

Blaauw Garrit (ook Blauwe Gerrit of Blauwbroek genoemd) was een plaaggeest die in verschillende sagen uit de Veluwe voorkwam. Hij was een aapachtig en vaak onzichtbaar wezen, dat als een blauw licht door de bossen op de Veluwe danste, met ogen die gloeiden als schoteltjes. Tussen de huizen van mensen had hij weinig macht, want als natuurwezen hoorde hij thuis in de duisternis en de eenzaamheid. De ene keer was hij lucht, de andere keer bijna van vlees en bloed. Hij kon licht als een veertje op iemand neerdalen, maar ook als een zwaar gewicht op een persoon drukken zodat men nog amper kon bewegen. Meestal konden mensen hem niet zien, maar zijn gewicht en gelach verraadden zijn aanwezigheid. Blaauw Garrit viel alleen mensen met snode plannen aan als onrecht dreigde plaats te gaan vinden. In de meeste verhalen deed hij echter niemand kwaad en was hij vooral kwajongensachtig en plagerig. In sommige verhalen sprong Blaauw Garrit op zwaarbeladen wagens waarvan de voerlieden te veel hadden gedronken. De kar was nu zo zwaar geworden dat ze niet meer vooruit was te krijgen. Hij voorkwam zo dat er ongelukken zouden gebeuren. Zodra de voerman was nuchter was, verliet Blaauw Garrit de wagen en kon de voerman veilig verder reizen. In andere verhalen sprong Blaauw Garrit op verlaten plekken mensen op de schouders, die vanwege het zware gewicht niet verder konden of slechts uitgeput hun bestemming bereikten. Soms duwde hij wandelaars die in een karrenspoor liepen ruw aan de kant, vooral op die punten waar twee wegen paden elkaar kruisten. (meer…)

AUSSENKAMP 1 – ALDERNEY

Alderney 1

Naam van het subkamp: Alderney (I. SS-Baubrigade)
Periode van bestaan: 5 maart 1943 – 22 september 1944
Aantal gevangenen: 1000 mannen
Type werk: Bouw van verdedigingswerken
Opdrachtgever: Opperbevel van de Wehrmacht, Organisation Todt

Het lege eiland Alderney was op 2 juli 1940 door de Wehrmacht bezet. Een maand eerder had Groot-Brittannië de 1.400 inwoners al van het eiland naar Engeland geëvacueerd. Voor de Duitsers moesten de Britse Kanaaleilanden deel gaan uitmaken van hun Atlantikwall. In januari 1942 richtte Organisation Todt op het Britse Kanaaleiland Alderney vier werkkampen in, die allemaal een naam kregen die verwees naar de Oost-Friese eilanden. De vier werkkampen moesten zorgen voor de bouw van verdedigingswerken op het eiland, om het Derde Rijk te kunnen beschermen tegen een gevreesde invasie vanuit Groot-Brittannië. Voor de bouw maakte Organisation Todt gebruik van dwangarbeiders, maar in hun terminologie waren het vrijwilligers (Hiwi’s) die in werkkampen gehuisvest waren. Werkkampen die ze eerst zelf moesten bouwen. Het Lager Borkum lag dicht bij het centrum van Alderney en was het kleinste van de vier kampen. Hier werkte voornamelijk Duitse technici en echte vrijwilligers uit diverse landen. Het Lager Helgoland lag in de noordwestelijke hoek van het eiland; hier werkte voornamelijk Russische Hiwi’s. De mannen in deze twee kampen werden voor hun werk (karig) betaald, maar hun werkomstandigheden en de behandeling door de kampleiding waren uitzonderlijk streng en bijna gelijk aan de beide andere kampen. Deze twee kampen bleven tot het eind van de oorlog onder de bewindvoering staan van Organisation Todt. Van Lager Borkum resteren momenteel nog slechts de toegangspoorten in een open veld, van Lager Helgoland zijn geen sporen meer te vinden op het eiland. (meer…)

JOHN HEIJNING

John Heijning (Den Haag, 12 december 1884 – Hilversum, 19 mei 1947) was verdediger bij de Haagse club HVV. Binnen de club stond hij bekend om zijn leidinggevende kwaliteiten. Als jongen van vijftien jaar debuteerde hij in 1900 tegen Ajax Leiden en presenteerde zich daarbij al direct als een zelfbewuste voetballer. Ook in vrij zwakke teams wist hij dikwijls door zijn bezielende houding, de rest van het team tot betere prestaties te leiden: ‘Met juisten blik veranderde hij de plaatsen in het elftal en moest er nog een doelpunt worden gemaakt, dan was Heijning het die de anderen achterspelers in den steek liet, naar voren rende en het doelpunt maakte’. John Heijning zou in totaal voor HVV dertig doelpunten maken, wat voor iemand die zijn hele loopbaan verdediger is gewest een behoorlijk hoog aantal was. Op 1 april 1907 werd hij op 22-jarige leeftijd door de Nederlandsch Elftal Commissie geselecteerd voor het nationale elftal, waarvoor hij ook direct tot aanvoerder werd benoemd. De 7.454 toeschouwers op het HVV-terrein De Diepput zagen een forse 8-01 nederlaag tegen de Engelse amateurs. Daarna zou Heijning nog zeven maal voor Oranje spelen, de laatste keer op 28 april 1912 in Dordrecht tegen België. Heijning was tweebenig en werd meestal opgesteld als licksback, aan linkspoten is er altijd een gebrek. Hij werd echter als dat zo uitkwam even makkelijk opgesteld als rechtsback, onder meer in twee van zijn acht interlands.Hij maakte ook deel uit van de selectie voor de Olympische Zomerspelen in 1908, maar kwam daarbij niet in actie en kreeg geen bronzen medaille uitgereikt. Heijning werd na zijn studie rechten directeur van de N.V. Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Stoomvaartmaatschappij (de Holland-Zuid-Afrika lijn). Vanaf 1926 tot aan zijn overlijden was hij werkzaam als secretaris-generaal bij de Rijksverzekeringsbank, die in 1901 was opgericht om de Ongevallenwet 1901, de eerste sociale verzekeringswet uit te voeren. In 1937 werd hij onderscheiden als Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Hij werd begraven op Oud Eik en Duinen in Den Haag. (meer…)

028 – OMGEVING VAN ELTEN 2

.
In de omgeving van Elten (Duitsland) en haar Sint-Vituskerk, september 2009, © Frans van den Muijsenberg.

031 – BEGRAAFPLAATS RUSTOORD

12 – MONT BLANC

web-Mont-Blanc-GetVeel territoriale geschillen gaan op het eerste gezicht om triviale zaken, meer principiële discussies dan echt grote conflicten tussen twee landen. Denemarken en Canada bijvoorbeeld die lang een twistgesprek hadden over Hans Island, een onbewoonde rotsblok dat een groot deel van het jaar onder het ijs verborgen en midden in de scheidingsrivier ligt die beide landen en de continenten Amerika en Europa van elkaar scheidt. De Franse Zuidelijke en Antarctische Gebieden zijn een groep van honderden dunbevolkte vulkanische eilanden in de zuidelijke Indische Oceaan, het zuiden van Afrika en een gedeelte van Antarctica, waarop Madagaskar, de Comoren en de Seychellen bescheiden claims kunnen leggen, maar daar weinig werk van maken omdat ze er geen enkel voordeel van hebben. Het piepkleine Finse-Zweedse eilandje Märket in de Oostzee met zijn Z-vormige grens, vlak voor de Zweedse kust en ver gelegen van de Finse Ålands-eilanden. De grensconflicten tussen Koeweit en Qatar over de Hawar-eilanden, het minuscule eilandje Fasht Dibal en de zandplaat Qit’at Jaradah, die slechts bij eb zichtbaar is. En er is dus een al minstens 150 jaar oud grensconflict tussen Frankrijk en Italië over een paar vierkante kilometer grondgebied rond drie grote bergen in de Alpen, de Dôme du Goûter, de Punta Helbronner en de Mont Blanc. Cartografen uit Frankrijk en Zwitserland beweren dat het terreingedeelte rond de drie toppen op Frans grondgebied liggen, terwijl Italië met documenten schermt die aantonen dat de grens op de drie bergpieken ligt en de bergen dus gezamenlijk territorium zijn. Volgens de Italianen berust de Franse claim op een bewuste fout van een Franse cartograaf in 1865, die de grens niet over de top liet lopen maar iets lager op de zuidelijke berghelling. (meer…)

ODALISKEN – 35

Guillaume Seignac (Rennes, 1870 – Parijs, 1924) studeerde van 1889 tot 1895 in Parijs aan de Académie Julian, waar hij les kreeg van onder meer de portretschilder en oriëntalist Gabriel Ferrier, de genreschilder Tony Robert-Fleury en vooral van William Bouguereau, die wordt beschouwd als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Franse academische kunst. Bouguereau haalde zijn inspiratie vooral uit de Griekse mythologie, dus schilderde veel allegorische onderwerpen en idyllische landelijke voorstellingen. Hij had veel succes met zijn naakten, maar kreeg vanwege die werken ook veel kritiek. Guillaume Seignac liet zich bij zijn werken sterk beïnvloeden door de Engelse kunstschilder Albert Moore en de van oorsprong Nederlandse kunstschilder Lourens Alma Tadema ((Dronrijp, 1836 – Wiesbaden, 1912), die beroemd werd door zijn historische afbeeldingen van luxe en decadentie in het Romeinse Rijk, met smachtende figuren in prachtige marmeren interieurs, afgebeeld tegen een achtergrond van een blauwe Middellandse Zee of een azuurblauwe hemel. Seignac had dezelfde formidabele technische vaardigheid, die het best tot uitdrukking kwam in zijn weergave van gewaden en doorschijnende gordijnen. Of het nu een bescheiden vrouw was, van top tot teen gehuld in een kledingstuk in Griekse stijl, of een semi-naakte nimf die alleen in transparante stof is gekleed, Seignac gebruikt gordijnen om het lichaam onder de stof te onthullen. (meer…)

CONCENTRATIEKAMP NEUENGAMME 2

Neuengamme 1Begin 1945 waren er voor het hele kamp ongeveer 49.000 gevangenen geregistreerd, waarvan ongeveer 10.000 vrouwen. Alleen al het hoofdkamp was drie keer overvol met 12.000 gevangenen. Het hele kamp Neuengamme werd beheerd door 2.211 SS-leden. Inclusief de subkampen werden tussen januari 1945 en de ontruiming van het kamp minstens 9.000 doden geregistreerd. Op 15 maart 1945 begon de repatriëring van de Scandinavische gevangenen, vanaf 24 maart 1945 werden de subkampen ontruimd, als eerste de Emsland-kampen. Naar schatting 20.000 gevangenen werden overgebracht naar opvangkampen zoals Bergen-Belsen , Stammlager XB in Sandbostel of Wöbbelin. Vele duizenden gevangenen stierven van de honger. Op 8 april 1945 bombardeerde het Britse leger een gevangenentrein, waarbij ongeveer 2.000 gevangenen omkwamen. Het 9e Amerikaanse leger bevrijdden op 14 april 1945 3.000 vrouwen uit het kamp Salzwedel. Vanaf 19 april 1945 werd het hoofdkamp geëvacueerd. In Neuengamme voerde SS-arts Kurt Heißmeyer (1905-1967) tuberculose-experimenten uit op gevangenen. In de nacht van 20 op 21 april 1945, slechts enkele dagen voor het einde van de oorlog, werden twintig Joodse kinderen vermoord in de kelder van de school aan de Bullenhuser Damm in Hamburg-Rothenburgsort, een gebouw dat sinds oktober 1944 als subkamp werd gebruikt. Hun vier verzorgers en 24 Sovjet-krijgsgevangenen werden samen met de kinderen vermoord. De moord was bedoeld om elk bewijs van menselijke experimenten te verdoezelen voor de naderende Britse troepen. Tussen 20 en 26 april 1945 werden zo’n 9.000 gevangenen naar Lübeck vervoerd en op de schepen Cap Arcona, Thielbek en Elmenhorst geplaatst. Het zinken van de Cap Arcona bij Neustadt op 3 mei 1945 eiste ongeveer 7.100 levens, waaronder 6.600 gevangenen. Ook de stoomschepen Olga Siemers en Rheinfels werden in april 1945 ingezet om concentratiekampgevangenen uit Neuengamme te vervoeren. Eind april 1945 werden de laatste 600 tot 700 gevangenen geëvacueerd, alle dossiers werden vernietigd en het kamp werd gedeeltelijk ontmanteld en opgeruimd. De laatste gevangenen werden overgebracht naar de speciale eenheid SS Dirlewanger. Op 2 mei 1945 troffen Britse troepen het concentratiekamp leeg aan. De laatste gevangenen werden op 10 mei 1945 in Flensburg vrijgelaten. (meer…)

CONCENTRATIEKAMP NEUENGAMME 1

Neuengamme 1In 1938 begon het SS-bedrijf Deutsche Erd- und Steinwerke GmbH met de stad Hamburg de onderhandelingen voor de aankoop van een terrein van vijftig hectare in de wijk Neuengamme. Daar stond een steenfabriek die al jaren gesloten was, maar er waren hier gebieden die geschikt waren voor de kleiwinning. De contractpartners kwamen overeen een door de stad gefinancierd Concentratiekamp Neuengamme te bouwen, dat zou functioneren als een subkamp van het concentratiekamp Sachsenhausen in Oranienburg (bij Berlijn). Het concentratiekamp moest jaarlijks twintig miljoen stenen gaan leveren voor de herontwikkeling van de oevers van de Elbe. De steenfabriek begon op 12 december 1938 met honderd gevangenen uit het concentratiekamp Sachsenhausen, die door veertig SS’ers uit het concentratiekamp Buchenwald werden bewaakt. Na een inspectie van Heinrich Himmler in januari 1940 werd besloten dat de productie van stenen voor de bestuurdersgebouwen aan de oevers van de Elbe de belangrijkste taak van het kamp zou worden. Hiervoor moet op het terrein een grotere steenfabriek worden gebouwd, moest een spoorverbinding worden aangelegd, een zijkanaal naar de Dove Elbe (een achttien lange zijrivier van de Elbe) worden gegraven, een nieuw havenbekken worden gerealiseerd en moest de Dove Elbe stroomafwaarts worden verbreed.

De consequentie was dat het subkamp in het voorjaar van 1940 door de grote uitbreiding een onafhankelijk concentratiekamp werd. De eerste maand had SS-Sturmbannführer Walter Eisfeld (1905-1940) de leiding van het kamp. In april 1940 werd Martin Gottfried Weiß (1905-1946) als tweede kommandant belast met de opbouw van het kamp. Hij was in 1933 een van de medewerkers in het eerste concentratiekamp Dachau en had in de daarop volgende jaren veel ervaring opgedaan met het begrip ‘Vernichtung durch Arbeit’. De eerste taak die de gevangenen van de SS kregen was een nieuw kamp te bouwen. Eind 1940 werkten hiervoor al 2.900 gevangenen, die zich naast de bouw van hun eigen gevangenkamp ook werkzaam waren in de werkploegen ‘Dove Elbe’ en ‘Klinkerwerk’ om de eerste kleiputten bloot te leggen. Kommandant Weiß onthield de gevangenen elke medische zorg en liet het toezicht op de gevangenen uitvoeren door criminele gevangenisfunctionarissen, die wreder en dus gevreesder waren dan de meeste politieke gevangenisfunctionarissen. Tegen het einde van het jaar waren al 430 gevangenen omgekomen. (meer…)

DE VN-VERKLARING VAN 17 DECEMBER 1942

In de Verenigde Staten was vanaf de dertiger jaren al goed bekend dat antisemitisme een centraal onderdeel was van de nazi-ideologie. Gedurende de jaren van grote economische depressie vanaf 1929 was de NSDAP van Adolf Hitler snel populair geworden, waarbij consequent de Joden werden afgeschilderd als de verantwoordelijken voor alle politieke, sociale en economische problemen waarmee de Duitse bevolking werd geconfronteerd. Daarbij grepen ze terug op al langer bestaande vooroordelen op sociaal-economisch en religieus gebied ten opzichte van de Joodse minderheid. Nadat ze in januari 1933 aan de macht waren gekomen, werd deze lijn dor de nazi’s steeds sterker doorgevoerd. Vanaf 1933 werd een groot aantal anti-Joodse wetten en maatregelen afgekondigd, waarbij de rechtvaardiging steeds was dat de Joden streefden naar wereldheerschappij en daarbij parasiteerde op de Duitse samenleving. Om het beleid te verdedigen gebruikte de nazi’s een keur van raciale argumenten, maar werd ook gebruik gemaakt van negatieve stereotyperingen: communistische subversieve elementen, oorlogsprofiteurs, zwarthandelaren en niet-loyale staatsburgers. Er volgden boycots tegen Joodse winkeliers en boekverbrandingen. In 1935 werden de Rassenwetten van Neurenberg aangenomen waarmee en strikte scheiding tussen Ariërs en niet-Ariërs werd afgekondigd. Tijdens de Kristallnacht in november 1938 werden in Duitsland 1400 synagogen en 7.500 Joodse winkels en bedrijven vernietigd. Ook Joodse huizen, scholen, begraafplaatsen en ziekenhuizen kregen de maken met vernietigende aanvallen. De brandweer en politie was het verboden in te grijpen. Ook in Oostenrijk en Sudetenland werden Joden aangevallen en hun bezittingen vernield. Er zouden minstens vierhonderd Joden zijn vermoord of tot zelfmoord gedreven. Daarnaast werden ongeveer 30.000 Joden overgebracht naar de concentratiekampen in Duitsland, waar ook al snel ongeveer duizend doden vielen. Nadat Duitsland in september 1939 Polen was binnengevallen, in het voorjaar van 1940 West-Europa door hen was overrompeld en ze in juni 1941 waren begonnen aan de veldtocht tegen Rusland, was het voor elke Amerkaan wel duidelijk hoe groot het gevaar vanuit nazi-Duitsland was. IN de beter ingelichte kringen begon ook het besef te komen dat het antisemitisme wel eens kon uitmonden in een grootschalige genocide. (meer…)

027 – OMGEVING VAN ELTEN 1

.
In de omgeving van Elten (Duitsland) en haar Sint-Vituskerk, september 2009, © Frans van den Muijsenberg.

030 – BEGRAAFPLAATS RUSTOORD

OBERPULLENDORF 2

Lackenbach eerste gevangenen 23 november 194086e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

Roma in Oberpullendorf
Volgens de volkstelling in 1936  woonde er 802 Roma in het district Oberpullendorf, waarvan het na de districten Oberwart (3.912 Roma) en Jennersdorf (1.059 Roma) de derde grootste zigeunerpopulatie in Burgenland had. Daarvan wonden slecht 60 Roma in het dorp Oberpullendorf. Met de annexatie in 1938 stonden racisme, rassenhygiëne en ‘preventieve misdaadbestrijding’ hoog op de politieke agenda van dr. Tobias Portschy, de zelfbenoemde gouverneur van Burgenland. Hij beschreef alle joden en zigeuners als ‘ondraaglijk’ en riep in zijn pamflet ‘Oplossing van de zigeunerkwestie’ onder meer op tot sterilisatie en deportatie naar werkkampen. Joodse en Roma-kinderen werden tijdens het naziregime het recht ontzegd om naar school te gaan, een van de eerste stappen in jet kader van de ‘Endlösung’ ofwel de definitieve uitroeiing van joden en zigeuners. Vanaf 1939 mochten de Roma hun woonplaats niet meer verlaten en moesten ze worden ondergebracht ‘in speciale verzamelkampen totdat ze uiteindelijk werden weggevoerd’. Het plan was de Roma naar het bezette Polen te deporteren. Op 5 juli 1939 gaf het ‘Reichskriminalpolizeiamt’ de opdracht om drieduizend Roma uit Burgenland naar concentratiekampen te sturen. Omdat dit op dat moment niet mogelijk was, werden als tussenoplossing ‘zigeunerkampen’ opgericht, een tijdelijke oplossing voor de onvermijdelijke deportaties. In november 1940 werd het zigeunergevangeniskamp Lackenbach gebouwd, waar de 200 tot 900 gevangenen dwangarbeid moesten verrichten in bosbouwbedrijven, landbouwgronden, boerderijen, een steenfabriek of in de wegenbouw. Baron György Rohonczy wist een groot aantal Roma uit dit kamp te bevrijden en hun leven te redden. Slechts een paar honderd Roma werden in april 1945 door Sovjettroepen bevrijd. Op bevel van Reichsführer Heinrich Himmler werden op 1 oktober 1941 5.000 Roma vanuit Oostenrijk naar Łódź gedeporteerd. Zij werden hoofdzakelijk geselecteerd op basis van het selectiecriterium ‘arbeidsvermogen’. Vanuit zigeunergevangeniskamp Lackenbach werden 2.000 Roma getransporteerd naar Polen. (meer…)

OBERPULLENDORF 1

Lackenbach eerste gevangenen 23 november 194085e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

Het nationaalsocialisme in Oberpullendorf
Nadat Burgenland in 1921 bij Oostenrijk was gevoegd, verschenen er tussen 1923 en 1925 de eerste, maar slechts marginale nationaalsocialistische groeperingen. De oudste lokale groepen van de NSDAP in Bruckneudorf, Sauerbrunn en Mattersburg waren totaal onbeduidend en bestonden maar kort. Bij de landelijke verkiezingen in 1930 kregen de nationaalsocialisten in Burgenland maar 0,7% van de stemmen. Tot 1933 toen de NSDAP in Duitsland aan de macht kwam, probeerde de Oostenrijkse geestverwanten tevergeefs in Burgenland hun invloed uit te breiden. Vooral in Oberpullendorf kregen ze geen voet aan de grond, vooral omdat in dit deel van Burgenland omvangrijke Hongaarse en Kroatische gemeenschappen woonden. In 1932 waren in het district Oberpullendorf ongeveer tweehonderd NSDAP-leden woonachtig en pas in de zomer van dat jaar kwam de SA hier voor het eerst in de openbaarheid. Deze organisatie telde dit jaar in Oberpullendorf 168 leden. In augustus 1932 waren er ook de eerste aanwijzingen dat de SS in Burgenland actief werd in Oberpullendorf, dat deel uitmaakte van de SS-Sturm Mitte. Het dorp telde toen omstreeks 1.800 inwoners. (meer…)

DE DRIE GRATIËN – 052

Pieter de Jode II (Antwerpen, 1596 – Antwerpen, 1674) was een Vlaams graveur. Hij was de zoon van de graveur Pieter de Jode I (Antwerpen, 1570 – Antwerpen, 9 augustus 1634) en het laat zich raden dat de werken van vader en zoon nogal eens met elkaar verward worden. Dat gold zeker voor de eerste jaren van de werken van Pieter de Jode II, toen hun stijlen heel dicht bij elkaar lagen. Ook grootvader Gerard de Jode was een telg uit een familie van graveurs. Vader Pieter de Jode I was tekenaar, graveur en uitgever, onder meer van bepaalde prenten van de Rubens- grafiek. Na een reis naar Italië had De Jode I in de Noordelijke Nederlanden les gehad van de befaamde schilder, tekenaar, prentkunstenaar en uitgever Hendrik Goltzius (1558-1617). Zeer waarschijnlijk was Pieter de Jode I, die lid was van het Antwerpse Sint-Lucasgilde, vanaf 1612 vaak werkzaam in het atelier van Peter Paul Rubens (1577-1640). Zoon Pieter de Jode zal ongetwijfeld door zijn vader zijn ingebracht als lid van dat gilde, waarvan niet iedereen zomaar lid kon worden. Een jongen die een bepaald vak wilde gaan uitoefenen moest eerst bij een gildemeester als gezel in de leer. De gezel werkte in loondienst voor de meester. Na een periode van zes tot negen jaar mocht een gezel die goed genoeg was bevonden, een meesterproef afleggen om te bewijzen dat hij het vak verstond. Als de gezel voor deze proef slaagde, kon hij zich meester noemen en mocht hij zijn eigen bedrijf beginnen. Pieter de Jode II werd in 1628 of 1629 vrijmeerster, inmiddels al ruim de dertig jaar gepasseerd. Net als zijn vader maakte hij, vaak in opdracht van uitgever-drukker Johan Meyssens, talrijke prachtige portretgravures, waarvan het Museum Brugge een aardige collectie heeft. Ook het Centraal Museum Utrecht heeft twee gravures van hem in haar collectie. In de periode 1635-1645 vervaardigde Pieter de Jode II deze gravure van De Drie Gratiën naar een schilderij uit 1635 van Pieter Paul Rubens, die zich in het Prada te Madrid bevindt. (meer…)

DE FRIESENWALL

Om de veiligheid van Duitsland te waarborgen gaf Hitler al direct na zijn aantreden in 1933 opdracht voor de bouw van de Westwall, een aaneenschakeling van (ondergrondse) bunkers, betonnen tankversperringen, mitrailleursnesten, loopgraven, prikkeldraadversperringen en mijnenvelden. De Westwall werd gebouwd tussen 1936 en 1945, waarbij de leiding van de werken vanaf 1938 berustte bij ingenieur Fritz Todt. De linie was overigens een reactie op de Franse Maginotlinie, een gigantisch fortenstelsel langs de Duitse grens dat de Duitsers veel ontzag inboezemde. De verdedigingslinie van 630 kilometer liep vanaf Kleef aan de Nederlandse grens tot aan de Zwitserse grens. De Geallieerden noemde het liever de Siegfriedlinie, wat door de Duitsers niet erg werd gevonden omdat deze naam veel beter dan het neutrale Westwall de gewenste ‘onoverwinnelijkheid’ uitstraalde. Toen in 1941 heel West-Europa was bezet, werd het plan gelanceerd een Neue Westwall te bouwen, die  langs de kust van Noorwegen, Denemarken, Duitsland, Nederland, België en Frankrijk moest lopen, een totale lengte van 5.000 kilometer. Met deze verdedigingslijn zou het Derde Rijk worden behoed voor een eventuele invasie van de geallieerden. Bovendien kon via deze ijzersterke linie een groot aantal troepen van de kustverdediging worden vrijgemaakt  en worden ingezet om aan het oostfront tegen de Sovjet-Unie te vechten. Om propagandistische redenen werd de linie later de Atlantikwall. (meer…)

NIEUWJAAR 2024

2024 Nieuwjaar

OUDEJAARSNACHTLEGENDE

Vroeger was het op het Drentse platteland een traditie om bij de jaarwisseling kniepertjes en rollegjes te bakken. Kniepertjes waren kleine, platte en ronde wafeltjes van ongeveer vijf à zes centimeter in doorsnee en rolletjes waren opgerolde kniepertjes. Voor dat oprollen gebruikte men vaak een houten breischee (ook wel breihoutje genoemd), een stokje dat werd gebruikt om tijdens het breien de breinaald te ondersteunen. Een kniepertje stond symbool voor een opengevouwen boekrol, want het oude jaar was helemaal bekend en dus uitgelezen. De kniepertjes werden daarom met oudjaar gegeten, terwijl de rollegjes werden gegeten met nieuwjaar waarvan het boek nog helemaal gesloten was. Een andere traditie was dat op Nieuwjaarsdag op het platteland uitgebreide visites werden gehouden en dat kinderen langs de huizen gingen, een liedje zongen en als tegenprestatie verwachtten wat lekkers te krijgen. Een rollegje was voor de visite en kinderen dan een veelvoorkomende traktatie. Oorspronkelijk waren het de armen die langs de huizen gingen om een aalmoes of wat eten te vragen.

De schrijver Anne de Vries (Assen, 22 mei 1904 – Zeist, 29 november 1964), vooral bekend door streek streekromans over de Drentse jongen Bartje en door het oorlogsboek voor de jeugd Reis door de Nacht, publiceerde in 1936 Verhalen uit het Land van Bartje, waarin zijn versie van het oude Drentse verhaal Oudejaarsnachtlegende (pagina 33-46) over een nieuwsgierige boer die om middernacht bij de jaarwisseling zijn paard de toekomst hoort voorspellen. Een verhaal dat herinnert het gedicht De Tuinman en de Dood (1926) van Pieter Nicolaas van Eyck (1887-1954), dat als moraal heeft dat aan de dood niet te ontsnappen is. De oudste versie staat aan in de Babylonische Talmoed in een verhaal over koning Salomo die twee van zijn klerken zich liet verbergen op de plaats waar de Engel des Doods het tweetal moest ophalen. Vanaf de middeleeuwen dook het verhaal in allerlei islamitische teksten, waaronder de Arabische versie van de vertellingen van Duizend-en-een-nacht. Het verhaal ontbrak echter in de versie van Duizend-en-een-nacht van de Franse 17e eeuwse oriëntalist Antoine Galland. In Europa werd het verhaal pas in 1923 geïntroduceerd door de Franse schrijver en filmmaker Jean Cocteau in zijn roman Le grand écart. Dus drie jaar vóór Van Eycks gedicht werd gepubliceerd, wat kan betekenen dat Van Eyck plagiaat pleegde omdat veel details overeenkomstig waren. (meer…)

029 – ST. AGNETENWEG 1

St Agnetenweg 1
.
St. Agnetenweg, wijk 41 van De Kamp, deel van de Lindenholt, kadastraal Neerbosch-West
© Frans van den Muijsenberg.

JOSEPH APOUX

Joseph Apoux (Le Blanc, 5 november 1846 – Kremlin-Bicêtre (nu een wijk in Parijs), 11 november 1910) was een Franse schilder en illustrator uit de laat negentiende eeuw en aanhanger van het decadentisme. De naam daarvan is afgeleid van het Latijnse ‘de-cadentia’, dat verval betekent. De term werd in de negentiende eeuw voor het eerst gebruikt door vijandig gezinde critici, maar al snel opgepakt als geuzennaam. Karakteristiek van de stroming was hun teleurstelling over de teloorgang van zekerheden, van verlies aan duidelijkheid over de toekomst, weerzin tegenover de blinde geldzucht van de burgerlijke maatschappij en het geloof dat de wetenschap en industrie alle problemen zouden oplossen. In die banale wereld zou kunst de vrijplaats zijn om te ontsnappen door uiterste schoonheid en zuiverheid na te streven. De stroming kenmerkt zich door negativiteit, Weltschmerz, existentiële verveling, vermoeidheid, stuurloosheid, maar ook een uitdrukkelijk zoeken naar schoonheid als enige uitweg uit de banale burgerlijkheid. Daarvan waren dandy’s met een extreem streven naar zuiverheid, estheticisme en zich willen onderscheiden van de massa de belangrijkste exponenten.

Apoux groeide op in het kleine stadje Le Blanc, zo’n 240 kilometer ten zuiden van Parijs, en verhuisde in 1875 naar de hoofdstad om schilderen en tekenen te studeren bij Jean-Léon Gérôme, een schilder die niet wenste mee te gaan in het door Claude Monet en Édouard Manet gepromote impressionisme. Gérôme wilde vasthouden aan de traditie van het Franse neoclassicisme en de romantiek. Veel van zijn werk heeft een historische, oriëntalistische sfeer, zoals de twee schilderijen van odalisken op deze website. (meer…)

JOOP VAN COEVORDEN – 010

Op de lijst van Joodse kinderen die via de onderduikadressen van Hanna van der Voort de Tweede Wereldoorlog overleefden komen helaas nogal wat foutjes voor. Zo wordt hierop melding gemaakt van ene Joop van Coevorden, die op 15 november 1933 in Groningen zou zijn geboren en onder de schuilnaam Joop Stolk in Melderslo zat ondergedoken bij de weduwnaar Grad van Helden. In werkelijkheid werd Joop van Coevorden op 15 november 1932 in Haarlem geboren. Hij was de zoon van de handelsreiziger Joshua van Coevorden (Amsterdam, 8 december 1900 – Gleiwitz, 18 januari 1945) en van Grietje (Gré) Waag (Groningen, 13 september 1905 – Haarlem, 25 november 1988). Op 24 juli 1942, in de periode dat de eerste deportaties van Joden begonnen, stond in Het Joodsche Weekblad een advertenties waarin hun beide kinderen Joop en Henny lieten weten het 12,5 jarige huwelijk van hun ouders te herdenken. Op dat moment woonde het gezin aan de Marsstraat 95 in Haarlem-Noord. Op 5 november 1942 berichtte het Algemeen Politieblad dat de Commissaris van Politie van Haarlem de opsporing, aanhouding en voorgeleiding verzocht van Josua van Coevorden, die ervan werd verdacht van woonplaats te zijn veranderd zonder daartoe de vereiste vergunning te hebben. Wat voor de goede verstaander betekende dat Joshua was ondergedoken en de rest van het gezin ongetwijfeld ook. Josua zou op een gegeven moment toch worden opgespoord. Op 24 maart 1944 kwam hij terecht in Westerbork, verbleef daar tot 5 april 1944 toen hij op transport werd gezet naar Auschwitz, waar hij twee dagen later aankom. Joshua zou op 18 januari 1945 sterven in Arbeitslager Gleiwitz IV, een buitenkamp van Auschwitz. In dit kamp, dat in juni 1944 in gebruik werd genomen, werkte de overwegend Joodse gevangenen voor Organisation Todt aan het vliegveld, de haven, bouwden voor de bedrijven Zieleniewski Maschinen en Waggonbau GmbH legervoertuigen om zodat ze op houtverbranding konden rijden, ruimden na bombardementen de ingestorte gebouwen op en bouwden schuilkelders. Op 18 januari 1945 werden de gevangenen die nog fit genoeg waren op transport gezet naar het kamp Blechhammer, een ander buitenkamp van Auschwitz. De ongeveer zestig gevangenen die voor deze zware reis niet fit genoeg waren, werden geëxecuteerd. De 42-jarige Joshua van Coevorden was een van hen. (meer…)

EROTIEK IN DE 19E EEUW – 51

Alice White - 1Alice White - 3Alice White - 2

KERSTMIS 1914 IN DE WESTHOEK 2

De Britse kunstenaar Andy Edward ontwierp in 2014 een levensgroot kunstwerk over het befaamde kerstbestand in 1914 tijdens de Eerste Wereldoorlog. Op het kunstwerk met de titel All Together Now reikte een Britse en Duitse soldaat elkaar de hand reiken, terwijl een voetbal aan hun voeten lag. Een polyester voorontwerp van het kunstwerk werd in december getoond tijdens de voetbalmatch in de Engelse Premier League tussen Stoke City en Chelsea. Een fraaie verwijzing naar de mythische voetbalwedstrijd tussen Duitse en Engelse militairen, eindigend in een 3-2 zege voor de Duitsers. Een wedstrijd die misschien wel nooit heeft plaatsgevonden en zeker niet op die eerste kerstdag. Op woensdag 24 december 2014, aan de vooravond van de honderdste verjaardag van het historische kerstbestand, kwam het kunstwerk aan in Mesen aan, waar het gedurende een paar weken lang op de Markt stond. Daarna stond het ontwerp een tijdje bij de Menenpoort in Ieper en vervolgens begon het model aan een reizende tentoonstelling door Europa, waarbij het onder meer werd tentoongesteld in de buurt van de gebouwen van het Europees Parlement in Brussel en van de Unesco in Parijs. Op 7 juni 2015 zou het ontwerp zijn Europese rondreis beëindigen bij de vriendschappelijke voetbalwedstrijd tussen Ierland en Engeland in Dublin. Daar werd echter door de autoriteiten en stokje voor gestoken, omdat men vond dat de betreffende wedstrijd geen enkele relatie had met Duitsland en men bovendien een herhaling vreesde van de supportersrellen die twintig jaar eerder plaatsvonden bij de laatste ontmoeting tussen de Ieren en Engelsen. Het standbeeld was in mei 2015 wel aanwezig bij de Engelse Cup Final in het Wembley stadion. Nadat hiervoor voldoende financiën waren verworven kon het echte standbeeld worden vervaardigd. Op dinsdag 22 december 2015 werd het standbeeld officieel onthuld op de markt in Mesen, voor de ingang van het bezoekerscentrum dat het historische verhaal van Mesen tijdens de Eerste Wereldoorlog toont. (meer…)

KERSTMIS 1914 IN DE WESTHOEK 1

Niemand had verwacht dat de oorlog zo lang zou duren. De Duitse legerleiding had de stellige verwachting dat na ‘eine kurze und fröhliche Krieg’ de manschappen half september in Parijs zouden staan. Al snel werd die hoop de grond in geboord. Na de Eerste Slag bij de Marne (5-12 september 1914) groeven de legers zich in en begon een loopgravenoorlog, die uiteindelijk vier jaar zou duren. Tegen Kerstmis 1914 was aan het westelijke front meer dan een miljoen soldaten gesneuveld, gewond, vermist of krijgsgevangen. De Britse legerleiding vreesde een spontaan kerstbestand van de Geallieerde en Duitse militairen. Dat was immers ook gebeurd tijdens de Krimoorlog (1853-1856), de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) en de Tweede Boerenoorlog (1899-1902), toen de vijanden op vriendschappelijke manier samen Kerstmis vierden. Generaal Horace Smith-Dorrien berichtte op 5 december 1914 aan alle hogere officieren: ‘Met Kerstmis vermindert de aanvalsbereidheid.  Daarom moeten alle officieren ervoor zorgen dat het vijandbeeld versterkt wordt.  Elke vriendelijke omgang met de vijand en alle onofficiële wapenbestanden zijn absoluut verboden.’

Wel kregen de Britse militairen voor de kerstdagen pakjes van thuis en werden er honderdduizenden Princess Mary’s Gift Boxes uitgedeeld, officieel een geschenk van de enige dochter van koning George V, die sigaretten, tabak en een reep chocola bevatten. De legerleiding had voor zichzelf een welverzorgd kerstdiner van ‘koud blikjesvlees en een stuk koude kerstpudding’. (meer…)

PRETTIGE KERSTDAGEN

Prettige kerstdagen
.
copyright F. van den Muijsenberg.

028 – NEERBOSCH-OOST 1

Neerbosch-Oost kerk 1
.
Uitzicht over Neerbosch-Oost, met op de achtergrond de St. Stevenskerk.
© Frans van den Muijsenberg.

DAVID VOGEL 2

Na de twee conferenties bleef het leven moeilijk voor Vogel. In juni 1914, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog schreef hij sinds enige tijd te dromen over Palestina. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij door de Oostenrijkers gearresteerd omdat hij ervan werd verdacht een Russische vijand te zijn. Hij zat 23 maanden gevangen in interneringskampen in dorpen in Noord-Oostenrijk. Toen hij weer terug was in Wenen kon hij zich aansluiten bij een kring van Joodse auteurs, vooral met de dichter Avraham Ben-Jitzchak Sonne, die net als hij een buitenbeentje was. David Vogel trouwde in 1919 met Ilka, die kort daarna vanwege tbc in het sanatorium moest worden opgenomen. Vogel zelf zou daarvoor ook enige tijd zijn behandeld. In 1927 schreef hij hierover de korte roman In het sanatorium. De relatie met Ilka was een weinig gelukkig, want al in 1923 scheidde het tweetal weer. Uit het dagboek bleek dat ze zeer dominant was en vrijwel zeker het model was voor Thea in Huwelijksleven. IN het jaar van de scheiding publiceerde Vogel zijn dichtbundel Voor de donkere poort, een verzameling van de poëzie die hij tussen 1912 en 1922 schreef. (meer…)

DAVID VOGEL 1

David Vogel (Sataniv, Oekraïne, 15 mei 1891 – Auschwitz, 10 maart 1944) werd als Russisch staatsburger geboren in een Jiddisch sprekende familie in de regio Podolië, in het westen van Oekraïne en grenzend aan Moldavië, in het plaatsje Sataniv dat in 1793 door de Russen op de Polen werd veroverd en aan hun rijk werd toegevoegd. Daar had zich vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw een Joodse gemeenschap gevestigd, die zich voornamelijk bezighield met de handel van goederen uit het oosten, het leasen van landgoederen en douanerechten en de productie van alcoholische dranken en goudsmeden. Omdat de stad regelmatig te maken had met aanvallen van Kozakken en Tataren, besloot de Joodse bevolking haar synagoge in Sataniv als een fort te bouwen om zich beter te kunnen verdedigen. Tot 1862 werd de Joodse bevolking door de autoriteiten goed in de gaten gehouden omdat het dicht bij de toenmalige Oostenrijks-Hongaarse grens lag. In 1897 bedroeg de omvang van de Joodse bevolking met haar 2.848 personen maar liefst 64% van de bevolking. Na de Eerste Wereldoorlog werd het Oekraïense platteland geteisterd door onderlinge gevechten tussen allerlei groeperingen die om de macht streden. Daarbij kreeg de Joodse bevolking het steeds zwaar te verduren. Zo werd Sataniv in 1919 door Oekraïense nationalisten overvallen. Omstreeks 1930 was het aantal Joodse bewoners gedaald tot ongeveer 40% van de bevolking. In 1995 was de Joodse bevolking gedaald tot één persoon. (meer…)

JEHOEDIEM (“RASGENOTEN”) – 3

In pijnlijke wachting zaten ze Donderdagsavonds om de Poeriemtafel. Hel zingend gaslicht van ’t koperen armpje aan de laag gele zoldering was boven de keurige schikking van fruit en gebak op ’t heldere blokjes-wit van ’t tafellaken. In ’t midden een broodbak met sinaasappelen, de prachtige oranje-kleuren in volle beschijning. Er om heen, op boterhambordjes de blauwe trosrozijnen met melig gele amandelen, de klittende geconfijte dadels, de verrollende, werkende pinda’s, de logge walnoten, de komieke hazelnootjes. Op ’n gebloemd-porceleinen gebakschotel met handvatsel, met twaalf gelijke kleine bordjes er naast, alles met rooie blommetjes, alles cadeautjes van de bruiloft nog, spitsten gestapelde brokken bruin-gebakken boterkoek. Er naast, in glazen biscuitpotje, staafden de gelige ijswafeltjes van Huntley en Palmers. En op ’t uitgeschoven tafelblad stond eindelijk, op verlakt chineesch blaadje, ’t theegerei, de wit-porceleinen kopjes met oortjes en schoteltjes om ’t theelichtje van Roos, dat geelblauwe vlammetjes knetterde tegen de emaille theepot….

‘Wat blijft-ie uit van avet’, zei Saar.
Moeder zei, wat ze al zoo dikwijls ondervonden had: ‘Dat zal me nou altijd zien, as me graag iemand thuis het, duurt ’t wachte lang.’
In bleek-blauw lijfje zat ze aan ’t eind van de tafel, in den groenig trijpen leunstoel, ’t bleeke wegtrekkende gezicht, met de kleine zeere oogjes, in felle beschijning van ’t helle gaslicht, onder ’t helder-witte kapje, waarin een rood zijen lintje strikte.

Achter haar donkerde al de kamer weg, waar ’t bruine papier, te ver voor ’t bereik van ’t enkele lampje, nog behangen was met jassen en doeken en mantels en hoeden van Roos en Sam. (meer…)

JEHOEDIEM (“RASGENOTEN”) – 2

Den eersten dag, dat Nathan in z’n nieuwe betrekking was, nà ’n maand zonder werk, waarin Moeder’s spaarduitje opgegaan was, en Roos kranig had bijgesprongen, had-ie, met de blije herkenning van klein, goedig Breestraat-joodje opgemerkt, dat de meesterknecht van de fabriek een Jood was. Hij kende z’n familie als Joden, schoon de man zelf rossig van haar was en ’n bijna Griekschen neus had. En in ’n onschuldige domheid, zonder attentie tegenover de christenwerklui om zich heen, had-ie onmiddellijk een te intieme houding tegenover hem aangenomen, kwam honderd maal bij hem strompelen met z’n werk, zag hem aan met de sentimenteele vertrouwelijkheid van z’n dikken lach, groette zelfs enkele malen met ’n enkel hoofdknikje: ‘Nou, aju!’

Maar de meesterknecht, met ’t tikje modernerige ontwikkeling, door vroegere betrekkingen onder christenen, heel geïsoleerd van z’n krijtenden, werkenden, wroetende jodenhoek, joodsche vormen, joodsche dialoog, joodsche snelle vertrouwelijkheid ontwend, had ook, als meer ontwikkelde joodjes, de kleinheid, de vieze vreesachtigheid, z’n joodsche afkomst verborgen te houden, en loog, begunstigd door z’n rossig haar, z’n kleine, rechte neus, de luidjes voor, dat z’n ouwe lui hervormd waren, zie je, maar hij was modern, hij was liberaal. Daarom vond hij ’t aanstellerige, onhandige joodje onuitstaanbaar; hij zag de werklui angstig aan, telkens als ’t kleine, zwarte, harige ventje hem oogjes toewierp onder de onnoodige zanikgesprekjes, en eenmaal zelfs, den eersten Vrijdag, toen ze naar huis gingen was Nathan Schlemieltje naar hem toegekomen en had, vooroverbuigend, met z’n eeuwig ongelukkig lachje gezegd: ‘Nou – wij gaan naar ons Vrijdag-avetsoepie, hè? woon u ver?’ (meer…)

JEHOEDIEM (“RASGENOTEN”) – 1

Na ’n maand zoeken had Nathan eindelijk weer werk gevonden op ’n christen-sigarenfabriek. Nathan was ’n schlemiel, de schlemiel van de familie. Hij was klein en zwart, had ’n dikken, ruigen snor, zware wenkbrauwen, en zat meestal dik in z’n baard. Ook was z’n linkerbeen wat langer dan z’n rechter, zoodat-ie naar rechts ’n tikje mank liep. Nathan had ’n klein vrouwtje, jolig wezentje, met twee prettig-schalksche oogen in ’t magere gezichtje, en donker haar, dat levendig golfde en soms wolkjes kroesde om de slapen. Ze hielden van elkaar, heel povertjes en gewoontjes, geen van beiden vatbaar voor groote dingen en ze waren samen vijf-en-veertig. Hun sympathie was alleen gehechtheid, sleur; ze hadden elkaar leeren kennen en kussen, vonden toen dat ze bij elkaar hoorden, engageerden zich, trouwden.

Zóó hadden ze elkaar gekregen: Zij, bij moeder’s fruitkar in de steeg bij de Breestraat, moeder aflossend, als ze moe was van ’t schreeuwen, of alleen sjokkend achter eigen tweeden wagen in de buitenbuurten. Hij, iederen morgen ’t eene trapje afhinkend tegenover haar, om naar de fabriek te gaan; zonder uitzondering even aankomend om te praten: over ’t weer, dat was één; over ’t vroeg- of laat zijn, twee; en eindelijk vragend, of ze goeie waar en al wat verkocht had. (meer…)

026 – LOBITH – HOME SWEET HOME 1

bloem 1 bloem 2 .
.
Lobith, Home Sweet Home, de eigen tuin, 21 juni 2010, copyright F. van den Muijsenberg.

027 – DE GILDEKAMP 2

CIMON EN PERO – 16

In 1796 publiceerde de Londens uitgever de print ‘Filial Piety’ ofwel ‘Eerbied van kinderen voor hun ouders’, naar het bijbelse verhaal van Cimon en Pero, waarbij de jonge vrouw Pero haar gevangen vader in zijn gevangeniscel borstvoeding geeft om hem van de hongerdood te redden. Onder de mezzotint afbeelding staat behalve de titel gegraveerd: ‘From a beautiful Copy in Crayons by S. de Koster, after the Original by Hereyns of Mecklin, in the Possession of I. Thiorais Esqr. / Engraved by James Daniell / London, Published May 23d. 1796, by I. Brydon, at his Print & Looking Glass Warehouse, Charing Cross’. Er is van de afbeelding ook een ingekleurde versie (à la poupée) in omloop, die behoorlijk zeldzaam schijnt te zijn. Het Teylers Museum te Haarlem schijnt een van de mezzotint drukken te hebben.

De genoemde Simon de Koster (Middelburg, 22 augustus 1767 – Londen, 24 augustus 1831) trok in 1788 na afronding van zijn teken- en schilderopleiding naar de Britse hoofdstad en zou de rest van zijn leven blijven wonen. Hij verwierf vooral faam door de portretten die hij van andere kunstenaars maakte. (meer…)

IZAAK CREVELD – 009

Izaak Levie Creveld (Utrecht, 8 juni 1932 – Utrecht, 28 maart 1992) was de zoon van Benjamin Creveld (Utrecht, 19 december 1903 – Utrecht, 19 januari 1978), waarvan als beroep in de archieven staat dat hij ‘bedrijfsleider en vleeshouwer’ was, dus waarschijnlijk een slager met eigen zaak. Hij was op 24 juni 1931 in Arnhem getrouwd met Eva Bromet (Arnhem, 16 maart 1905 – Amsterdam, 16 december 1989), op het moment van haar huwelijk een ‘rijkstelefoniste’ bij de gemeente Arnhem. Het echtpaar kreeg twee kinderen, Izaak Levie en Rebecca, roepnaam Rita (1937).  Van dit gezin van vier personen zou iedereen de oorlog overleven. Voor andere familieleden gold dat niet. De ouders van Benjamin hadden acht kinderen, waarvan de moeder al in 1934 was overleden, maar de vader Izaak Crefeld (1874), de kinderen Emmanuel (1905), Simon (1909) (zie foto hieronder met zijn echtgenote Jet Keizer), Esther (1912), Mietje (1914), Joseph (1918) en Bertha (1922), hun partners en kinderen werden allemaal vermoord in Auschwitz of Sobibor. Slechts de zonen Samuel en Benjamin (1903) en Samuel (1908) zouden de oorlog overleven. Van de familie van Eva Bromet, de moeder van Izaak Levie Crefeld, kwamen de beide ouders Levie Bromet (1877) en Frederika Kaufman (1880), haar drie zussen Sophia (1909), Cornelia (1913) en Sara (1915), hun drie partners en twee jonge kinderen om in de Duitse vernietigingskampen. Tegenover het geluk van het gezin van Izaak Levie’s gezin staat dus de diepe ellende dat bijna de gehele rest van de uitgebreide familie de oorlog niet had overleefd. (meer…)

DOVE PETER EN DOVE WAANDER

In de tijd dat de meeste grond gemeenschappelijk bezit was en onder het bestuur van de marke viel, was de heide daar zo groot dat niemand meer precies wist waar nu precies de Marke van Wezup begon en waar de Marke van Aalden eindigde. Al meer dan twintig jaar hadden beide markenbesturen en de boeren die hun schapen over de heide lieten grazen ruzie over de plaats waar de grenspalen moesten komen staan. Elk jaar verschenen op de boervergadering, de goorspraak en de vierschaar (de plaatselijke rechtbank) getuigen om de ruzie te beslechten. Steeds pleitten boeren uit Aalden voor verplaatsing van de stenen, maar steevast waren de boeren uit Wezup hier fel tegen. De Wezupers riepen dat het betwistte gebied altijd hun eigendom was geweest. ‘Van ouds trokken we hier de scheidslijn en hier staat de grenspaal sinds heugenis van iedereen.’ De boeren uit Aalden spraken hier schande van en riepen op hun beurt dat Aalden hen wilden beroven van hun ouderlijk gebied. Ze verklaarden op heftige toon dat ze hun rechten wilden behouden en dat ze geen voet of duimbreed veld zouden opgeven.

De spanningen tussen de boeren van Aalden en Wezup liepen steeds verder op en dreigden uit te lopen op een onderling gevecht. Als er geen bestuurlijke oplossing kon worden gevonden, moest het recht van de sterkste maar zegevieren, vond men. Dat duurde totdat Peter en Waander, twee boeren die onder Aalden woonden, zich er mee gingen bemoeien. Ze waren al erg oud en stonden bekend als zeer inhalig. Wat niet verhinderde dat ze blijkbaar toch geloofwaardig wisten over te komen. De twee oude broers vertelden dat zij de enige nog levenden waren die indertijd getuigen waren geweest van een officiële grensbepaling tussen Aalden en Wezup. Peter en Waander vertelden dat zij daarom de enigen waren, die voor eens en voor altijd op een eerlijke wijze dit conflict konden oplossen. ‘Ons heugt nog, dat de scheidsstenen zijn geplaatst. Dwaas is het dat jullie daarom willen vechten. Wij, ja wij, zullen voor waar verklaren waar de plek is, waar de grensstenen zijn geplaatst’, verklaarden ze. Zij vertelden erbij te zijn geweest toen vroeger de grens werd bepaald en nog precies te weten waar deze toen liep. Op een dag in het najaar, de oogst was al binnengehaald en het zou binnenkort Zweelermarkt zijn, begaf een groep boeren uit beide marken zich naar het veld. Peter en Waander bevonden zich in de afvaardiging uit Aalden. Bij de omstreden stenen wachtten de boeren uit Wezup de anderen al op. De heide kleurde nog na van de zomerbloei en de vogels scheerden over de meerstallen. Van ver duidelijk zichtbaar stonden de twee grensstenen als wachters in het open veld. (meer…)

DE MARKEN VAN COEVORDEN

Vanaf de twaalfde eeuw kende men in de Lage Landen de zogenaamde gemene gronden, het grondgebied dat algemeen bezit was van de bewoners. Hier hadden ze gezamenlijk bepaalde rechten en plichten voor het bewerken van de grond, het houden van vee en het onderhouden van het terrein. In Groningen en Friesland had deze gemene grond overwegend de naam ‘meent’ of ‘mient’. In Drenthe, Twente, Salland, de Veluwe, rond Zutphen, in Het Gooi en op de Utrechtse Heuvelrug werd voornamelijk gesproken over een ‘marke’, in Brabant over ‘het gemeynt’ en in Vlaanderen over een ‘vroen’. Het woord gemeente is direct verwant aan ‘meent’ of ‘gemeynt’. In veel Nederlandse en Belgische geografische namen komt het toponiem ‘meent’, ‘marke’ of ‘vroen’ voor.

De gronden waren meestal in handen van machtige grootgrondbezitters, zoals het bisdom Utrecht, de Stift Essen, het graafschap Bentheim, het Bisdom Münster of het Hertogdom Gelre. Deze eigenaren gaven de dorpen onder vastgestelde voorwaarden rechten voor gebruik en beheer van de grond. De boeren in de dorpen (de gerechtigden) hadden hun eigen boerderij en land, maar alle venen, heide, weilanden en bossen rondom het dorp waren dus van alle inwoners samen. Het systeem zorgde voor goede burenhulp of naboarschap, een gegeven waar tegenwoordig nog heftig naar wordt terugverlangd. Als er in een marke bijvoorbeeld heide moest worden geplagd, kwamen desgewenst ook gerechtigden van andere marken met paard en wagen hulpverlenen. Eind negentiende eeuw werden de marken opgeheven. Net als bij latere ruilverkaveling werd ieders aandeel opgemeten en toebedeeld. (meer…)

SAMUEL GOUDSMIT

Sam Goudsmit (Kampen, 29 januari 1884-23 januari 1954) werd geboren in een arm Joods gezin in Kampen, een gereformeerd bolwerk. Begin veertiende eeuw waren Joodse kooplui en geldschieters in Kampen betrokken bij de economie. De stad was met zijn grote vloot koggeschepen een belangrijke en machtige stad (‘het Rotterdam van de Middeleeuwen’). Met die koggeschepen werd de Ommelandvaart gemaakt: de zeereis rond Denemarken naar de Oostzee om daar het zout te verhandelen dat uit Portugal was gehaald. Kampen was verder erg georiënteerd op handel met het achterland van de Rijn. In 1441 trad de stad formeel toe tot de Hanze. De Joodse gemeenschap in Kampen in de veertiende eeuw was dan ook afkomstig uit het Rijnland, maar in 1349-1350 werd ze door godsdienstfanatici allemaal vermoord omdat ze verantwoordelijk werden geacht voor de pest en ander onheil. In de daarop volgende eeuwen kwamen nog maar sporadisch Joden zich in de stad vestigen. De Republiek der Verenigde Nederlanden bood religieuze minderheden echter nieuwe kansen. De Unie van Utrecht (1579) verbood vervolging op grond van religie, maar het duurde tot 1661 voordat Kampen als eerste stad in Oost-Nederland Joden weer uitnodigde om zich er te vestigen. Hun kapitaal en economisch vernuft was weer welkom om de Kampense economie een impuls te geven. Joden konden het klein- en grootburgerschap van de stad kopen en kregen een begraafplaats toegewezen. Eind achttiende eeuw  werden de Joodse ‘vreemdelingen’ burgers van de Bataafse Republiek. In 1847 werd, ter vervanging van een eerdere kleine synagoge uit 1767, een grootse, nieuwe sjoel geopend, gevestigd op een prominente plek aan de IJssel en op Jeruzalem georiënteerd. Na 1847 nam de Joods-Nederlandse minderheid actief deel aan het economische en sociale leven van Kampen en groeide daarna uit tot ongeveer 500 leden in 1875. (meer…)

025 – SPIJK 2


.
Wellman Recycling aan de Spijksedijk, halverwege tussen Spijk en Lobith, 16 december 2007, © Frans van den Muijsenberg.

026 – DE GILDEKAMP 1

electriciteitshuisje01a.
Elektriciteitshuisje in De Gildekamp, een veldnaam die al in de 17e eeuw bekend was. Nu een buurt in de wijk in Neerbosch
© Frans van den Muijsenberg.

GYÖRGY ROHONCZY

Lackenbach eerste gevangenen 23 november 194084e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

Baron György Rohonczy (1885-1975) was een telg van de adellijke familie Rohonczy uit Hongarije, die in de 17e eeuw de adelbrief ontving en zich vestigde in het Hongaarse dorp Felsőpulya. Sinds Burgenland bij Oostenrijk kwam heet het dorp Oberpullendorf; het ligt in het uiterste oosten van het land, pal aan de Hongaarse grens. Al vanaf de middeleeuwen vestigde zich in Oberpullendorf verschillende kleine Hongaarse aristocratische families, die als ambtenaren voor de grote heren werkten en hier adellijke boerderijen en kleine aristocratische woningen bezaten. In de 18e eeuw verwierf de familie Nadasdy hier een residentie, die nu bekend staat als Kasteel Rohonczy. Het gebouw stamde waarschijnlijk uit de Middeleeuwen, want er zijn nog overblijfselen van muren van 150 cm dik en een sloot langs de vestigingsmuren. De familie Nadasdy  gebruikte het gebouw als herberg. Later kocht de familie Niczky von Nebersdorf het gebouw en verbouwde het tot een fort. Uiteindelijk werd het fort gekocht door de familie Rohonczy, die een groot landgoed bezat in Mitterpullendorf, enkele kilometers verderop en nog dichter tegen de huidige Oostenrijks-Hongaarse grens gelegen. Tot ver in de twintigste eeuw woonde de familie Rohonczy hier in wat aanvankelijk Fort Oberpullendorf bleef heten. Nadat het in 1880 in historistische stijl werd gerestaureerd kreeg het haar definitieve naam: Kasteel Rohonczy. Het kasteel werd gebouwd op een haakvormige plattegrond, aan de ene kant begrensd door een vierkante toren van drie verdiepingen met een tentdak. Onder het hoofdgebouw bevindt zich een ruime kelder, met daarin een ondergrondse vluchtroute naar buiten. (meer…)

ZIGEUNERGEVANGENENKAMP LACKENBACH

Lackenbach appel83e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

In 1921 werd met het Verdrag van Saint Germain her Burgenland vanuit Hongarije overgeheveld naar Oostenrijk. Dat betekende voor de nieuwe republiek Oostenrijk een aanzienlijke uitbreiding van het aantal Roma in hun bevolking en deze bevolkingsgroep was er bepaald niet populair. De Roma in Burgenland werden nu beroofd van hun groot deel van hun levensonderhoud als rondtrekkende ambachtslieden, muzikanten, handelaren en losse arbeiders, omdat de toegang tot hun voormalige Hongaarse werkterrein was afgesloten. Bovendien dreigde deportatie naar Hongarije als ze geen doop- of geboorteakte van een Oostenrijkse gemeenschap konden overleggen. In 1924 werd ook nog eens een ‘Festsetzungserlass’ ingevoerd, dat bepaalde de Roma in Burgenland verbood hun dorpen te verlaten. Het maakte definitief een einde aan hun eeuwenlange praktijk van rondreizende handelaren en dus een einde aan het kunnen voorzien in het eigen levensonderhoud. Door de mondiale economische crisis namen de werkeloosheid en armoede nog verder toe. De Roma kregen vanaf 1921 ook te maken met veel discriminatie door de Duits-nationalistische stromingen binnen Oostenrijk, die sterk in opmars waren. De website Burgenland-Roma geeft hiervan schrijnende voorbeelden. Illustratief hiervoor is de maatregel van het ‘Onderzoekscentrum voor Roma’, dat werd opgericht in 1928 en als eerste maatregel bepaalde dat alle Roma van 14 jaar en ouder moesten worden geregistreerd. Door deze ‘Zigeunerkartothek’ ging politie- en juridische willekeur steeds meer het dagelijks leven van de Roma bepalen. Op basis van de gegevensverzameling werd in 1935 een voor heel Oostenrijk geldend ‘centraal register’ opgezet. In Burgenland zelf werd al in 1933 een ‘Conferentie over de zigeunerkwestie in Burgenland’ gehouden, waarin de eis werd geformuleerd dat een speciale wet voor zigeuners moest worden ingevoerd, waarmee alle zigeuners die geen gereguleerd beroep hadden, hun burgerrechten moesten worden ontzegd en werd opgeroepen tot aanscherping van de straffen voor landlopers, namelijk dwangarbeid in de plaats van gevangenisstraf. (meer…)

ANDRÉ-VICTOR LYNEN

André-Victor Lynen (Antwerpen, 4 december 1888 – Vorst (Brussel), 29 juli 1984) was de zoon van de succesrijke Antwerpse zakenman Victor Lynen, die grote commerciële belangen had in Zuid-Amerika en binnen Antwerpen veel contacten had met kunstschilders en componisten. André-Victor studeerde eerst in zijn geboorteplaats aan de Academie voor Schone Kunsten, waar hij leerling was van Piet Verhaert en Isidore Opsomer.  Piet Verhaert (1852-1908) was vooral etser van genretaferelen, stadsgezichten, interieurs, figuren en portretten. Hij verwierf vooral bekendheid als schilder van de oude stadsbuurten van Antwerpen en van kusttaferelen. Isidore Opsomer (1878-1967) was een realistisch en postimpressionistisch schilder van portretten, stadsgezichten, landschappen, en stillevens. Voor de Eerste Wereldoorlog waren de nauwe steegjes en huisjes van Lier zijn voornaamste bron van inspiratie. Hun invloed is terug te zien in de specialisaties van Lynen in het schilderen van figuren, portretten, landschappen, marines en stillevens. Als figuratief schilder met moderne invloeden, was hij vooral een realistisch schilder met impressionistische invloeden. Had hij een grote voorkeur voor zee, duinen, strand en haventjes, maar hij maakte ook Scheldegezichten, portretten, figuren, interieurs, stillevens en stadsgezichten. In 1909 betrok hij een atelier aan de Elisaweg in Nieuwpoort-Bad. De plaats had toen een grote artistieke reputatie, waar talrijke Belgische en buitenlandse schilders neerstreken. Voor Lynen waren toen de monding van de IJzer, de havengeul in Nieuwpoort en de nabije polders de favoriete plekken. Het schijnt dat zijn woonkamer in deze periode vol hing met luministische stillevens. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog nam Lynen deel aan de Salon 1914 in Spa met de drie werken ‘De Japanse schotel’, ‘Marine. Winter’ en ‘Kanaal in Vlaanderen’. Tijdens de oorlogsjaren werd Nieuwpoort grotendeels verwoest en ging bijna het gehele oeuvre van Lynen verloren. (meer…)

011 – DE VERNIETIGING VAN HET DORP WAVERVEEN 2

Andries Schoemaker - WaverveenWaverveen is een klein dorp in de polder Groot-Mijdrecht, het gebied en voormalige waterschap bij de plaatsen Mijdrecht en Wilnis, ten westen van de Vinkeveens Plassen. Al in de middeleeuwen stond de heerlijkheid Waverveen op de kaart, midden in een agrarisch gebied. De heerlijkheid hoorde bij het graafschap Holland en het baljuwschap Amstelland. Het heerlijkheidswapen was dan ook nauw verbonden met de wapens van onder meer Amsterdam, Amstelveen, Ouder-Amstel en Nieuwer-Amstel. Allemaal wapens die zijn afgeleid van het wapen van Jan van Persijn, met zijn kenmerkende andreaskruizen als zinnebeeld van goddelijke kracht en bescherming tegen het kwade geesten, demonen en onheil. Het teken werd om die reden ook vaak gebruikt bij muurankers als bescherming tegen blikseminslag. Het Wapen van Waverveen had een rood schild met daarop een zwarte horizontale balk waarop twee zilveren andreaskruizen. Vanaf begin zeventiende eeuw werd het landbouwgebied steeds meer gebruikt voor de winning van turf. Tijdelijk erg winstgevend, maar door de grote plassen die ontstonden, verarmde het gebied langzaam. In 1731 verkochten de Staten van Holland de heerlijkheid Waverveen. In 1795 werd Waverveen na de Bataafse Omwenteling met de drie aangrenzende heerlijkheden Waveren, Botshol en Ruige Wilnis samengevoegd tot één gemeente. Het waren inmiddels sterk verarmde gebieden die voor het grootste deel uit water bestonden. Op 1 januari 1819 ging de gemeente van de provincie Noord-Holland over naar de provincie Utrecht. Op 1 januari 1841 werd de gemeente toegevoegd aan de gemeente Vinkeveen en Waverveen, die op 1 januari 1989 opging in de gemeente De Ronde Venen. (meer…)

010 – DE VERNIETIGING VAN HET DORP WAVERVEEN 1

Andries Schoemaker - WaverveenIn 1672 werd het echter duidelijk dat Frankrijk onder leiding van koning Lodewijk XIV van plan was op korte termijn een oorlog met de Republiek te beginnen. In februari 1672 werd weer gesproken over het bouwen van de waterlinie. De Staten-Generaal wilde een gezamenlijke defensie tegen de te verwachte invasie door te zorgen voor een troepenopbouw bij Maastricht, langs de Gelderse IJssel en in de Kleefse barrière. De Staten van Holland en Staten van Utrecht voelden daar weinig voor en onderzochten net als in 1589 twee opties: een waterlinie in de Grebbevallei en een waterlinie langs de Vaartsche Rijn en Vecht, aansluitend op het Horstermeer, Naardermeer en de Hollandse vesting Naarden. Omdat voor Utrecht de verdedigingslinie in de Grebbevallei al snel op grote bezwaren stuitte, resteerde slechts de optie van verdediging langs de Utrechtse Vecht. Op 22 april sloten beide provincies een overeenkomst om een gezamenlijke verdedigingslinie te gaan bouwen, maar al op 11 mei 1672 werden de werkzaamheden stilgelegd. De Staten van Holland hadden hier al geanticipeerd met de benoeming in april 1672 van een commissie die moest onderzoeken of op Hollands grondgebied een eigen waterlinie kon worden gerealiseerd. (meer…)

024 – SPIJK 1


.
Wellman Recycling aan de Spijksedijk, halverwege tussen Spijk en Lobith, 16 december 2007, © Frans van den Muijsenberg.

025 – ST. STEVENSKERK 7

002 - Stevenskerk kooromgang-1zw
.
Nijmegen, St. Stevenskerk, gotische kooromgang met bijzondere straalkapellen, eeuwenoude muurschilderingen en predikantenborden.
© Frans van den Muijsenberg

HENNY EICKENBOOM – 008

Henny Eickenboom (Den Haag, 22 februari 1933) woonde bij het uitbreken van de oorlog met haar ouders in Maastricht. Haar oorspronkelijke naam was Henny Fresco, de dochter van de ongehuwde Adriana Eleonora Fresco (Den Haag, 9 maart 1911), die op 28 september 1938 in Den Haag zou trouwen met Peter Anton Eickenboom‏‎ (Wesel, 7 november 1909 – Amstelveen, 28 januari 2001), die in het Amsterdamse Gemeentearchief stond ingeschreven als kantoorbediende en musicus. Hij was de kleinzoon van de Maastrichtse porseleinwerker Piet Eikenboom (Maastricht, 28 juni 1845), die in 1884 met zijn gezin verhuisde naar het Duitse Poppelsdorf, in de omgeving van Bonn. In 1894 emigreerde het gezin voor de tweede keer, nu naar Longwy in de Franse Elzas. Daar raken vader Piet, moeder Jantje en drie van hun zoons in conflict met de familie Balthasar, wat leidde tot wat slagen over en weer en enkele verwondingen. Elk gezinslid kreeg een boete van vijf frank en men keerde weer terug naar Duitsland. Zoon Willem Eikenboom (Maastricht, 9 januari 1878 – Rotterdam, 21 december 1953), de vader van Peter Anton, verhuisde in 1910 voor een paar jaar naar Engeland, maar het is bekend of zijn vrouw en pasgeboren zoon toen meegingen. Peter Anton groeide verder op in Duitsland, de reden dat zijn achternaam toen werd gewijzigd in ‘Eickenboom’. Na de oorlog keerde de gebruikelijke Nederlandse achternaam weer terug. Blijkbaar verhuisde het gezin Eickenboom-Fresco naar Maastricht, de thuisbasis van de echtgenoot. Er werden daar nog drie kinderen geboren: Louis, Lilian en Boudewijn Eickenboom‏‎. Henny Fresco werd blijkbaar door Piet, de roepnaam van Peter Anton, erkend als zijn dochter en kreeg de naam Henny Eickenboom. Het was blijkbaar geen gelukkig huwelijk, want op 30 maart 1942 werd het huwelijk na slechts iets meer dan drie jaar ontbonden. Het is ook niet ondenkbaar dat het feit dat het een huwelijk was met een Joodse vrouw een rol speelde. Adriana Fresco bleef gewoon in Maastricht wonen, waar ze op 4 augustus 1945 na een ongelukkige val van de trap op slechts 34-jarige leeftijd zou overlijden. Ex-partner Piet Eickenboom was op 91-jarige leeftijd in Amstelveen overlijden. (meer…)

ODALISKEN – 34

Lalla A. Essaydi (Marrakesh, 1956) groeide op in Marrakesh toen Marokko nog een van de conservatiefste islamitische steden van Marokko was. Toen ze zestien jaar kwam ze in problemen, nadat haar broer haar had voorgesteld naar een plaatselijke club te gaan. Dat was riskant, maar ondanks de voorzorgsmaatregelen kwamen haar ouders er achter. Als straf kreeg ze twee dagen huisarrest, geheel alleen in een prachtig, leegstaand oud huis dat ooit toebehoorde aan haar grootvader. Haar ouders veronderstelde dat ze op deze manier de ernst van haar daad zou beseffen. Lalla werd echter steeds bozer, want haar broer kreeg geen straf. In het huishouden werd als vanzelfsprekend alles afgestemd op de zonen. Als de mannen iets wilde drinken, moest een van de vrouwen dat halen. Ze besefte dat voor meisjes heel andere plichten en weinig rechten golden, dat ze nooit alleen op weg mocht gaan om vrienden te ontmoeten, dat niet ambitieus of onafhankelijk mochten zijn. Nog hetzelfde jaar 1956 vertrok ze naar Parijs voor een opleiding aan een middelbare school. Nadat ze terugkeerde naar Marokko trouwde ze en verhuisde naar Saoedi-Arabië, waar ze twee kinderen kreeg en scheidde. Begin jaren negentig keerde ze terug naar Parijs om aan de École nationale supérieure des Beaux-Arts te studeren. In 1996 verhuisde ze naar Boston voor verdere studies in schilderkunst en fotografie. (meer…)

DR. A. BOSCHEE’S GERMAN SYRUP en GREENS AUGUST FLOWERS

Col. George Gill Green (1842-1925) werd geboren in Clarksboro, New Jersey als zoon van de slager Lewis M. Green (1818-1894). In de zestiger jaren studeerde hij twee jaar lang medicijnen aan de University of Pennsylvania, maar verliet de opleiding in 1864 zonder te zijn afgestudeerd. Op dat moment was de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) in volle gang en Green meldde zich bij het 142nd Illinois Volunteer Infantry Regiment, waar hij vanaf 1864 tot het einde van de burgeroorlog dienst deed. In 1867 begon hij in Baltimore een groothandel in medicijnen, maar de fabriek werd na enkele jaren door brand geheel verwoest. Hij verhuisde toen naar Ohio om te trouwen met Angie Brown. Het echtpaar Brown-Green kreeg hier hun eerste kind. Later zou nog drie kinderen volgen.

In 1872 nam hij van zijn vader de patentrechten over van twee gepatenteerde geneesmiddelen, wat betekende dat het vrij verkrijgbaar (zonder recept) geneesmiddelen of medicinaal preparaten waren die door een handelsnaam en soms ook een octrooi werden beschermd. Lewis M. Green verkocht zijn elixer onder de naam ‘L.M. Green’, maar George Green introduceerde voor zijn twee handelsproducten de namen ‘Green’s August Flower’ en ‘Dr. Boschee’s German Syrup’. George Green begon daarna een uitgebreide marketingcampagne met onder meer de verspreiding op grote schaal van gratis proefexemplaren en de distributie van duizenden almanakken. Er werd over George Green opgemerkt: ‘It’s not the ingredients that make Green’s August Flower and Dr. Borchee’s German Syrup so fascinating; it’s the marketing genius behind them. If there was a hall-of-fame for peddlers of patent medicines and cure-alls, George Gill Green would be at the top of the heap.’ (meer…)